Mike Hoare (1919-2020): boekhouder, safarigids en omstreden huurlingenleider in Congo
Weinigen zullen om het overlijden van Mike Hoare rouwen, en dat is begrijpelijk: ‘Mad Mike’ was in het net onafhankelijke Congo het gezicht van de blanke huurling. Hij citeerde Shakespeare, redde Belgische priesters en nonnen, en haatte communisten. Zijn troepen richtten bloedbaden aan.
‘Mike Hoare leefde in de overtuiging dat je meer uit het bestaan haalt door gevaarlijk te leven’, memoreerde zijn zoon Chris, ‘dus is het des te opmerkelijker dat hij ruim 100 jaar oud is geworden.’
Hij stierf op 2 februari in Durban, Zuid-Afrika, in een rusthuis.
Hoare was van Ierse afkomst, eerder klein, zeker niet imposant van gestalte. Hij vocht in het Britse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog, zag er teleurstellend weinig actie en klom op tot de graad van majoor, tot de vrede hem dwong een andere baan te zoeken. Als gediplomeerd boekhouder belandde hij in Zuid-Afrika.
Maar het bestaan als boekhouder kon Hoare niet boeien. Hij probeerde zijn leven wat interessanter te maken door expedities en safari’s te organiseren.
Op zo’n safari klaagde hij bij een van zijn klanten over het gebrek aan avontuur in zijn leven. De man in kwestie bleek voor de CIA te werken. Hij attendeerde Hoare op een lucratieve vacature in Congo, waar het Belgische mijnbedrijf Union Minière huurlingen financierde. En zo kwam Hoare in 1961 als leider van een klein huurlingencontingent terecht in het wespennest Congo.
De Belgische en de Amerikaanse regeringe werden het onderling eens dat een huurlingenleger ‘de enige mogelijke oplossing was’.
Congo was een jaar eerder onafhankelijk geworden. De rijke provincie Katanga had zich afgescheurd onder leiding van Moïse Tshombe. Hoare zou dat onafhankelijke Katanga helpen verdedigen. Na vier maanden vaardigde de VN-vredesmacht een arrestatiebevel uit tegen huurlingen. Hoare en de zijnen moesten vluchten voor hun leven. Twee van zijn mannen kwamen om in gruwelijke omstandigheden.
Hoares eerste avontuur was een debacle.
Een jaar of drie later, in juli 1964, waren de kaarten anders geschud. Katanga was niet langer onafhankelijk. De Simbabeweging, een soort boerenrebellie, geholpen door drugs en magie (en later ondersteund door het communistisch blok), veroverde grote delen van het land, en het nationale leger van Congo was geen partij. Moïse Tshombe, de afgezette president van Katanga die in ballingschap had geleefd, werd onverwachts teruggehaald en aangesteld tot premier van Congo. Hij beloofde binnen enkele maanden orde op zaken te stellen.
De Belgische en de Amerikaanse regeringe werden het onderling eens dat een huurlingenleger ‘de enige mogelijke oplossing was’ – in de woorden van de Belgische kolonel Frédéric Vandewalle.
Dit keer strooide de CIA met geld. Hoare mocht 300 man rekruteren, en werd voor de Angelsaksische wereld het gezicht van de huurlingenmacht. De Fransman Bob Denard en de Belg Jean Schramme waren de andere huurlingenleiders.
Met Tshombe kon Hoare het goed vinden. Die kende hij al sinds zijn maanden in Katanga. Mobutu, de opperbevelhebber van het Congolese leger, was een minder evidente partner. Mobutu was niet tuk op een wit huurlingenleger en zou trouwens lang ontkennen dat er huurlingen werden ingezet. ‘Ik voelde dat hij mijn aanwezigheid niet op prijs stelde’, schreef Hoare. De huurlingen vormden het levende bewijs dat zijn leger niet in staat was om de rebellie zelf aan te pakken. ‘Ik besefte dat onze relatie met tact moest worden aangepakt.’
‘Les affreux’
Tijdens zijn eerdere optreden in Katanga was Mike Hoare zich naar eigen zeggen bewust geworden van de kwalijke reputatie van huurlingen in Congo. Ze stonden bekend als ‘les affreux’, de verschrikkelijken. Dat was, noteerde hij, vooral de fout van de Belgische en Franse huurlingen, die ‘met een stoppelbaard van vier dagen rondliepen, zich bezatten, korte broeken droegen waar hun ballen uithingen …’ Ze lieten hun kousen afzakken. Hun taal was niet om aan te horen. Ze waren ook buiten het werk en in het uitgaansleven ‘onnodig gewapend’.
In het nieuwe project, in dienst van een erkende staat, legde Hoare aan zijn mannen strengere regels op: ‘Elke dag scheren. Altijd in uniform. Geen verkrachting. Behandel de gevangenen goed – als ze zich gedragen.’ Parade op zondag. Maar vooral: geregelde training, en gecoördineerd gedrag, zoals dat in een gewone legereenheid zou gebeuren.
Hij noemde zijn groep The Wild Geese, de wilde ganzen, een verwijzing naar een Iers huurlingenleger uit de achttiende eeuw. Hij probeerde ook de term huurling te bannen en te vervangen door de vriendelijker term ‘vrijwilliger’. In dat laatste opzet is hij nooit geslaagd.
Dat alles – de Britse discipline, de naamgeving, de sfeer van redelijkheid – strookte met de plannen van Hoare om van zijn huurlingenleger een permanente zaak te maken: een macht die op verzoek van anticommunistische regimes kon worden ingezet. Want twee dingen waren voor hem belangrijker dan geld, schreef hij: avontuur en ideologie. Het communisme was zijn grote vijand, de ‘voortschrijdende, geniepige ziekte’, ‘de grootste kanker die de wereld ooit heeft gekend’.
Er werd gemarteld, er werd verkracht. Ontwapende gevangenen werden vernederd, bedreigd, zonder pardon neergeknald.
Geld speelde natuurlijk wel een rol. Hoare verdiende volgens zijn eigen berekening ongeveer het viervoudige van wat hij in Zuid-Afrika in zijn loonzakje zou hebben gehad. Zijn manschappen haalden ongeveer de helft van zijn inkomen. Hun verzekering was minutieus uitgewerkt. Zijn mannen wisten bijvoorbeeld hoeveel ze zouden krijgen als een arm werd weggeschoten. De schrijfarm was meer waard dan de andere arm – per huurling werd op voorhand vastgelegd welke arm de duurdere was.
Het leek voor zijn geldschieters een tijdlang allemaal tiptop. De Amerikaanse militaire attaché Knut Raudstein schreef dat degenen die Tshombe ondersteunden ‘zich gelukkig konden prijzen met iemand van Hoares temperament, karakter en bekwaamheid’. Amerikaanse journalisten getuigden dat het huurlingenleger van Hoare zich inderdaad beter dan gemiddeld gedroeg, tenminste zolang Hoare zelf in de buurt was. Buiten zijn gezichtsveld stapelden de incidenten zich op.
Hoare had daar zelf een hand in. Hij rekruteerde enkele figuren die als puntje bij paaltje kwam ongeleide projectielen bleken te zijn.
Zijn manschappen droegen schedels van gesneuvelde tegenstanders met zich mee en maakten die vast aan hun voertuigen. Ten minste een van hen probeerde die schedels ook als souvenirs te verkopen. De huurlingen van The Wild Geese plunderden. Er werd gemarteld, er werd verkracht. Ontwapende gevangenen werden vernederd, bedreigd, zonder pardon neergeknald. In een rapport somde de CIA de ‘ernstige uitspattingen’ op: ‘diefstal, verkrachting, moord en slagen.’ Italiaanse en Britse media brachten verslag uit van moord- en martelpartijen door de huurlingen. Je hoeft niet ver te zoeken op YouTube om bewijzen te vinden.
Tijdens zijn eerdere opdracht in Katanga had Hoare naar eigen zeggen moeite gedaan om een huurling die een gevangene had gemarteld en doodgeschoten te laten veroordelen door een krijgsraad. Maar de man was vrijgesproken. In zijn nieuwe opdracht doodde een van zijn ‘vrijwilligers’ een Congolese vrouw die hij eerder verkracht had. Hoare wist, zei hij later, dat zijn manschappen het niet zouden pikken mocht hij de dader laten executeren. Hij besliste tot een ‘alternatieve straf’. De man was een profvoetballer. Hoare liet zijn dikke tenen afschieten.
Mad Mike
Hoare en zijn legertje waren godsgeschenken voor de propagandamachines in het conflict. Bijna heel zwart Afrika was in onafhankelijkheidsmodus. Tshombe maakte zich niet populair door witte huurlingen te rekruteren in de racistische bastions Rhodesië en Zuid-Afrika.
Hoare had zich in een gesprek met de Amerikaanse militaire attaché Raudstein, die een advies over hem moest uitbrengen, voorgesteld als een ‘gematigde’, iemand die het niet eens was met ‘enkele concepten’ van het apartheidsregime. Maar dat gematigde was eerder een kwestie van vorm dan van inhoud. Toen zwarte huurlingen solliciteerden, was Hoare resoluut in zijn afwijzing, schrijft Piero Gleijeses, verbonden aan Johns Hopkins University. In zijn boek Conflicting Missions citeert Gleijeses het geschreven antwoord van Hoare: ‘We nemen alleen witte huurlingen in dienst.’ ‘We zullen tonen tot wat een kleine groep van vastberaden witte mannen in staat is’, zei hij later tot degenen die wel aangenomen waren. Hij was bezig met de toekomst van ‘de witte man’ in Afrika, en zag in Tshombe een bondgenoot en een garantie voor een blijvende witte aanwezigheid in zwart Afrika.
Hoare nam gewezen Wehrmacht-sergeant Siegfried Müller in dienst, en gaf hem de toelating zijn IJzeren Kruis te dragen. In een Oost-Duitse communistische propagandafilm werd ‘Kongo Müller’ het symbool van de gruwelen die de huurlingen in Congo aanrichtten. Hoare werd op de Oost-Duitse radio omschreven als de ‘gekke bloedhond Hoare’. Hij nam het over en koesterde sindsdien de bijnaam ‘Mad Mike’.
Aan de andere kant van het propagandaspectrum werd volop geschreven over de gruwelen die de Simba’s aanrichten, de terechtstellingen van tegenstanders, van Congolezen met een opleiding, de verkrachtingen van nonnen.
Op het slagveld ging het de huurlingen voor de wind. Ze waren goed bewapend, of in elk geval beter dan de Simba’s. Ze kregen door de VS georganiseerde luchtsteun en rukten snel op richting Stanleyville (het latere Kisangani), de hoofdstad van de rebellen.
De Simba’s moesten vaststellen dat ze ondanks hun magische bescherming niet onkwetsbaar waren, en dat ze met rasse schreden de strijd verloren.
Terwijl ze militair tot een terugtocht gedwongen werden, namen de rebellen witte bewoners, en inderdaad paters en nonnen, als gijzelaars. Over de cijfers is er grote betwisting, maar zo’n tweeduizend Amerikaanse en vooral Europese (Belgische) gijzelaars zouden er zijn vastgehouden, naast ook enkele honderden Congolezen.
België besloot in te grijpen en para’s te droppen om de gegijzelden te ontzetten. Terwijl de Belgische para’s in actie kwamen, veroverden huurlingen en het regeringsleger de stad.
Het werd voor Hoare een moment van triomf maar tegelijk het moment dat elk vernis van beschaving werd weggekrast. Hij en zijn huurlingen werden vergezeld van een fotograaf terwijl ze buurten uitkamden op zoek naar gegijzelden. De fotograaf legde de huilende, innig dankbare witte gezichten voor de eeuwigheid vast. Sommige bevrijde gevangenen toonden nog tekenen van mishandeling. Hoare, die getroffen was door een schampschot, had een pleister op zijn gezicht. Het werd, zei een van zijn huurlingen, ‘de langst dienstdoende pleister aller tijden’.
Bloedbad van Stanleyville
De verovering van Stanleyville verwerd snel tot het bloedbad van Stanleyville. De huurlingen en het regeringsleger van Mobutu vermoorden al wie van sympathie voor de Simbarebellen werd verdacht. De vergelding werd onderbroken voor plunderpartijen. Bankkluizen werden opgeblazen, drankwinkels leeggehaald. De leeuwen uit de dierentuin werden de straat opgejaagd.
‘Ik weet dat mijn mannen plunderden’, zou Hoare later stellen, ‘maar met al de gruwelen rondom mij zag ik geen reden om tussenbeide te komen. Niet na wat ik gezien had.’ Hij zou zijn manschappen tegenover een journalist, weliswaar off the record, ‘afschuwelijk tuig’ noemen. Maar hij was hun verantwoordelijke, hij had een gedisciplineerde macht in het vooruitzicht gesteld.
De neerslag van de gebeurtenissen in de westerse media viel in het voordeel van Hoare uit.
De bevrijde gijzelaars haalden de voorpagina’s. Hoare, mét pleister, werd een heldenrol toegeschreven. De plunderpartijen, represailles en het bloedbad onder de Congolezen waren in de meeste westerse media hooguit tweedelijnsnieuws.
‘De westerse publieke opinie,’ schreef Le Monde, ‘het is nu eenmaal zo, is meer gevoelig voor de dood van één Europeaan dan voor de dood van twintig zwarten.’
In de dagen na de bevrijding van 2000 gijzelaars ‘doodden de Simba’s bij wijze van weerwraak negentig religieuzen in het binnenland’, schrijft David Van Reybrouck in Congo: ‘De dodentol aan Congolese zijde is nooit vastgesteld.’
Na 18 maanden waren de Simba’s verdreven. Hoare kon pochen dat hij de eerste was die Che Guevara had verslagen.
Na Stanleyville wilde Hoare ontslag nemen. ‘Ik wilde niets meer te maken hebben met dit vermaledijde land. Ik had mijn tijd gedaan, ik zat door mijn krachten.’
Maar Tshombe en Mobutu praatten op hem in, en ze boden hem zakkenvol geld. Dat was volgens zijn zoon Chris uiteindelijk de doorslaggevende factor – Hoare mag dan niet vooral voor het geld hebben gevochten, geld speelde wel degelijk een rol.
Na 18 maanden waren de Simba’s verslagen. Tshombe werd weer aan de kant geschoven. Mobutu greep de macht. Che Guevara, die eerst de gruwelen van de Belgische ingreep in Stanleyville en van de huurlingen voor de VN had aangeklaagd, was met een groepje Cubanen naar Congo gereisd om de strijd van de Simba’s te ondersteunen. Hij droop na ettelijke maanden weer af.
Hoare kon pochen dat hij de eerste was die Che Guevara had verslagen.
Richard Burton
Zijn pogingen om met zijn legertje elders aan de slag te gaan – in Nigeria, in Angola, misschien zelfs in Thailand – leverden niets op. Maar hij had een ander soort succes. Hij gaf lezingen in de VS. Hij werd adviseur voor een film die ruwweg op zijn ervaringen in Congo was gebaseerd – The Wild Geese, met Richard Burton, Roger Moore en Richard Harris in de hoofdrollen. Het is achteraf beschouwd interessant te zien hoe de film afwijkt van de werkelijkheid. In de film rekruteerde zijn alter ego Burton wél zwarten, hoewel racisme binnen zijn legertje een thema was. Er werden in de film geen Belgische paters en nonnen bevrijd, maar een verlicht Afrikaans leider. Alter ego Burton was politiek illusieloos. Hoare was hoe dan ook in zijn nopjes met de film. Hij beweerde dat Burton op zijn aanraden de schuttingtaal uit de film had laten verwijderen, en dat door zijn toedoen Burton tussen zijn mannen stond en hen niet vanuit de hoogte toesprak. Het imago van de huurlingen was voor hem nog altijd een prioriteit. Hij had – een hoogtepunt in zijn leven – met de beroemde acteur over Shakespeare van gedachten gewisseld.
Naar aanleiding van de film gaf hij een interview aan The Washington Post. Hij had in de tijd van Francis Drake willen leven, opperde hij, verwijzend naar de zestiende-eeuwse Britse zeekapitein, slavenhandelaar en kaper, die tijdens de Engels-Spaanse oorlog de Spaanse vloot teisterde. Dat leek Hoare wel wat: ‘Gaan zeilen, de Spanjaarden beroven. Nadat je de buit had teruggebracht naar koningin Elizabeth, knielde je voor haar en zij sloeg je tot ridder. Je was respectabel – ook al was je een dief.’
Na de film ging het vooral bergaf.
In 1981 probeerde Mike Hoare, intussen 62 jaar oud, nog eens een militair huzarenstukje te organiseren. De Seychellen hadden een socialistisch bewind gekregen, en Hoare, met medeweten en volgens hem met steun van de Zuid-Afrikaanse regering, wilde dat regime omverwerpen. Een groepje van zijn medestanders nam het vliegtuig, zogezegd om feest te vieren met leden van een rugbyclub. Op de luchthaven werd ontdekt dat de reizigers wapens bij zich hadden. Er brak een vuurgevecht uit, de groep kaapte een lijnvliegtuig en keerde onverrichter zake terug naar Zuid-Afrika. Daar werden Hoare en zijn mannen veroordeeld (voor de kaping van het vliegtuig, niet voor de poging tot staatsgreep) door een apartheidsregime dat alle betrokkenheid ontkende. Hoare kreeg tien jaar gevangenis, maar kwam na minder dan drie jaar vrij.
Sinds zijn vrijlating sloeg hij aanbiedingen om in de VS lezingen te geven af. Volgens zijn zoon had hij wel door dat de tijden veranderd waren, en dat het moeilijker en moeilijker werd om het gebruik van (witte) huurlingen in Afrika schoon te praten.
Mike Hoare
– 1919: geboren in Calcutta uit Ierse ouders, opgegroeid in Engeland
– 1939-45: doet dienst in het Brits leger, onder meer in Birma. Wordt majoor
– 1948: behaalt diploma boekhouding, verhuist naar Durban, Zuid-Afrika
– 1961: komt aan de leiding van een groepje huurlingen dat het onafhankelijke Katanga verdedigt
– 1964-65: staat aan het hoofd van 300 huurlingen die namens Congo vechten tegen de Simba-rebellen
– 1978: zijn Congorelaas wordt heel vrij verfilmd als The Wild Geese. Richard Burton vertolkt de rol van Hoare
– 1981: onderneemt een mislukte poging tot staatsgreep in de Seychellen. Hij wordt veroordeeld tot tien jaar gevangenis
– Na zijn vervroegde vrijlating woont hij een tijd in Frankrijk, alvorens terug te keren naar Zuid-Afrika
– 2020: op 2 februari overlijdt hij in een rusthuis in Durban
– Boeken: Congo Mercenary (1967), The Road to Kalamata (1989), The Seychelles Affair (2008)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier