Na het kapitaal komt het bacchanaal
Hoe de egocentrische workaholic zijn dag indeelde en op een avond de politie werk bezorgde.
Karl Marx rent. Naast zich hoort hij het gehijg van zijn vrienden Wilhelm Liebknecht en Edgar Bauer. Die leveren ook niet dagelijks zulke fysieke inspanningen, maar goed, iets anders zit er niet op. Ze worden op de hielen gezeten door drie of vier flink getergde Engelse politieagenten. Rennen dus, of hun leven ervan afhangt. Liebknecht verbaast zich over de conditie waar Marx over blijkt te beschikken. ‘Nooit achter hem gezocht …’ Die ‘Moor’ doet immers de hele dag niet anders sigaren paffen, krijgt weinig slaap en des te meer drank. Maar goed, daar staan dan al die wandelingen met Engels naar het groene Hampstead Heath tegenover, waar ze, in de woorden van Engels, ‘meer ozon dan heel Hannover’ inademen. Daarnaast doet Marx ook aan schermen. Van zijn techniek moet hij het niet hebben, meer van zijn aanvalsdrift.
Voor mij stond de belichaming van een democratische dictator, zoals de fantasie ons wel eens kan voortoveren’ PAVEL ANNENKOV Russische schrijver in 1883 over zijn ontmoeting met Marx
Eigenlijk valt zo’n afloop ook te verwachten van een avond die als ‘bierreis’ begint. Als Marx de hele dag op Het Kapitaal heeft zitten broeden, wil hij ’s avonds een verzetje. Bauer en Liebknecht zijn wel te porren voor het plan om in elke pub tussen Oxford Street in de binnenstad en Hampstead Road bij Regent’s Park minstens één pint te pakken. Hoewel ze alledrie wel tegen een slokje kunnen, zijn ze tegen het einde van hun kroegentocht danig aangeschoten. Ze zoeken ruzie met de leden van de liefdadigheidsinstelling Odd Fellows als die na het collecteren in een pub het avondmaal gebruiken.
In een sterk Teutoons accent slaan Marx, Bauer en Liebknecht het groepje om de oren met de superioriteit van de Duitse cultuur, die genieën als Beethoven, Mozart, Händel en Haydn voortgebracht heeft, terwijl de Engelsen alleen maar hun centen tellen. Op een gegeven moment wordt het zelfs de brave Odd Fellows te veel, al komt het net niet tot een kloppartij.
Een kroegentocht eindigt in een achtervolging door de politie
Eenmaal buiten besluiten de drinkebroers, die kennelijk nog voldoende stevig op hun benen staan, een stuk te gaan hardlopen, tot Bauer dan toch over een hoop straatstenen struikelt. ‘Hoera, een idee!’ roept hij, pakt een steen en gooit daar een straatlantaarn mee kapot. Marx en Liebknecht zijn verrukt en nemen een paar andere gaslantaarns voor hun rekening. Om twee uur ’s nachts weergalmt de hele straat van het glasgerinkel. Een bobby merkt de vandalen op en alarmeert zijn collega’s – de achtervolging begint.
‘Het spande er echt om,’ herinnert zich Liebknecht later. Het enige voordeel dat de vluchters hebben, is dat ze de buurt goed kennen. Ze duiken over een smalle, donkere trap een binnenplaats in die niet doodloopt, maar juist twee straten met elkaar verbindt. Hier zijn de agenten het spoort bijster, de vandalen gered.
Het was niet de enige keer dat Karl Marx zich nog op middelbare leeftijd studentikoos gedroeg. Hij was altijd in voor een geintje en allerminst een dorre ideoloog. Toen hem ter ore kwam dat een zojuist in Frankrijk opgerichte partij zich als marxistisch betitelde, riposteerde hij: ‘Het enige wat ik weet, is dat ik geen marxist ben’.
Proletariër was hij ook niet, maar juist door en door burgerlijk. Zijn hele leven hechtte hij aan de voorrechten van zijn stand, aan dienstbodes, een secretaris, strandvakanties en pianoles voor de kinderen, ook al was zijn beurs daar veel te smal voor. Met arbeiders had hij vrijwel geen contact – en als dat wel zo was, liep het meestal uit op een fiasco. Toen hij eens op de Londense Tottenham Court Road tussenbeide wilde komen in een ruzie tussen een dronken vrouw en haar man, maakten die direct gemene zaak en sloegen samen op die opdringerige mof in. De vrouw trok hem aan zijn baard en dit keer was Marx maar wat blij met de komst van de bobby’s.
Door zijn monocle kijkt Marx zijn gast onderzoekend aan
Als het om tastbare hulp voor arbeiders, om het hier en nu ging, was Marx niet zo toeschietelijk. In het revolutiejaar 1848 organiseerde de Keulse armenarts Andreas Gottschalk een bijeenkomst waar 5.000 arbeiders en handwerkers democratie en betere levensomstandigheden eisten. Het was de eerste demonstratie in de geschiedenis van Pruisen. Marx, die toen in Keulen woonde, had voor Gottschalk slechts spot over. Alleen met een ander maatschappijstelsel waren de arbeiders in zijn ogen echt geholpen en daar was men in Duitsland nog niet aan toe. Demonstreren? Tijdverspilling! Verbitterd oordeelde Gottschalk over de notabelenzonen Marx en Engels: ‘Voor hen is het niet menens met de bevrijding van de onderdrukten. De ellende van de arbeider, de honger van de armen is voor hen alleen van wetenschappelijk, doctrinair belang.’ Korte tijd later moest de arts zijn onzelfzuchtige hulp bij een cholera-epidemie met de dood bekopen.
Wat zouden wij er vandaag de dag niet voor geven Karl Marx thuis te kunnen bezoeken en interviewen. Een verslaggever van de Chicago Tribune viel in 1878 die eer te beurt. De man kon toen natuurlijk niet weten dat hij de misschien wel invloedrijkste politieke filosoof aller tijden zou ontmoeten: Marx mocht dan op z’n zestigste wel een zekere bekendheid verworven hebben, van zijn latere statuur was nog weinig te merken. De naamloos gebleven reporter begaf zich dus naar het opgegeven adres, Maitland Park Road 41, in Noord-Londen (een huis van vier verdiepingen, dat inmiddels plaats heeft gemaakt voor sociale woningbouw). Hij was er zelfs meermaals op bezoek, want reporters hadden toen kennelijk meer tijd voor hun stukken dan nu. Telkens werd hij aan de deur van ‘dr. Marx’ ontvangen door diens huishoudster Lenchen Demuth, die hij in zijn artikel ‘een achtenswaardig overkomende Duitse’ noemde.
Niet-Duitsers liet ze meestal gelijk binnen, maar van bezoekers uit Duitsland verlangde ze een aanbeveling – het konden immers spionnen zijn. Ook die eerste keer ging juf rouw Demuth de journalist voor naar de bibliotheek, waar Karl Marx al plaats genomen had, in de ene hand een boek, in de andere een sigaar. ‘Hij is goed gebouwd, breed geschouderd en heeft een rechte houding,’ aldus de reporter. Door zijn monocle keek Marx zijn gast onderzoekend aan. Nu volgden, zoals bij elke onbekende, een paar standaardvragen waarmee Marx zich vergewiste of hij wel met een serieuze gesprekspartner van doen had. Aan bekrompen en onontwikkelde geesten verspilde hij zijn tijd niet. De journalist slaagde echter voor de test en Marx liet zijn gereserveerdheid varen. Als dit stadium eenmaal bereikt is ‘zet hij de geïnteresseerde bezoeker zijn wereldomspannende kennis van mensen en dingen uiteen,’ bericht de journalist. ‘In zijn conversatie is hij niet eenzijdig, maar snijdt net zo veel onderwerpen aan als er boeken in zijn kasten staan.’
De tongval van een Rijnlandse provinciaal
Zo heeft men Marx keer op keer beschreven. Hij moet een bijzonder onderhoudende gesprekspartner geweest zijn – belezen, gevat, cynisch, slagvaardig, zij het ook betweterig en dominant – een echt alfadier, kortom. Op Carl Schurz, een democraat die aan de Duitse revolutie van 1848 had deelgenomen en later in de Verenigde Staten minister van Binnenlandse Zaken zou worden, maakte hij daardoor een zeer ongunstige indruk: ‘Nooit heb ik een mens ontmoet met een dergelijk kwetsende, onuitstaanbare arrogantie in zijn optreden. Geen mening die wezenlijk van de zijne afweek viel ooit de eer van een enigszins respectvolle afweging te beurt. Iedereen die hem tegensprak, behandelde hij met nauw verhulde verachting.’ Niets deed Marx meer plezier dan een tegenstander die hij zijn mindere achtte (en hij was er stellig van overtuigd dat allen zijn minderen waren) met bijtende kritiek te overstelpen.
Als redenaar was Marx veel minder sterk: hij lispelde enigszins en sprak zijn hele leven met een Moezel-Frankisch accent. Dat heeft de ronde, zachte klanken die elders in zijn land en in het buitenland eerder met gemoedelijkheid en carnaval geassocieerd werden.
Marx was een tomeloos, maar weinig doelmatig werker. Voor het eerste deel van Het Kapitaal had hij tien jaar nodig. Hij neigde ertoe in details te verdwalen, zijn betoogtrant uit het oog te verliezen, waarna alle scheppingskracht hem in de steek liet. Bijna altijd ging dat dan met een ziekte gepaard, die soms het karakter van een vlucht leek te hebben. Als Friedrich Engels maar weer informeerde wanneer het manuscript eindelijk af was, kreeg hij ook wel eens antwoord van echtgenote Jenny Marx: ‘Helaas kan Karl niet zelf schrijven. Hij lijdt al acht dagen sterk en is aan de sofa gekluisterd.’
Bij al het idealisme in de strijd voor de arbeidersbeweging was Marx ook een egocentricus, die het vooral om zelfverwezenlijking te doen was. Jaar in, jaar uit reed hij in Londen elke dag naar de leeszaal van de British Library, om daar Het Kapitaal te schrijven – zonder er ook een penny mee te verdienen. Zijn vrouw kon soms niet eens de bakker betalen.
Al met al was Marx een man met grote vermogens en charisma, maar ook met zwaktes en tekortkomingen. Dit toch voor de hand liggende inzicht kan ook nu nog een sensatie zijn. Zo trekt het universiteitsmuseum in Bonn de laatste jaren scharen Chinese toeristen, die zich verdringen rond een vitrine met documenten waaruit blijkt dat Marx als student wegens ‘nachtrust verstorende luidruchtigheid en dronkenschap’ het universiteitsgevang in moest. Als de bezoekers uit de volksrepubliek dat horen, grinniken ze en trekken hun fototoestellen. Daar staat het zwart op wit: Marx was ook maar een mens.
MEER WETEN? p>
Jonathan Sperber: Karl Marx; A Nineteenth-Century LIfe. Liveright, 2013 p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier