Op de stoel van Petrus

© LUISA RICCIARINI/LEEMAGE

De geschiedenis van het pausdom is twintig eeuwen lang de weerspiegeling geweest van de lotgevallen van de kerk als geestelijke én wereldlijke macht. In een artikel in L’Express van 22 december 2010 gaf godsdiensthistoricus Yves-Marie Hilaire (bij leven hoogleraar aan de Université Charles De Gaulle-Lille III) een boeiend en gevat overzicht.

De stad Rome kon niet vermoeden dat de aankomst van een zekere Petrus binnen haar muren bepalend zou zijn voor haar verdere toekomst en dat die arme Syriër haar voor vele eeuwen in bezit zou nemen.’ Met die woorden schetste Ernest Renan in de 19de eeuw in zijn beroemde boek over de beginjaren van het christendom de bescheiden oorsprong van het pausdom en het duurzame en Romeinse karakter van de cathedra Petri. Petrus kwam naar Rome na het evangelie te hebben verkondigd in Jeruzalem, Antiochië (een van de grote steden van het oostelijke deel van het Romeinse rijk) en Klein-Azië. Hij stierf de marteldood onder Nero, net zoals Paulus, maar wellicht niet op dezelfde plaats als ‘de dertiende apostel’. Was Petrus bisschop van Rome? Dat kunnen we slechts beamen als ‘bisschop’ al in de tijd van de apostelen een welomschreven functie was, maar hoewel Petrus in Rome ‘voorganger in de liefde’ was, is daar van een bisschop pas sprake in 96, onder Clemens.

Het woord ‘paus’, afgeleid van het Griekse ‘pappos’, werd aanvankelijk gebruikt voor alle bisschoppen, maar verwees vanaf de 5de eeuw steeds exclusiever naar de bisschop van Rome.

In de 2de en 3de eeuw bedreigden allerlei ketterijen de eenheid van de christenen. Die bedreiging werd gecounterd door de correspondentie tussen de bisschoppen in het immense Romeinse keizerrijk. Het archief van de Kerk van Rome ging verloren tijdens de laatste grote vervolging, onder Diocletianus, maar er zijn voldoende getuigenissen dat de stoel van Petrus, de cathedra Petri, reeds vroeg werd vereerd. Eind 2de eeuw dacht Ireneüs, bisschop van Lyon en via Polycarpus leerling van de evangelist Johannes, dat de Kerk van Rome gesticht werd door ‘de glorierijke apostelen Petrus en Paulus’. Dat klopt niet, want die Kerk bestond al vooraleer beiden naar Rome kwamen, maar zijn uitspraak biedt Ireneüs wel de gelegenheid om te vervolgen: ‘Alle Kerken moeten overeenstemmen met de Kerk van Rome omdat zij de grootste en oudste is en bij iedereen welbekend is.’ De voorrang die hij de Kerk van Rome toekende, werd midden 3de eeuw bevestigd door Cyprianus, bisschop van Carthago (nog zo’n grote stad van het keizerrijk), die uitdrukkelijk stelde dat deze positie een waarborg voor de eenheid onder de christenen was.

Ontmoeting van paus Leo I en Attila. Fresco van Rafaël in de zogeheten Stanze di Raffaello in het Apostolisch Paleis in Vaticaanstad (1513-1514).
Ontmoeting van paus Leo I en Attila. Fresco van Rafaël in de zogeheten Stanze di Raffaello in het Apostolisch Paleis in Vaticaanstad (1513-1514).© AISA / LEEMAGE

Ontstaan van het pausdom

Vanaf wanneer is er sprake van ‘pausdom’? Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we naar de Dictionnaire historique de la papauté (Fayard, o.l.v. Philippe Levillain): het woord ‘paus’, afgeleid van het Griekse pappos (‘vadertje’), werd aanvankelijk voor alle bisschoppen gebruikt, maar in de loop van de 5de eeuw werd het gebruik in toenemende mate beperkt tot de bisschop van Rome. In de 6de eeuw werd de bisschop van Rome door de administratie van Constantinopel, ‘het nieuwe Rome’, aangesproken met ‘papa’.

Na de positieve ommekeer in de houding van de keizers tegenover de Kerk onder Constantijn bekeerden steeds meer Romeinen zich tot het christendom. In de jaren 314-440 werden op initiatief van de bisschoppen van de stad, van Silvester I over Damasus tot Sixtus III, prachtige basilieken gebouwd en groeide er een heel netwerk van parochies. Met een in 380 uitgevaardigd edict erkende keizer Theodosius het primaatschap inzake omschrijving van het geloof en inzake kerkelijk samenleven dat de apostolische traditie aan de stoel van Rome toekende. De grote concilies waarop het christelijke geloof nader werd omschreven, vonden weliswaar plaats in het Oosten – in 325 in Nicea en in 451 in Chalcedon -, maar hielden terdege rekening met de visie van de bisschop van Rome.

Nadat Alarik en zijn Visigoten in 410 Rome geplunderd hadden, trokken de keizers weg uit de stad. Die van het Oosten resideerde in Constantinopel, die van het Westen in Ravenna. Paus Leo de Grote (440-461), een scherpzinnige onderhandelaar, verdedigde Rome in 452 tegen Attila en in 455 tegen Geiserik. In een van zijn preken legt hij uit dat de stad een eerste keer werd gesticht door Romulus en Remus en een tweede keer door Petrus en Paulus. In 494 probeerde Gelasius I helderheid te brengen in de complexe relatie met keizer Anastasius van Constantinopel door een onderscheid te maken tussen het heilige gezag (auctoritas) van de paus en de koninklijke macht (potestas) van de keizer en zo duidelijk te maken dat de kerkelijke rechtspraak autonoom was ten opzichte van de politieke machthebbers. Het pontificaat van Gregorius de Grote (590-640) kan gezien worden als het einde van de Oudheid. Deze paus zette in op de kerstening van het Westen; zijn zakelijke aanpak op dit gebied wierp vruchten af.

Het concilie van Trente, afgesloten onder Pius IV, voerde grondige hervormingen door op het gebied van liturgie en catechese en besliste dat priesters voortaan in seminaries moesten worden opgeleid.

Seks, macht en geld: de grote bekoringen

Dan volgden enkele eeuwen die gekenmerkt waren door een schril contrast tussen de broze pauselijke macht en de kracht van de missie. De macht van de pausen had te lijden onder de aanspraken van keizers en feodale heersers en onder de invallen van Longobarden en Saracenen. De missie leidde tot de bekering van de bevolking van West- en Midden-Europa en het ontstaan van het christelijke Avondland. In de 8ste en de 9de eeuw zochten de pausen de bescherming van de Karolingers. Van hen kregen ze een vrij groot gebied in Midden-Italië. Daarmee werd de basis gelegd van de Kerkelijke Staat, die lang meedraaide in het feodale systeem en elf eeuwen zou standhouden. In 800 werd Karel de Grote door paus Leo III tot keizer gekroond. De droom van het herstel van het Romeinse keizerrijk lag ook ten grondslag aan de stichting van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie door Otto de Grote in 962. De Ottonen wedijverden met de pausen om het gezag over Italië.

Concilie van Nicea (325). Initiaal in een handschrift uit de tweede helft van de 13de eeuw. Toulouse, Bibliothèque municipale.
Concilie van Nicea (325). Initiaal in een handschrift uit de tweede helft van de 13de eeuw. Toulouse, Bibliothèque municipale.© SELVA / LEEMAGE

Door het feodale systeem waren de pausen overgeleverd aan de twisten tussen de grote Romeinse en Italiaanse families. In die context gaven de pausen toe aan de bekoringen van seks, macht en geld, maar uiteindelijk ging het pausdom niet ten onder in deze poel van verderf. Je zou de drie grote bekoringen chronologisch kunnen ordenen: eerst was er de seks, met de fameuze pornocratie van de 10de eeuw; meerdere pausen die door het succes van de missionering de ‘Vaders van Europa’ werden, leidden in die periode een allesbehalve voorbeeldig leven. Daarna was er de macht, met de theocratie van de 13de eeuw (van Innocentius III tot Bonifatius VIII). De kiemen daarvan lagen bij Gregorius VII, die de Duitse koning Hendrik IV in 1077 dwong om zich in het ondergesneeuwde Canossa voor hem te komen vernederen. Na deze gebeurtenis kwamen excommunicatie (van vorsten) en interdict (van landen) steeds vaker voor. In 1303 maakte de aanslag van Anagni, beraamd door koning Filips de Schone van Frankrijk, een eind aan deze periode. Vervolgens was er de ontwikkeling, onder de pausen van Avignon en van het Grote Schisma (14de en 15de eeuw), van een geldverslindende pauselijke bureaucratie. Daartegen kwamen de volkeren in opstand: aan het eind van de middeleeuwen waren in Bohemen (Johannes Hus) en Engeland (John Wycliffe) al de eerste kiemen van de kerkelijke hervorming merkbaar. Bij die drie bekoringen komt nog het feit dat de eenheid van de Kerk gebroken was. Het Griekse Oosten en het Latijnse Westen gingen steeds verder uit elkaar. Aanleiding was een theologisch dispuut dat ons nu bijzonder vreemd lijkt. Het in 1054 begonnen schisma nam dramatische vormen aan toen de westerse kruisvaarders in 1204 Constantinopel plunderden. In 1965 werd de wederzijdse excommunicatie opgeheven, maar het geschil is nog steeds niet van de baan.

De pausen kwamen het allemaal te boven door de Kerk voortdurend te hervormen. De Gregoriaanse hervorming (11de eeuw) bepaalde dat priesters ongehuwd moesten blijven, dat het huwelijk van leken onontbindbaar was en dat religieuze goederen niet mochten worden verhandeld. Het kerkelijk recht dat in de 12de eeuw werd uitgewerkt, preciseerde de rol van de priester en de manier waarop de samenleving kon worden georganiseerd. In de 13de eeuw focuste de Kerk op het intellectuele leven door de stichting van universiteiten en op het zuiver houden van de leer door de inquisitie.

Vanaf die eeuw reageerden de pausen op de financiële lasten die ze te torsen hadden, door de bedelorden – franciscanen en dominicanen – te steunen bij hun innoverende evangelisatie van de stilaan verstedelijkende wereld. Anderzijds stelde het geld hen ook in staat om een mecenaat te beoefenen waarmee ze de grote droom van het humanisme en de renaissance konden waarmaken: dat schoonheid de mens dichter bij God brengt, zoals neoplatoonse denkers zoals Marsilio Ficino en Giovanni Pico della Mirandola en kunstenaars als Rafaël en Michelangelo wensten. In 1453 veroverden de Ottomanen Constantinopel. ‘Het tweede Rome’ verloor zijn leidende rol in de orthodoxe wereld. Die werd – tot de dag van vandaag – overgenomen door Moskou, een patriarchaat dat via Kiev vanuit Constantinopel was gesticht en dat ‘het derde Rome’ werd.

Openingssessie van het oecumenisch concilie in de kathedraal van Trente op 13 december 1545. Schilderij van Nicolò Dorigati (1711). Trente, Museo Diocesano Tridentino.
Openingssessie van het oecumenisch concilie in de kathedraal van Trente op 13 december 1545. Schilderij van Nicolò Dorigati (1711). Trente, Museo Diocesano Tridentino.© DE AGOSTINI / LEEMAGE

De renaissance

De praalzuchtige en sensuele Alexander VI Borgia (1492-1503), vader van negen kinderen, gewiekst diplomaat en goed bestuurder, verdeelde in 1493 het pas door Columbus ontdekte Amerika met Salomonswijsheid tussen Spanje en Portugal. Julius II (1503-1513), krijgsheer en vader van drie dochters, gaf Bramante opdracht een nieuwe Sint-Pietersbasiliek te bouwen, vroeg Michelangelo de Sixtijnse Kapel te decoreren en riep het vijfde concilie van Lateranen samen voor een eerste schets van een katholieke hervorming. Onder de op luxe beluste Leo X de’ Medici (1513-1521), estheet, mecenas en beschermheer van Rafaël, groeide in Duitsland de revolte van de ijverige monnik Luther tegen de misbruiken in de Kerk van Rome. Clemens VII de’ Medici (1523-1534) moest in 1527 machteloos toezien hoe de Eeuwige Stad door de lutherse Landsknechten van de katholieke keizer Karel V werd geplunderd, en kon het anglicaanse schisma van Hendrik VIII niet vermijden.

Bij Chateaubriand wordt de religie een factor van vooruitgang en sociale samenhang

De katholieke hervorming

Terwijl de protestantse hervorming van Luther en Calvijn zich verspreidde in de landen ten noorden van de Alpen, bleven Italië en Spanje getekend door de intellectuele en artistieke renaissance en de invloed van het humanisme van Erasmus (1469-1536). Zo werden deze landen de bakermat van de katholieke hervorming. Paulus III Farnese (1534-1549), vader van vier kinderen, beoefende het nepotisme, maar benoemde enkele hervormingsgezinde kardinalen, gaf in 1540 zijn fiat aan de Sociëteit van Jezus – met hun colleges vooral in Midden-Europa de speerpunt van de katholieke Reconquista – en opende in december 1545 het concilie van Trente, dat na een onderbreking in 1551-1552 opnieuw werd samengeroepen door Julius III en in 1562-1563 werd afgesloten. Het concilie voerde grondige hervormingen door op het gebied van liturgie en catechese en besliste dat priesters voortaan in seminaries moesten worden opgeleid.

Pius IV (1559-1565), een goed bestuurder en diplomaat, werd in zijn hervormingswerk geholpen door zijn neef, kardinaal-staatssecretaris Carolus Borromeus, die al zijn krachten inzette om in zijn grote bisdom Milaan de besluiten van het concilie te doen toepassen. De vrome en gestrenge Pius V (1566-1572), dominicaan en grootinquisiteur, hervormde de curie, gaf de catechismus van het concilie uit en organiseerde de Heilige Liga, die in 1571 de Turken versloeg in de zeeslag bij Lepanto.

De verlichting

De opheffing van de orde van de jezuïeten in 1773 verzwakte de positie van de Kerk in een tijd waarin de antichristelijke verlichting opgang maakte. Pius VI (1775-1799) veroordeelde de denkbeelden van de Franse Revolutie zoals die tot uiting kwamen in de Constitution civile du clergé. Dat was koren op de molen van de revolutionairen. De Franse clerus werd vervolgd. Er vielen talrijke martelaren. De oorlog in Europa verhardde het conflict. In 1798 werd Pius VI in Rome opgepakt. Het jaar daarop stierf hij in het Franse Valence, waarnaar hij was gedeporteerd. Het ontlokte de protestantse Duitse denker Johan Gottfried Herder de uitspraak dat de Kerk van Rome nog slechts een oude ruïne was die op geen enkele manier meer tot nieuw leven kon worden gewekt.

Paus Paulus III en zijn kleinzonen, kardinaal Alexander Farnese en hertog Ottavio Farnese. Schilderij van Titiaan (1546). Napels, Museo di Capodimonte.
Paus Paulus III en zijn kleinzonen, kardinaal Alexander Farnese en hertog Ottavio Farnese. Schilderij van Titiaan (1546). Napels, Museo di Capodimonte.© LUISA RICCIARINI / LEEMAGE

De woelige 19de eeuw

Het conclaaf van 1800 vond plaats in Venetië, dat toen behoorde tot de gebieden waarover Frans II van Oostenrijk keizer was. Eerste consul Bonaparte sloot in 1801 met de verkozene, Pius VII (1800-1823), een concordaat waarin gestipuleerd werd dat de Kerk in Frankrijk zou worden hervormd. Dat de paus het ontslag van haast alle oude Franse bisschoppen verkreeg, versterkte zijn binnenkerkelijke macht. Toen hij op 2 december 1804 Napoleon in Parijs tot keizer kwam kronen, veroverde hij de harten van een volk dat blij was terug te kunnen keren tot een normaal religieus leven. Twee jaar voordien had François René de Chateaubriand al een lofzang op de schoonheid van het christendom gepubliceerd: Génie du christianisme. Het werk lag aan de basis van de Europese katholieke romantiek. In deze visie was godsdienst belangrijk voor vooruitgang en sociale samenhang.

Door een beter beleefde collegialiteit en oecumenische openheid werden de pausen missionerende pelgrims

Na het conflict tussen de paus en keizer Napoleon herstelde het Congres van Wenen (1814-1815) de Pauselijke Staten in ere. De pausen Leo XII, Gregorius XVI en Pius IX zouden zich inzetten voor de verdediging van hun territorium. Ze vochten ook tegen het relativistische liberalisme in het denken en streden tegen de moderne vrijheden van de liberalen, die de autoritaire regimes vijandig gezind waren, en de Italiaanse patriotten, die Italië wilden een maken, met Rome als hoofdstad. De populaire Pius IX (1846-1878) riep het Eerste Vaticaans Concilie bijeen. Daar werd het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid afgekondigd. Door de Frans-Pruisische Oorlog moest het concilie worden beëindigd, kon het nieuwe Italië Rome veroveren en zat de paus opgesloten in Vaticaanstad.

Opening van het Eerste Vaticaans Concilie door Pius IX in de Sint-Pietersbasiliek in Rome op 8 december 1869. Anoniem schilderij
Opening van het Eerste Vaticaans Concilie door Pius IX in de Sint-Pietersbasiliek in Rome op 8 december 1869. Anoniem schilderij© DE AGOSTINI / LEEMAGE

De recente pausen

Met Leo XIII (1878-1903) begon een nieuw tijdperk. Hij was genoeg diplomaat om de conflicten met de regeringen bij te leggen. Alleen met Italië, dat de Pauselijke Staten had afgenomen, gebeurde dat niet. In de encycliek Libertas (1888) schetste Leo XIII een positief beeld van de moderne vrijheden. Op de Europese kolonisatie speelde hij in met een doorgedreven christelijke missionering, op de industrialisering met een dynamisch sociaal katholicisme.

Pius X (1903-1914) promootte de eucharistische vroomheid en was onverzettelijk in zijn strijd tegen het modernisme, wat een integristische reactie uitlokte. Benedictus XV (1914-1922) en Pius XI (1922-1939) kregen te maken met de Eerste Wereldoorlog en zijn gevolgen en met uit de hand gelopen vormen van nationalisme. Dat Benedictus nog tijdens de oorlog het drama veroordeelde met striemende woorden als ‘monsterlijk spektakel’, ‘vreselijk bloedbad’, ‘schande voor Europa’, ‘zelfmoord van het beschaafde Europa’ en ‘de somberste tragedie van menselijke waanzin’, werd hem door de vooral protestantse en anglicaanse heersers niet in dank afgenomen. Hij pleitte al ook voor Kerstbestanden en omdat ook de missionarissen zich nationalistisch en eurocentrisch opstelden, bepleitte hij de vorming van inlandse priesters.

Pius XII (1939-1958), jurist en diplomaat, kreeg veel kritiek te verduren omdat hij er tijdens de Tweede Wereldoorlog het zwijgen toe deed. Hij liet zich informeren door de nuntii en ondernam diplomatieke en caritatieve acties die weliswaar doeltreffend maar in een totalitaire context ten onvoldoende waren. Hij was vernieuwend op het vlak van Bijbelinterpretatie, liturgie en ethiek en aanvaardde de politieke democratie. Zijn bestuursstijl was echter autoritair en in naam van een strak thomisme vervolgde hij de grote theologen van zijn tijd.

De Lombardische pausen Johannes XXIII (1958-1963) en Paulus VI (1963-1978) hervormden de Katholieke Kerk door het Tweede Vaticaans Concilie bijeen te roepen en, wat de laatste betreft, zijn besluiten te doen uitvoeren. De collegialiteit werd beter beleefd en er groeide een oecumenische openheid. Door hun vele reizen in de wijde wereld en hun diplomatieke acties werden deze pausen pelgrims die het evangelie uitdroegen. Paulus VI werd sterk getroffen door de beschavingscrisis van de jaren 1965-1975. Zijn visies werden betwist, maar hij hervormde het pausdom en ging in gesprek met de wereld.

Het pontificaat van Johannes Paulus II (1978-2005), de eerste niet-Italiaanse paus sinds Adrianus VI, was op meerdere vlakken buitengewoon: deze paus organiseerde een interreligieuze dialoog op wereldschaal (Assisi, 1986), speelde een rol in de val van het communistische systeem in Eu ro pa, riep op tot een nieuwe evangelisatie, schreef belangrijke leerstellige encyclieken, opende de batten over ethische kwesties, riep op tot boete en verzoening en ijverde onvermoeibaar voor vrede.

*Uit L’Express van 22 december 2010. De auteur, overleden in 2014, was godsdiensthistoricus en emeritus hoogleraar aan de Université Charles De Gaullle-Lille III.

Partner Content