Twee beroemde Belgen bij de ‘wilden’ in het Verre Westen
Van de dode rivierarmen van Louisiana tot de pijnboombossen van Oregon, van de woestijn van Nieuw Mexico tot het ijs van de Noordpool, via de Grote Meren en de prairies van het Midden-Westen: Noord-Amerika is zo’n uitgestrekt gebied dat de Europese kolonisten meer dan twee eeuwen nodig hadden om het te exploreren.
Dat gebeurde door stoutmoedige expedities en volhardende kleine kolonies, eenzelvige trappers en grote goudrushes – of was het veeleer een rush naar het Beloofde Land? De exploratie van het continent gaf evenzeer aanleiding tot spierballenvertoon tussen de koloniale mogendheden als tot talloze persoonlijke utopieën en desillusies. Het was ten slotte, en misschien zelfs vooral, het toneel van een ontmoeting tussen twee soorten mensen, de ene vol van ambities en techniek, de andere meer in harmonie met de natuur.
Een van de grote pioniers van de expansie in het Amerikaanse Westen en van de dialoog met de ‘indianen’ was de henegouwse minderbroeder Louis Hennepin (1640 – ca.1705). Als metgezel en rivaal van de Franse ontdekkingsreiziger René-Robert Cavelier de La Salle, was hij de eerste die de hele loop van de Mississippi afdaalde, maar hij tijdens deze expeditie toen hij als verkenner werd uitgezonden. Vervolgens publiceerde hij drie boeken waarin hij uiteindelijk beweerde dat hij Cavelier de La Salle was voorgegaan en dat hij daarom moest worden beschouwd als de ontdekker van ‘Louisiana’, het immense stroomgebied van de Mississippi,. Hij was het die de naam en het land bekendmaakte in Europa, wat hem een tijdlang een zekere beroemdheid opleverde. Maar naar verluidt was dit echter ongegronde grootspraak. Toen hij op verkenning werd gestuurd, ging Hennepin waarschijnlijk niet de rivier af, maar werd hij gevangen genomen en door Sioux naar het noorden geleid voordat hij werd vrijgelaten. Hij was niet de ontdekker van Louisiana, maar hij was een van de eersten die door het Midden-Westen reisde, en hij is een uitstekende getuige omdat hij een bekwaam schrijver is. Gedetailleerd, leerzaam, grappig, het verslag van zijn gevangenschap bij de Sioux is een uniek document.
Grote Zwartrok bij de Flatheads
Anderhalve eeuw na Hennepin onderscheidde een andere Belg zich als bevoorrechte gesprekspartner van de Indianen. Dat was de jezuïetenmissionaris Pieter-Jan De Smet (1801 – 1873). Vanuit Saint-Louis, destijds een grensstad aan de rand van het Wilde Westen, werd De Smet geconfronteerd met de ellende van de indianenreservaten: alcoholisme, epidemieën en geweld. Tot de dag waarop een delegatie van Flatheads, een stam die ver naar het noordwesten in de Rocky Mountains woont, hem uitnodigde zich bij hen te vestigen. De Smet aanvaardde enthousiast, maar al te blij om te kunnen werken tussen indianen die gelukkig leefden in hun natuurlijke omgeving. Na drie maanden reizen met paard, kano en slee over de prairies en de bergen kwam hij aan bij de Flatheads. De man die bekend zou worden als ‘Grote Zwartrok’ werd met open armen ontvangen en stichtte er een missie.
Deze ervaring liet een blijvende indruk achter op De Smet, die zijn leven lang zou werken voor de Indianen. Hij reisde onvermoeibaar tussen de verschillende stammen en tussen Europa en de Verenigde Staten om zijn boeken te presenteren en conferenties te houden om fondsen en missionarissen te werven. In 1846 werd hij werd hij door zijn oversten op het matje geroepen. Vervolgens werd hij een bemiddelaar in de eindeloze Indiaanse oorlogen veroorzaakt door het blanke landbezit. Het is moeilijk te bepalen in hoeverre De Smet door de Amerikaanse regering werd gemanipuleerd om de Indianen te kalmeren. Feit blijft dat hij ten minste wapenstilstanden verkreeg, waarin geen bloed werd vergoten. De Indianen bleven hem respecteren en beschouwden hem als ‘de enige blanke zonder gespleten tong’.
Amerikaanse geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier