Pieter van den Broecke : imperiumbouwer in de Indische Oceaan
Een rood gezicht, een uitnodigende blik en een hand op de commandostaf: zo staat Pieter van den Broecke op het prachtige portret dat zijn vriend Frans Hals van hem schilderde. Het toont een volksmenner vol levenslust, een personage uit een historische roman. Zijn leven is dan ook een adembenemend avontuur, dat hem van Angola tot in het hart van Indië en van Jemen tot Java brengt.
Pieter van den Broecke wordt op 25 februari 1585 geboren in Antwerpen, tijdens het beleg van de stad door de Spanjaarden. Zijn vader is een koopman met calvinistische sympathieën en als de stad in handen valt van de hertog van Parma, kiest de familie van den Broecke, zoals zovele anderen, voor ballingschap. Na enkele beproevingen strijken ze in 1587 neer in Hamburg, een neutrale handelsstad, waar Pieter zijn kindertijd doorbrengt. In 1597 voegen ze zich bij hun familieleden die in Amsterdam bedrijvig zijn in de suikernijverheid.
De jonge Pieter is ongetwijfeld gefascineerd door de zeelui en de kooplui in zijn entourage die terugkeren van verre landen, of misschien wordt hij geboeid door de prenten in de reisverhalen die de uitstalramen van de boekhandels sieren. Hoe dan ook, als hij 17 jaar is, treedt hij in dienst bij een rijke koopman van Antwerpse herkomst, ene Bartholomeus Moor, die hem uitstuurt om een factorij te runnen langs de kust van Afrika. Hij levert daar goed werk en in de volgende jaren doen ook andere grote Brabantse kooplui van hetzelfde net een beroep op hem, zoals Jacques Niquet, Samuel Blommaert en Gérard Reynst. Van 1602 tot 1611 verblijft hij n vier keer voor langere tijd aan de Afrikaanse kust, voornamelijk op Kaap Verde (Senegal) en in het koninkrijk Loango (Angola), aan de monding van de Congostroom, waar hij de eerste Nederlandse factorij sticht. Hij leert het beroep van koopman en dat van kaapvaarder, die in die tijd samengaan.
In 1613 wordt van den Broecke in dienst genomen door de machtige Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), om als koopman naar Indië te vertrekken op een vloot die wordt geleid door een andere grote admiraal van ‘Belgische’ herkomst, Steven van der Hagen. Aangekomen op de Indische Oceaan wordt hij uitgestuurd om commerciële relaties te gaan uitbouwen in Arabia Felix (Jemen). Van den Broecke arriveert er in 1614, als eerste Nederlander ooit. In Mokka proeft hij een zwarte, warme drank die ‘koffie’ heet en hij reist over land tot in de hoofdstad Sana’a, waar hij op somptueuze wijze wordt ontvangen door de sultan. Zijn flamboyante stijl en diplomatieke talent vallen in de smaak en hij krijgt toelating om in Aden een factorij te stichten.
Epische tocht door Indië
Twee jaar later stuurt de directeur-generaal van de VOC in Oost-Indië, Jan Pietersz Coen, hem naar het noordwesten van Indië om een nieuwe factorij te stichten in Suratte. Die is nog maar nauwelijks opgericht als Van den Broecke, terugkerend van een reis langs de Oost-Afrikaanse kunst, averij lijdt en aan de grond loopt op een strand in de nabijheid van Suratte. Het schip is onherstelbaar beschadigd. Geïsoleerd en zonder uitzicht op hulp gedurende lange maanden besluit Van den Broecke om te proberen dwars door Indië te trekken om de factorij van Masulipatnam te bereiken, aan de zuidoostelijke kust van het subcontinent. Dat is een traject van 1300 kilometer door onbekend terrein. Zijn kleine groep telt 103 Nederlanders en 29 Indische gidsen.
Zware voettochten, meedogenloze aanvallen door Rajput-krijgers, epidemieën… Het avontuur is bijzonder afmattend. Op een gegeven moment is de expeditie van Van den Broecke er zo slecht aan toe dat hij verplicht is de zieken en gewonden achter te laten om verderop hulp te gaan zoeken. Als hij Deccan bereikt, krijgt hij een onderhoud bij de beruchte Malik Ambar (1549-1626), een gewezen Ethiopische slaaf die nu de machtigste generaal in de streek is. Die is onder de indruk van de moed en de durf van de Nederlander, en hij is niet alleen bereid hem te beschermen, maar hij overlaadt hem ook met cadeaus, waaronder een schitterend paard. Deze kostbare steun laat Van den Broecke toe om zijn expeditie tot een goed einde te brengen. Na een reis van zes maanden komt hij ter bestemming. Zijn lading en de meeste van zijn mannen zijn gered.
De redder van Batavia
In 1618 bevindt Van den Broecke zich in een andere Nederlandse factorij, die van Jakarta, op het eiland Java, als de situatie daar verslechtert. Javanen en Engelsen gooien het op een akkoordje tegen de Nederlanders en de concurrentie verandert in een regelrechte oorlog. Jan Pietersz Coen, die gouverneur-generaal van de VOC is geworden, besluit om te vertrekken om een noodvloot te halen in de Molukken, en hij vertrouwt Van den Broecke de verdediging toe van de belegerde kleine Nederlandse factorij en van de 350 mannen, vrouwen en kinderen die er wonen.
De daaropvolgende maanden zullen beslissend zijn voor de toekomst van de Nederlandse aanwezigheid in Indië en van den Broecke speelt daarin een sleutelrol. Om te beginnen versterkt hij zijn positie zo goed mogelijk, en hij gebruikt daarvoor zelfs balen kostbare stof. Hij gaat hardnekkig in tegen de kuiperij van de Engelsen en de aanvallen van de Javanen, die veel talrijker zijn. Hij wordt door verraad gevangengenomen tijdens een zending en brengt vier maanden door in een Javaanse gevangenis, maar gedurende al die tijd slaagt hij erin het moreel van zijn mannen hoog te houden door brieven te schrijven en het lukt hem bovendien om hulp te krijgen van de koning van Bantam. Als alles reddeloos verloren lijkt en de overgave onvermijdelijk wordt, is het die buurkoning die de Nederlanders redt, net voor Coen terugkomt en de hele stad Jakarta verovert. Van den Broecke kan dus terecht worden beschouwd als de redder van de Nederlandse aanwezigheid in deze stad, die datzelfde jaar de hoofdstad wordt van Nederlands Indië. Hij is het ook die de naam ‘Batavia’ voorstelt, die zal worden gebruikt tot in 1945.
Het jaar daarop keert Van den Broecke terug naar Suratte, waar hij het beheer van het westelijke deel van de Indische Oceaan waarneemt voor de VOC. Door onophoudelijk ijveren kan hij er een moeilijke situatie rechttrekken en zelfs weldra de Engelsen op elk gebied aan de kant zetten, met name in de katoenhandel. Hoewel hij veel reist, wordt dit zijn vaste woonplaats. Hij heeft drie kinderen in Suratte, van drie verschillende vrouwen, een vrije Turkse en twee Indische slavinnen. Zijn dochter sterft als ze tien is, maar zijn twee zonen, Pieter en Johan, worden soldaten voor de VOC. Hij heeft misschien nog een vierde zoon, Paulus van den Broecke, aan wie de VOC een muskaatnootplantage toevertrouwt op de Banda-eilanden – een deel van de archipel van de Molukken –, die zijn nakomelingen gedurende meerdere generaties zullen bewerken.
In 1630 keert Pieter van den Broecke na 17 jaar in Indië terug naar Holland aan het hoofd van een rijkbeladen vloot. Hij wordt er als een held ingehaald en hij krijgt van de VOC een gouden ketting ter waarde van 1200 florijnen – diezelfde ketting die hij draagt op het portret van Frans Hals. Het is ook in die periode dat hij zijn memoires uitgeeft. Het schilderij en de memoires moeten ongetwijfeld worden gezien als een vorm van lobbying om een nieuw contract los te weken bij de VOC. Als dat inderdaad het geval was, heeft hij zijn doel bereikt, want in 1634 wordt hij benoemd tot hoofdkoopman en lid van de Raad van Indië. Hij krijgt een koninklijke behandeling. Van den Broecke keert dus terug naar Indië en speelt nog gedurende zes jaar een belangrijke rol in de streek, om op 55-jarige leeftijd plots te overlijden door ziekte. Op 1 december 1640, tijdens de Nederlandse verovering van de Portugese factorij in Malakka, legt hij het loodje.
De memoires van van den Broecke, die gewoonlijk de Korte Historiael worden genoemd, bevatten bijna alle ervaringen van de auteur sinds zijn vertrek naar Afrika toen hij 17 jaar oud was, tot aan zijn terugkeer na zijn eerste verblijf in Indië in 1630. De memoires zijn niet altijd even kwalitatief, vooral als de avonturier zich waagt aan de beschrijving van de Afrikaanse fauna en flora, maar ze worden niettemin algemeen erkend als een betrouwbare historische bron en ze bevatten een schat van informatie over de voortgang en de eerste commerciële praktijken van de Nederlanders in Afrika en in de Indische Oceaan. En wat meer is: ze laten zich lezen als een onwaarschijnlijke avonturenroman, de weerslag van een leven dat even onstuimig was als een penseelstreek van Frans Hals.
De sleutelmomenten
– 25/02/1585: Geboorte van Pieter van den Broecke in Antwerpen tijdens het beleg door de Spanjaarden.
– 01/01/1587: Familie van den Broecke vestigt zich in Hamburg na ballingschap in Antwerpen.
– 01/01/1597: De familie voegt zich bij hun familieleden in Amsterdam, actief in de suikernijverheid.
– 01/01/1602: Van den Broecke begint zijn carrière aan de Afrikaanse kust, waar hij meerdere keren verblijft.
– 01/01/1611: Einde van van den Broecke’s verblijf aan de Afrikaanse kust; hij heeft daar zijn ervaring als koopman opgedaan.
– 01/01/1613: Van den Broecke wordt in dienst genomen door de VOC om naar Indië te vertrekken.
– 01/01/1614: Aankomst van van den Broecke in Arabia Felix (Jemen), als eerste Nederlander ooit. – 01/01/1616: Van den Broecke wordt gestuurd door de VOC naar het noordwesten van Indië om een nieuwe factorij te stichten in Suratte.
– 01/01/1618: Van den Broecke bevindt zich in Jakarta tijdens een escalatie van conflicten met Javanen en Engelsen.
– 01/01/1630: Van den Broecke keert na 17 jaar in Indië terug naar Holland aan het hoofd van een rijkbeladen vloot.
– 01/12/1640: Van den Broecke overlijdt op 55-jarige leeftijd tijdens de Nederlandse verovering van de Portugese factorij in Malakka.
Ontdekkingsreizigers
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier