Matthijs van Boxsel onderzocht de ‘domste’ steden in het Nederlandse taalgebied
‘Ieder mens dient zich te verstaan met zijn eigen domheid, of het nu godsdienstwaanzin is, voetbalgekte of praten met de poes’, zegt Matthijs van Boxsel. In zijn nieuwe boek betoogt de Nederlandse ‘domgeer’ dat domheid centraal staat in de vorming van onze identiteit.
Dat de domheid voor Matthijs van Boxsel bittere ernst is, blijkt al meteen op de titelpagina van zijn nieuwste boek, De Topografie van de Domheid. Onder zijn naam pronkt daar trots de eretitel ‘ Régent du Collège de Pataphysique’: docent in de ‘patafysica, de wetenschap van denkbeeldige oplossingen, die filosofeert over wat er achter de metafysica en de fysica ligt.
‘Als iemand roept dat God groot is, grijpt een patafysicus naar een liniaal en berekent hij de oppervlakte van God’, zegt Van Boxsel daarover. ‘Het is een volstrekt unieke manier van denken. Marcel Duchamp was niet voor niets een satraap van het Collège de Pataphysique.’
Van Boxsel is ook nog eens cum laude afgestudeerd op de domheid, aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds het einde van de jaren tachtig publiceert hij encyclopedische boeken waarin hij de domheid in al haar aspecten benadert. Zijn nieuwste werk heet De Topografie van de Domheid en daarin verzamelt en beschrijft de Nederlander tientallen spreekwoordelijke ‘dom-oorden’, steden en landen die bekendstaan als dom.
Achter identiteit ligt altijd een tweespalt verborgen. Dat weten jullie Vlamingen natuurlijk best.
Zo schrijft hij ergens: ‘Vlamingen situeren de allerdomste Vlamingen in de Marginale Driehoek tussen Aarschot, Diest en Tienen. Het ligt op een uur rijden van de Anale Driehoek tussen Aartselaar, Kontich en Reet. De naam Marginale Driehoek zou stammen uit de tijd van Napoleon, die gewonde soldaten naar deze streek vervoerde om ze op krachten te laten komen voor de Slag bij Waterloo. De soldaten waren veelal boeren die Marginoalen werden genoemd. Volgens een moderne versie zou Napoleon alle soldaten die te dom waren voor de veldslag naar deze regio hebben gezonden.’
De burgemeester van Tienen riep onlangs op om de naam te veranderen in de Gouden Driehoek. Waarom zal dat nooit lukken?
Matthijs van Boxsel: Omdat het van oorsprong al bedoeld was om andere mensen te bespotten en belachelijk te maken, en zo anderen de schuld te geven van je eigen gebreken. Daar draait alle spot uiteindelijk om: de andere vernederen om jezelf te verheffen. Waarom zou je plots van mening veranderen omdat iemand uit dat gebied ‘jongens, dit is vanaf nu de Gouden Driehoek’ roept? Het is als wijzen naar een drol en naderhand roepen: ‘Hij is van goud!’ (lacht) Dergelijke spotnamen zijn heel persoonlijk en doelen op lokale idiotismen, wat zowel ‘eigenaardigheid’ als ‘domheid’ betekent. En precies dat is het punt: andermans genot is weerzinwekkend. Denk aan een hotelkamer waar je door de muren hoort dat er in de kamer naast je seks wordt bedreven: voor die mensen is dat – mag ik hopen – aangenaam, maar voor jou is het minder prettig. Genot kent altijd een domme, onkritische kern. Als je mensen daarop probeert te pakken, door hen belachelijk te maken of te imiteren, ontaardt het nogal snel in fysiek geweld.
Domheid is zo persoonlijk dat je als het ware in je kern wordt geraakt wanneer iemand ermee spot. Maar je kunt je er helemaal niet tegen verzetten, leert de geschiedenis. En het eindigde vaak in de meest vreselijke straffen: al in de middeleeuwen werden er in Noord-Holland wetten opgesteld waarin stond dat iemand die spot beoefende met zijn tong moest worden vastgenageld op een plank. Als je zo veel creativiteit aan de dag legt in het bestraffen van de spot, moet je wel ergens een teer punt geraakt hebben, lijkt me.
‘Iedere natie structureert zich rond een domheid’, schrijft u. Hoezo?
Van Boxsel: Ieder land kent landen in zijn omgeving die het dom noemt. De Nederlanders noemen de Belgen dom, de Belgen de Luxemburgers, de Luxemburgers de Duitsers, de Duitsers de Oostenrijkers, enzoverder, tot je in de Balkan belandt, het kruitvat van de geschiedenis. Dat is de meridiaan van de domheid, die ik de stultodroom noem. Dom is dus altijd de ander. Maar binnen de landsgrenzen kennen al die landen ook weer steden of plaatsen die spreekwoordelijk bekendstaan als dom. Nederlanders bespotten andere Nederlanders, Belgen andere Belgen.
Waarom kent ieder land zulke ‘domoorden’, vroeg ik me af, waar ze de eigen domheid in zekere zin celebreren? Het was lang zoeken naar een antwoord, het heeft me jaren gekost, maar uiteindelijk kwam ik erachter dat iedere natie zich rond een domheid structureert. Als je binnen Nederland de vraag stelt wat ‘een ware Nederlander’ is, zal niemand het met elkaar eens zijn. Je krijgt enquêtes, televisieprogramma’s waarin iedereen ruzie met elkaar maakt en een top honderd met de meest uiteenlopende figuren in, van Johan Cruijff tot koningin Beatrix of Willem van Oranje. Die onenigheid lijkt de eenheid en identiteit van ‘het Nederlanderschap’ in de weg te staan, maar het is juist andersom: Nederlanders worden pas Nederlanders als ze proberen zichzelf als Nederlanders te bewijzen. Daarmee ontsnap je ook aan de valstrik van al die identiteitsfilosofieën, want ‘het Nederlanderschap’ kent geen wortels. Het zoekt net naar een of andere structuur. Het ligt in de toekomst en het verandert permanent. Wat heel fijn is, want zo ontsnap je aan een heleboel racistische flauwekul. Dus het feit dat ‘het Nederlanderschap’ geen ideaal is dat we kunnen bereiken, maar eerder een obstakel dat ons verhindert om Nederlander te zijn, is voor mij cruciaal. De domheid, de zelfdestructieve kracht die in ons zit, de manier waarop we onszelf voortdurend dwarsbomen, is de essentie van onze identiteit.
Geldt dat voor alle naties, overal ter wereld?
Van Boxsel: Natuurlijk! Dat is het heerlijke. Want geen land kan zich beroepen op zoiets als ‘ons verleden’. In Nederland maken veel mensen tegenwoordig studie van ‘ons slavernijverleden’. Nou ja, ‘ons’ slavernijverleden? Ik weet van niets. Natuurlijk, ik ben niet gek: ik ken de geschiedenis ook wel en ik weet best dat er slavernij was in het verleden. Maar dat benoemen als ‘ons slavernijverleden’ is een vreemd soort sadomasochisme: niet eens enorm genieten van je eigen slechtheid, maar wel van die van je voorouders.
En dat is dom?
Van Boxsel: Het is jezelf lekker dwarsbomen met een air van ‘kijk ons eens slecht geweest zijn’. Dat kent een zelfdestructieve kracht, wat voor mij dus de definitie is van domheid: handelen tegen beter weten in, zoals bij roken het geval is, een blinde drang, iets wat sterker is dan je intelligentie. Maar tegelijk verhef je jezelf erdoor ook boven mensen die die slechtheid niet accepteren. Het is dus nog eens zelfgenoegzaam ook.
Een andere essentiële zin uit mijn boek is afkomstig van historicus Johan Huizinga, die zegt dat het begrip ‘zaak’ – zoals in ‘nationale zaak’ – is verankerd in het middelnederlandse woord ‘sake’. En ‘sake’ betekent ’tweespalt’, denk aan: rechtszaak. Huizinga beweert dat er achter identiteit altijd een tweespalt verborgen ligt, als een soort strijdbijl die elke seconde weer kan worden opgegraven. (plots) Nu ja, dat weten jullie natuurlijk best. Wat dat betreft zijn jullie in Vlaanderen prachtig bezig. (lacht) Je ziet: als je domheid onderzoekt, is het altijd feest.
Hebt u het gevoel dat de domheid toeneemt met de eeuwen?
Van Boxsel: Domheid is een constante, maar de manier waarop we ermee omgaan varieert enorm. Van mens tot mens en van seconde tot seconde soms, in je eigen leven. Ieder mens dient zich te verstaan met zijn eigen domheid, of het nu godsdienstwaanzin is, voetbalgekte of praten met de poes. Allemaal zijn het manieren om in het reine te komen met de idiotie van het bestaan. (zwijgt even) Zonder domheid zouden er simpelweg geen mensen zijn. Domheid onderscheidt de mens van het dier. Dieren hebben helemaal geen behoefte aan intelligentie, ze hebben een instinct tot zelfbehoud en dat volstaat. Overigens: een tijd geleden las ik in de krant over een bever in de Oostvaardersplassen die was verpletterd onder de boom die hij zelf had omgeknaagd. Daar gaat mijn theorie, dacht ik. Maar toen belde een goede vriend, die zei: ‘Nee, nee: de bevers zijn bezig intelligentie te ontwikkelen.’ (lacht)
Veel van de verhalen die u in het boek vertelt spelen zich af in de late middeleeuwen en de renaissance. Waren dat de hoogtijdagen van de domheid?
Van Boxsel:(denkt na) Het heeft natuurlijk veel te maken met de opkomst van de boekdrukkunst. En in de zestiende eeuw werd daarnaast ook de identiteit van een heleboel landen gevormd. Vooral onder invloed van Karel V, die een hoofdrol speelt in het boek. Hij wilde de Nederlanden tot een eenheid smeden, ook al was er geen territoriale, taalkundige of religieuze eenheid. Een van de methoden die hij koos, was om overal zijn gezicht te laten zien. Hij trok met zijn leger door de provincies, om er geconfronteerd te worden met alle lokale stompzinnigheden en met boeren die niet wisten hoe ze een vorst moesten behandelen. Erger nog, hij werd omringd door hoveniers die permanent decors optrokken. Potemkin-dorpen zouden we nu zeggen, fictieve versies van hoe het land eruit moest zien. Steden werden snel opgeknapt, er werden mooie vlaggen uitgehangen en als hij in een schuur moest overnachten, werden de tapijten uit zijn paleis in Brussel daar aan de muur gehangen, om hem het gevoel te geven thuis te zijn. Op die manier probeerde hij de macht te centraliseren en strikt genomen is hem dat ook gelukt, ook al vielen de Nederlanden vervolgens weer snel uit mekaar, want die periode is essentieel in de vorming van de identiteit van een heleboel landen.
Net als de negentiende eeuw, waarin Nederland, België en andere landen hun huidige vorm kregen, en dat meteen ook een tweede moment is waarop er veel ‘domdaden’ opduiken. Volgens mij is het geen toeval dat er uitgerekend in die twee eeuwen veel boeken verschenen met domdaden en andere grappen. Ze hebben allemaal bijgedragen aan het idee dat wij een eenheid vormen. En juist in die boeken werden de domdaden gekristalliseerd rond enkele plaatsen, de zogenoemde domoorden. Normaal gesproken komen al die dorpen elkaar tegen op de markt. Dat is deel van het spel, een ritueel bijna: op de markt spotten de naburige plaatsen met elkaar. Maar Karel V had er de pest aan en verbood dat soort liedjes en volksdansen op de markten. De spot werd bijgevolg geconcentreerd op een bepaald aantal steden, en men ging die ene stad als het ware collectief belachelijk maken.
Uiteindelijk draait het vaak om pretentieuze steden die in verval raken en vervolgens bespot worden door andere steden die wraak nemen.
In het boek zit een uitvouwbare kaart waarop ’64 spreekwoordelijke domoorden in het Koninkrijk België’ zijn aangeduid. 64!
Van Boxsel: Bravo! (lacht) De grap is dat men in Nederland niet zo verbaasd was dat er in België 64 domoorden waren, maar wel dat er in Nederland zelf ook maar liefst 51 bleken te zijn. Ik ben in Kampen geweest, absoluut de belangrijkste domplaats van Nederland, en daar wisten de inwoners zelf niet eens dat ze dom waren. (lacht)
Mechelen is het mooiste voorbeeld, vind ik. Het was lange tijd de juridische hoofdplaats van de Nederlanden en werd een ‘wijsheidsstad’ genoemd. Nou, dat mislukte grandioos! En vervolgens werden de Mechelaars bespot. Om te beginnen met hun stadswapen: dat fantastische verhaal van Karel V die op de plee zit in Mechelen, waar hij op bezoek is, en de inwoners die hem tot aan de deur van de plee achtervolgen en zeuren om een stadswapen, waarop hij vermoeid een ondergescheten stukje papier onder de deur door schuift en zegt: ‘Hier heb je je stadswapen.’ (lacht) Jij en ik herkennen in de grote, zwarte vlek in het Mechelse stadswapen de adelaar van Karel V, maar het idee van dat ondergescheten stukje papier is toch heerlijk? En ten tweede is er natuurlijk ook het verhaal van de maneblussers, die de Sint-Romboutstoren wilden blussen nadat ze het maanlicht voor een brand hadden aangezien. Ineens bleek dat als alle andere steden één stad gingen bespotten, niet langer de ‘wijsheidsstad’ Mechelen maar de ‘domheidsstad’ Mechelen, dat zij dan een eenheid werden. De spot droeg bij aan een collectieve lotsverbondenheid, ze verenigden zich in het bespotten van een zondebok.
Zijn er plekken op de wereld waar de domheid niet voorkomt?
Van Boxsel: De domheid komt overal voor, maar de bespotting laat het soms afweten. Ik hoorde van iemand dat in Siberië de bespotting in het verleden zo veel mensen miserie heeft opgeleverd, inclusief gevangenisstraffen, dat het er nu volkomen taboe is. Ik ben een leunstoelreiziger, ik ga niet graag de wereld in, maar omdat mijn boeken ondertussen in maar liefst zeventien landen vertaald zijn kom ik weleens ergens. Zo was ik in China, en toen ik daar vroeg wat de spreekwoordelijke bekende domme steden of provincies in China waren, viel er een lange stilte. Na enige tijd zeiden mijn begeleiders dat ze maar één groep mensen dom noemen, ‘en dat zijn de buitenlanders’. (lacht) Wie er binnen China dom was, durfden ze niet te vertellen. Er zijn dus wel degelijk taboesamenlevingen waarbinnen de schaamtecultuur zo enorm is dat men niet over de domheid durft te praten.
De plaatsspot groeit kennelijk ook met een toenemende welvaart?
Van Boxsel: Ja, omdat de onderlinge concurrentie dan groter wordt. Uiteindelijk draait het vaak om pretentieuze steden die in verval raken en vervolgens bespot worden door andere steden die wraak nemen. Kampen bijvoorbeeld was ooit de hoofdstad, de rijkste stad van Nederland. Maar toen de haven verzandde, namen alle Hanzesteden wraak, vooral omdat Kampen tolpoorten had waar het de andere steden veel geld aftroggelde. De wraak kwam onder meer in de vorm van ‘Kamper uien’, spotverhalen over de domheid van de Kampenaren. De oudste grap, uit 1563, gaat erover dat de Kampenaren zout zaaiden om zoutplantjes te kweken. Welnu: ik ben erachter gekomen dat er in de buurt van Kampen veen werd gestoken, dat doordrenkt was van het zoute water van de Zuiderzee, en dat ze het veen verbrandden en uit de as zoutkorreltjes bij elkaar sprokkelden. Het was de Kampenaren dus inderdaad gelukt om uit plantjes zout te halen. Bovendien wordt het verhaal van het zout zaaien over de hele wereld verteld, van Afrika tot India. Zelfs in hun domheid zijn de steden niet origineel.
In 1986 en 1987 zijn de eerste drie delen van de Encyclopedie van de Domheid verschenen. Waarom heeft het zo lang geduurd voor het vierde deel, deze Topografie van de Domheid, er was?
Van Boxsel: Ik zat de laatste jaren zo vast in mijn boeken. Ik schreef hartstikke veel, maar de boeken kwamen maar niet af. Er kwam geen eind aan, ik vond steeds weer nieuwe mooie dingen. En ik kan moeilijk een punt zetten. Schrijven is heerlijk, maar afronden vind ik vreselijk. Daarom is het voor mij een enorme triomf dat dit boek nu eindelijk in de winkels ligt. Alle boeken die sinds 1987 van mij zijn verschenen, waren eigenlijk onderdelen van dit boek.
Als gevolg van twee herseninfarcten hebt u twee zwarte vlekjes in uw hersenen. De topografie van uw domheid?
Van Boxsel: Helemaal. Ik had aanvankelijk een foto van mijn hersenen in dit boek willen opnemen, maar door corona hadden de mensen in het ziekenhuis geen tijd om me de foto’s van mijn hersenen op te sturen. Maar het klopt zeker: ik ben een fanatiek werker en zittende arbeid is ongezond, dat kunnen we wel stellen. Ik doe aan sport om dat te compenseren, maar hoe dan ook heb ik inderdaad al twee herseninfarcten gehad.
U hebt duizenden kilometers op de hometrainer afgelegd, om zo – al fietsend – uw theorie over de domheid te ontwikkelen.
Van Boxsel: Ik ben twee keer de aarde rond gefietst, in mijn keuken. (lacht) Maar op een gegeven moment fietste ik in de bergen in Frankrijk en werd ik overvallen door mijn eerste herseninfarct. En later, toen ik thuis een boek zat te lezen, door mijn tweede.
Maar desondanks blijft u het spel serieus spelen?
Van Boxsel: Absoluut. En dan komen we bij een tweede uitspraak van Johan Huizinga die voor mij van essentieel belang is: ‘Alle cultuur is geboren in het spel op de grens van scherts en ernst.’ Ik vind dat zo mooi. Zijn Homo Ludens is mijn handboek: ik heb het altijd bij me. In alles in de wereld – je kunt het zo gek niet bedenken, rechtspraak, artsenij, wetenschap – wordt het spelelement onderschat. Zodra je dat ziet, zit er veel meer vreugde in zaken die op het eerste oog behoorlijk stijf en saai zijn. Vooral de ‘patafysica helpt me enorm in de confrontatie met alle miserie van het leven. Zelfs op de meest saaie plekken vind ik dankzij de ‘patafysica vreugde. Onlangs nog, in een wachtzaal in een station: in een kleine kier in het glas en in het patroon waarin dode vliegen zich hadden opgestapeld in een vensterbank. Het is soms even zoeken, maar je vindt altijd iets om een speelse theorie op los te laten.
Ook met de domheid bent u nog lang niet klaar, vermoed ik?
Van Boxsel: O jee, hou op! Mijn Handboek van de Domheid is zo goed als af, al heb ik nu al twee keer zoveel geschreven als ik van mijn uitgever mag. En daarna krijgen we nog, even denken: de uitgebreide versie van Domheid als Methode en boeken over domheid en handel, domheid en seks, domheid en sport, en tegen dan ben ik allang dood. Misschien kan ik vanuit de eterniteit nog bepaalde berichten doorsturen?
Matthijs van Boxsel
– Is 64 jaar
– Studeerde cum laude af op de domheid aan de Universiteit van Amsterdam
– Bracht verschillende encyclopedische boeken over de domheid uit. Zijn belangrijkste werk is De Encyclopedie van de Domheid (2001)
– Werd al in zeventien landen vertaald
– Definieert domheid als ‘handelen tegen beter weten in’
– Is ook regent in de ‘patafysica, de wetenschap van denkbeeldige oplossingen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier