François Levrau
‘Mooie mensen: een kwestie van esthetiek en ethiek?’
Een toevallige ontmoeting op een Italiaans terras zet François Levrau aan het eind van deze zomer aan het filosoferen over het verband tussen ethiek en esthetiek. ‘Hoe wil je in de blik van de ander verschijnen?’
“Schoonheid is de naam van iets dat niet bestaat. En die ik aan de dingen geef in ruil voor het genot dat zij mij geven.”, aldus Alberto Caeiro in tekst XXVI. Volgens dit alter-ego van de Portugese dichter Fernando Pessoa is ‘schoonheid’ dus een verbaal geschenkje dat we voor iets reserveren als dank voor het genoegen dat we mogen ervaren wanneer we er even onze blik laten op rusten. Datzelfde geldt ook voor het kijken naar bepaalde mensen. Wanneer hun uiterlijk ons bekoort en wanneer het kijken enig plezier bij ons opwekt, dan zeggen we dat dit door hun schoonheid komt. ‘Schoonheid’ is een compliment.
Wie voelt zich niet geflatteerd wanneer hij door iemand als ‘mooi’ wordt omschreven? Zijn we niet ook allemaal stiekem naar dat geschenkje op zoek – om het te ontvangen, maar ook om het aan iemand te geven? Zijn we er ons echter ook niet tegelijk van bewust dat het compliment van ‘volmaakte schoonheid’ eigenlijk slechts voor weinigen is weggelegd?
Ik mocht dit deze zomer ervaren toen ik een aantal dagen in Verona verbleef. Toen ik mij op een terrasje bevond, kwam er een vrouw aan het aan mijn tafel grenzende tafeltje zitten. Wat was zij mooi. Monica Bellucci op haar best. Hoe moeilijk was het om niet naar haar te kijken. Haar schoonheid was als een vacuümpomp die mijn aandacht naar haar toe zoog. Maar waarom precies was ze zo ‘mooi’? Allicht gaat het om de combinatie van golvende lijnen, symmetrische verhoudingen, voluptueuze proporties, heldere ogen, en een streelzachte huid die wel van marsepein leek te zijn. Ik zou niet weten wat er aan haar moest veranderen opdat ze nog mooier zou worden.
Esthetische noodzakelijkheid
Volgens de 18de eeuwse Duitse filosoof Friedrich Schiller is dat inderdaad wat esthetische schoonheid is. Wie het kunstwerk aanschouwt, heeft het gevoel dat het ‘af’ is. Denk bijvoorbeeld aan een compositie waarvan we zeggen dat ze ‘perfect’ is. De indruk die je hebt is dat elke noot noodzakelijkerwijze op de vorige volgt. Het kon onmogelijk anders. Ook al zou de componist kunnen variëren en andere notenlijnen volgen, het gevoel dat overweegt is dat hij eigenlijk geen keuze had en dat hij de enige juiste notensequentie heeft gevonden. In werkelijkheid zal het wel vaak niet zo gegaan zijn, maar het lijkt alsof de componist het werk in één beweging op het gelijnd muziekpapier heeft gezet – alsof de partituur hem door een goddelijk wezen werd ingefluisterd. Schiller heeft het wat dat betreft over ‘esthetische noodzakelijkheid’. Ook al lijkt de vrijheid door die noodzakelijkheid te worden beperkt, de schijnbaar onafwendbare sequens geeft de luisteraar niet het gevoel dat er een vorm van beperking is. Wel integendeel – het moet zo en niet anders.
Terug naar de Veronese vrouw. Hoewel ze volmaakt mooi en verleidelijk was, brokkelde haar schoonheid in mijn ogen toch vrij snel af. Haar lichaamshouding, de voortdurende aandacht voor haar lange haren, en de hooghartige manier waarop ze de ober aansprak… Uit dit alles kreeg ik de indruk dat ze zich nogal bewust was van het effect dat haar schoonheid op andere mensen heeft. Op mij had dat een averechts effect.
Haar ‘kijk naar mij’-houding deed me denken aan één van de personages uit een roman van Philip Roth waarover hij schrijft: “Haar morele vrijheid vloeit voort uit het in de spiegel kijken en zeggen: ‘Iemand anders moet dit zien.’” Ook het voortdurend getokkel op de iPhone maakte dat haar schoonheid wat verwelkte. Ze gaf een eerder lege en verveelde indruk. “Zie daar de koningin van Sheba”, dacht ik.
Maar, waarom werd ik eigenlijk zo hard in mijn oordeel over haar? Ik houd rekening met drie redenen.
Schoonheid doet pijn
Een eerste reden heeft ermee te maken dat schoonheid confronterend en contrasterend is. Schoonheid schenkt genot, maar doet ook pijn. De Italiaanse schone bracht me een visioen van opperste gelukzaligheid, wat tegelijk betekent dat ik niet volmaakt gelukkig ben. Het plotse besef van volmaakte schoonheid wijst op de ‘lelijkheid’ van het/mijn bestaan. Ze was, zoals Milan Kundera dat over de muziek van Bach zegt: “een roos, bloeiend op een gigantische sneeuwvlakte van stilte.” Schoonheid doet pijn omdat ze ons ontglipt. We bezitten datgene niet waardoor we zouden willen bezeten worden. We zouden willen dat die schoonheid aan ons kleeft, dat we ermee vergroeien, maar dat gaat niet en dat zorgt voor frustratie. Omdat de schoonheid elders ligt – bij haar en in mijn fantasie – wordt de schoonheid van anderen niet altijd zomaar aanvaard. Soms wordt ze ontkend, weggehoond, of in extremis zelfs vernietigd, zoals in het geval van officier Claggart die in een verhaal van Herman Melville de knappe en opgewekte Billy Budd doodt alleen maar omdat hij het niet verdraagt dat die jonge matroos de incarnatie van ‘de ideale schoonzoon’ is.
Intellectuele camouflage
Een tweede reden is dat ik via de Pessoaanse logica een seksuele impuls heb weggeredeneerd. Was ik niet gewoon opgewonden en trachtte ik dat niet via enigerlei romantiek en intellectualiteit te sublimeren? Heb ik de Veronese schoonheid niet naar mijn ‘poëtisch geheugen’ (een begrip van Kundera) moeten verbannen omdat ik haar nu eenmaal niet daar op de Italiaanse grond kon beminnen? Was ik met andere woorden niet veeleer gefrustreerd omdat ik me even Shakespeares Romeo waande die haar – bij voorkeur op het bekende balkon van Casa di Giulietta! – wat graag in zijn armen wou sluiten?
Dat is mogelijk, maar ik denk dat het toch subtieler is en dat het niet gaat om een intellectuele camouflage van ‘dierlijke begeerte’. Het klopt dat haar schoonheid begeerte opriep, maar het is die begeerte die mijn schoonheidsgevoel heeft vergroot, verscherpt en verdiept. De begeerte prikkelde mijn esthetische smaakpapillen. Ik was scherpzinnig in mijn observatie, lette op details, en mijn esthetisch bewustzijn klaarde helemaal op.
Bij alles wat ze deed, was het alsof ik alle pootjes van een kolonie mieren die over en door mijn lijf marcheerde kon voelen. Ik was me met andere woorden erg bewust van elke reactie die ze bij me veroorzaakte. Ik was de observator van haar schoonheid en tevens toeschouwer van de warme gloed die ze bij mij teweegbracht. Hoe mooier ik haar vond, hoe meer ik begreep dat de opwinding weinig met seksualiteit te maken heeft. Of nog, en correcter is te zeggen, mijn ‘seksuele appetijt’ haalde het niet van de ‘esthetische genoegdoening’. Het laatste wat ik zou willen doen is haar ‘angelieke schoonheid’ met de ‘animale drift’ bezoedelen. Laat haar maar op die wolk zitten, en laat me haar maar vanop de aarde bewonderen.
Ik was me ook wel bewust van de specifieke situatie waarin ik mij bevond – een leuk terrasje in Verona, bekend als de ‘città dell’amore’. De specifieke atmosfeer riep een bepaalde stemming bij me op die me voor schoonheid ontvankelijk maakte en daar kon de bevallige Italiaanse deerne van profiteren. Zag ik haar op een andere plek en op een ander moment, dan had ze misschien nooit zo’n impact op me gehad. Misschien is haar schoonheid dan toch vooral relatief?
Innerlijke schoonheid
Naast het argument van ‘pijnlijke schoonheid’ en ‘schoonheid die de begeerte niet inlost’, zie ik nog een derde mogelijke reden voor mijn gemoedsverandering. Het was haar gebrek aan innerlijke schoonheid die haar uiterlijke bevalligheid wegveegde. Nu dien ik wel te zeggen dat de verveeldheid die ik hierboven beschreef, natuurlijk ook maar mijn indruk is en dat het mij niet toekomt zo’n oordeel te vellen over iemand die ik niet ken. Laat ik het dus niet meer over haar hebben, en gewoon stellen dat er ook zoiets bestaat als innerlijke schoonheid, en dat het gebrek eraan de uiterlijke schoonheid kan teniet doen. Dat roept de vraag op wat ‘innerlijke schoonheid’ dan precies is. Een mogelijk antwoord vind ik bij Kant en Aristoteles.
Ethische noodzakelijkheid
Volgens de 18de eeuwse Duitse filosoof Immanuel Kant bestaat er een vorm van ethische schoonheid in zoverre mensen over een ‘goede wil’ beschikken, dat wil zeggen dat ze zich in hun handelen laten leiden door ‘morele wetten’, en dus niet door gevoelens, instincten, behoeften en allerhande zintuiglijke impulsen. Mensen, zo stelt hij, worden gewaar dat er een morele wet in hen schuilt die duidelijk maakt hoe er dient gehandeld te worden.
Long story short: de morele wet verwacht dat je jezelf en de ander niet als middel, maar als doel op zich behandelt. Een andere manier om dit te zeggen is dat de motieven van je handelingen altijd ook de basis voor universele wetten moeten zijn. Dat zijn formules die je kan toepassen teneinde te weten of wat je van plan bent te doen moreel toegelaten is, maar meestal is het niet nodig om stil te staan bij die zogenaamde ‘categorische imperatieven’. Het geweten maakt immers via het plichtsbesef duidelijk wat er dient te gebeuren.
In die zin is er sprake van een ‘ethische noodzakelijkheid’. De directe/perfecte plichten maken duidelijk hoe je moet handelen. Zo en niet anders! Wie volgens de morele plicht handelt, zal naderhand geen last hebben van een knagend geweten. Wie met zichzelf pronkt, complimentjes najaagt en dus de buitenwereld in het algemeen en de ander in het bijzonder alleen maar als middel ter versterking van het eigen ego ziet, zal gewaarworden dat de morele wet dit gedrag eigenlijk afkeurt. Die morele wet doorkruist je handelen en toont dat er eigenlijk maar één werkelijke optie is, en net die noodzakelijkheid geeft aan dat je voor die optie had moeten kiezen en dus ook vrij was om dat effectief te doen. Wie er tegen in gaat, zal voelen dat hij zijn vrijheid niet juist heeft ingezet. Er wordt een ‘moeten’ ervaren en die ervaring geeft je de vrijheid om tegemoet te komen aan dat ‘moeten’.
“Du kannst, denn du sollst”, zo vatte de reeds vermelde Schiller in een gedicht uit 1797, Kants moraaltheorie samen. Dit betekent dat volgens Kant ‘vrijheid’ en ‘plicht’ aan elkaar gelinkt zijn. Het gaat eigenlijk om dezelfde logica als die van de esthetische noodzakelijkheid: er lijkt maar één optie te zijn. Zowel wat de ethiek als de creatie betreft, geldt hetzelfde: er bestaat een eigenaardige relatie tussen wat mensen in vrijheid doen en wat hoort te zijn of te gebeuren.
Harmonie
De schone ziel etaleert een vorm van moreel perfectionisme. Voor Kant is een schone mens iemand die ontvankelijk is voor de morele plicht en die plicht als basis voor zijn handelen neemt en daardoor kan genieten van een ‘schoon geweten’. “A good conscience is a continual feast!”, zo stelt Francis Bacon. Voor Aristoteles gaat het niet om ‘plichten’, maar om ‘deugden’. Net zoals uiterlijke schoonheid ongetwijfeld een kwestie is van harmonie en evenwicht, is ook ethische schoonheid een kwestie van het vinden van de juiste balans. Een goede mens, zo stelt de klassieke filosoof, is een ‘deugdzame mens’. Deugden zijn lovenswaardige karaktertrekken die het midden houden tussen twee ondeugden: een ondeugd die naar een ‘te veel’ en een ondeugd die naar een ‘te weinig’ neigt. De deugd staat in het ‘gulden midden’. Wie ‘moedig’ is, is bijvoorbeeld niet ‘laf’ en niet ‘roekeloos’. Wie ‘vrijgevig’ is, is niet ‘gierig’ en niet ‘verkwistend’. Wie ‘trots’ is, is niet ‘nederig’, maar ook niet ‘verwaand’. Wie deugdzaam handelt, aldus Aristoteles, wordt langzamerhand (uit gewoontevorming) een deugdzaam mens. Een deugdzaam mens is fijngevoelig en weet daardoor welk gedrag gepast is voor elke situatie.
‘Hooghartig gedrag’, zo zou Aristoteles zeggen, is een ondeugd. De indruk die de Italiaanse schone gaf, was er één van ijdelheid. Die ondeugd maakte dat ze voor mij onmogelijk nog kon doorgaan voor een volmaakt mooie persoon. Anders geformuleerd: de mooie vrouw werd voor mij minder aantrekkelijk door het vermoeden dat ze een warm hart ontbeert, net zoals een wat minder bevallige vrouw net mooier kan worden, wanneer ze blijk geeft van een zachte persoonlijkheid.
Precies omdat een volmaakt schone mens zowel over innerlijke als uiterlijke schoonheid beschikt, is het van belang te beseffen dat het gedrag dat je etaleert iets zegt over je innerlijke schoonheid (of het gebrek eraan). Uiterlijk gedrag zegt iets over de persoon die je wil zijn. Een deugdzaam persoon staat stil bij de vraag hoe hij in de blik van de ander wil verschijnen.
Olympische Spelen
Kortelings nadat ik terugkwam uit Verona, startten de Olympische Spelen. Voor het oog van de camera toonden honderden atleten waartoe hun lichaam dat ze jarenlang hebben getraind in staat is. Het accent ligt bij deze hoogmis van de sport vanzelfsprekend op het schone lichaam dat door ijzeren discipline gesterkt en gevormd is.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Sommigen pronken erg nadrukkelijk met dat lichaam. Zo ging de bronzen medaille in het polsstokspringen naar de Canadese Alysha Newman die haar overwinning vierde door voor het oog van de camera (en dus voor het oog van de wereld) te twerken (op een seksueel uitdagende manier dansen, en dan specifiek met stotende bewegingen van de kont en de heupen). Volgens velen (en ook volgens mij) is dat het foute gedrag op het foute moment en op de foute plaats – enigszins vergelijkbaar met het vrolijke Hawaiiaanse hemdje op een begrafenis.
Anderen stelden zich meer bescheiden op. Het ‘praalgedrag’ van de Canadese atlete (die ook geld verdient via OnlyFans) staat bijvoorbeeld in schril contrast met Zhou Yaqin, de Chinese turnster die niet bekend leek te zijn met de traditie dat de gelauwerde atleten even hun tanden in hun medaille zetten. Het moment waarop ze besliste dat dan toch ook even met haar zilveren medaille te doen was erg mooi en vertederend. Het was alsof ze wat onwennig in een koekje beet.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Schoonheid zit dus ook in bepaalde handelingen, wenken, karakteriële details en in het besef dat er in elke context gedragingen zijn die in meer of mindere mate gepast zijn. Als dus, naaste de vele records, de ‘bevallige billen’ van Newman zouden mee opgenomen worden in de ‘hoogtepunten’ van de Olympische Spelen, dan hopelijk ook het ‘ontwapenend optreden’ van Yaqin. Zo wordt duidelijk dat de appreciatie voor menselijke schoonheid niet alleen een kwestie is van esthetiek, maar ook van ethiek.
Wie alleen op het lichaam gefixeerd geraakt (en die kans bestaat natuurlijk tijdens zo’n sportkampioenschap) verliest de schoonheid voor de ziel uit het oog, en verwaarloost op die manier de gedachte dat een correct oordeel over het ‘belichaamde menselijke wezen’ veronderstelt dat je ook aandacht hebt voor hoe iemand zich nu precies met dat schone lichaam gedraagt.
François Levrau is sociaal filosoof verbonden aan de Universiteit Antwerpen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier