Luciano Pavarotti: van onfeilbare verleider tot machine voor publieksvermaak
Luciano Pavarotti was ongetwijfeld een van de grootste tenoren van de tweede helft van de twintigste eeuw. Maar wat betekent dat precies?
Van een beroemd dirigent stamt het verhaal van een casting voor tenoren in La Scala. De een na de ander defileerden afgestudeerden van de hogescholen: goed maar geen gevoel. Dan kwamen de straatzangers en natuurtalenten: gevoel te over maar ze konden niet eens muziek lezen. Tot slot kwam een jonge man die de dirigent smeekte hem aan te nemen: zijn vrouw was zwanger van hun tweede kind, zijn moeder lag op sterven en er was geen geld. Muziek lezen kon hij ook niet al te goed maar zingen wel. Iets uit La bohème dan maar, en La donna è mobile. De dirigent wist meteen: dat is ‘m! De voorstellingen waren een triomf.
Voor alle duidelijkheid, het verhaal gaat niet over Luciano Pavarotti maar het definieert wel de voornaamste kwaliteit van een Italiaanse lyrische tenor in het grote repertoire: hij moet op het publiek een opwindend, erotiserend, ontroerend effect hebben, dat ontstaat uit de combinatie van een bovenmenselijk heldere, elektrisch geladen stem, stralende topnoten en een instinctieve maar precieze dosering van sentiment. Precies die combinatie bezat Luciano Pavarotti, zoals voor hem op hun manier Enrico Caruso, Tito Schipa, Beniamino Gigli en Giuseppe di Stefano. Muziek lezen kon hij, maar niet bijzonder goed.
Zijn vader, zo vertelde Pavarotti altijd, was ook een tenor, een amateur weliswaar en bakker in het ware leven. Het gezin was niet rijk, het leefde in een klein appartementje in Modena. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog vluchtten ze, zoals velen, naar het platteland, waar ze op een kamertje bij een boer onderdak vonden. In dergelijke omstandigheden is de droom van een jongen niet om tenor te worden, zelfs niet als hij samen met zijn vader in het kerkkoor zingt. Eerder voetbalkeeper. Maar moeder zei: zou je geen echt beroep leren? Onderwijzer of zo? En dus ging Luciano naar de normaalschool en gaf hij twee jaar les aan kwajongens. Toch bleef het knagen. Steeds opnieuw luisterde hij naar platen van de grote zangers. Hij imiteerde voor de spiegel de populaire tenor en filmster Mario Lanza. En hij ging toch zangles volgen, eerst bij Arrigo Pola in zijn geboortestad, daarna bij de belangrijkste zangleraar van Italië, Ettore Campogalliani, die ook les gaf aan Pavarotti’s jeugdvriendin Mirella Freni (hun beider moeders werkten in dezelfde sigarenfabriek). Pavarotti en Freni zouden nog vaak samenwerken.
Overstag bij de hoge do
Zoals vele jonge zangers kreeg ook Pavarotti het even moeilijk met het eigen lichaam. De stembanden zijn een gevoelig orgaan en zijn eigenlijk maar moeilijk bestand tegen de druk van de constante technische training. Het is niet anders dan bij topsporters: één verkeerde beweging of al te vaak herhaalde oefening kan tot een blessure leiden. Bij zangers zijn dat meestal knobbels op de stembanden. Toen zo’n knobbel een concert in Ferrara totaal de mist in deed gaan, besliste Pavarotti met zijn zangcarrière te kappen. En, zo beschrijft hij zelf, mirakel! De knobbel was verdwenen. En ‘alles wat ik had geleerd, verenigde zich met mijn natuurlijke stem om de sound te creëren waar ik zo hard voor had gewerkt.’ Elke mens creëert zijn eigen ontstaansmythe.
Pavarotti is nooit een goed acteur geweest, eigenlijk was hij zelfs helemaal geen acteur.
Niet dat de grote carrière onmiddellijk volgde. Die had nog een paar duwtjes nodig, zoals die van de rijzige sopraan Joan Sutherland, die voor haar vele belcantorollen een zangpartner zocht die minstens even groot was als zij. Enkele jaren later was het zover, met een sensationeel debuut in La Scala in Milaan: La bohème, met Mirella Freni als Mimi en Herbert von Karajan als dirigent. Rome, New York, Wenen, Salzburg volgden. Iedereen kan die fenomenale stem en dat onwaarschijnlijke talent nog horen op opnames uit de jaren zestig tot tachtig. La bohème, La fille du régiment (met de beruchte reeks hoge do’s), Rigoletto, je zou er tientallen kunnen opnoemen die het label ‘buitengewoon’ verdienen. Zelfs zijn zeldzame uitstappen buiten zijn stamrepertoire zijn inmiddels legendarisch, zoals die ene Mozartopera die hij zong: Idomeneo. In zijn jonge tijd had hij de rol van Idamante gezongen en opgenomen in Glyndebourne, maar op de Salzburger Festspiele in 1983 kreeg hij de titelrol. Anderen hadden het misschien stijlvoller gedaan, maar niemand met die glans en heroïek.
Hoe kun je het gevoel beschrijven dat je bekroop wanneer je die stem voor het eerst live hoorde? Het is een heel fysiek gevoel, het bevindt zich ergens vlak onder het middenrif. Er begint iets te trillen in je, dat zich langzaam verspreidt tot het je hoofd bereikt en bedwelmt. Als dan die ene hoge noot komt, ga je overstag. De componisten in wier muziek Pavarotti excelleerde – de belcantisten zoals Donizetti en Bellini, maar ook Verdi, Puccini, enkele Fransen – kenden die mechaniek bijzonder goed en boetseerden hun muziek navenant. Zij schreven niet meer zozeer op het lijf van één zanger dan wel op dat van het publiek; de zanger, en met name de tenor, werd het gedroomde instrument om dat collectieve lijf te bespelen en te manipuleren. Van alle zangers van de twintigste eeuw was Pavarotti niet degene die dat met de meeste persoonlijkheid heeft gedaan, maar wel degene die het beste instrument had en het het efficiëntst voor dat doel gebruikte. Zijn aanpak in dat grensgebied tussen psychologie en verleiding was nagenoeg onfeilbaar.
In de jaren dat hij de grote theaters bespeelde, hebben de meest vooraanstaande dirigenten – van Tullio Serafin tot James Levine – het beste uit hem gehaald. Plots was er niet alleen die erotiserende stem en die schijnbaar onfeilbare techniek, maar ook een begrip van de tekst, een juistheid in de expressie, een contact met de tegenspeelster. Pavarotti is nooit een goed acteur geweest, eigenlijk was hij zelfs helemaal geen acteur. Maar soms kon hij dat doen vergeten alleen maar door de muziek.
Elvis achterna
Helaas leeft Luciano Pavarotti in de herinnering van velen vooral om andere redenen voort. In 1990 besloot hij samen met zijn toenmalige manager Herbert Breslin dat de tijd gekomen was om geld te rapen. We kennen het vervolg: Nessun dorma en de Drie Tenoren (Plácido Domingo, José Carreras en hijzelf) op de wereldkampioenschappen voetbal, concerten in stadions, sportpaleizen en stadsparken voor honderdduizenden toeschouwers, ‘Pavarotti and Friends’-excursies met allerlei popsterren, van Zucchero tot Elton John, gecombineerd met steeds meer afzeggingen van operaproducties. Breslin heeft daarover een boek geschreven, The King and I. Het verscheen in 2004 en sloeg in als een bom. Het schetste het beeld van een gedegenereerde, pathetische man, die standaard met 32 bagagestukken reist (naar Amerika enkel per Concorde, eerste rij), niet meer repeteert of nieuw repertoire instudeert, meer tijd doorbrengt bij artsen en tandartsen dan in theaters, en zich laat vergezellen door zogenaamde secretaresses voor de was en de plas en de rest. Ook het sprookje van de Drie Tenoren blijkt een legende, want Domingo en Carreras zouden alleen via impresario’s met Pavarotti communiceren en dat enkel om het vele geld. En zoals we uit alle sprookjes weten: geld maakt niet gelukkig. Pavarotti’s accountant eindigde in de gevangenis en vanwege belastingschulden mocht de zanger Italië niet meer in. Als je Breslin mag geloven, zong hij op het einde enkel nog in casino’s en op personeelsfeestjes. En als hij al eens op het operatoneel zong, was de prestatie vaak niet alleen scenisch desastreus maar ook vocaal ontgoochelend. Het herinnert allemaal aan wat we over de laatste jaren van Elvis Presley te weten kwamen uit een soortgelijk boek van zijn bodyguards, Elvis: What Happened?
Was er dan niets goeds aan deze massificatie? Meer dan eens is aangevoerd dat de ‘drie tenoren’ een enorme boost hebben veroorzaakt in de populariteit van de opera, meer nog, dat de opera zonder de ‘drie tenoren’ inmiddels zo goed als dood zou zijn. Zoiets weet je natuurlijk nooit maar het is een feit dat de opera nog altijd springlevend is. Het is de kunstvorm geworden die tamelijk eenzaam de excellentie van een eeuwenlange traditie combineert met een verbluffend vermogen tot vernieuwing. Tegelijk zijn – althans bij de beste huizen en festivals – de zitjes een schaars goed geworden, waar een publiek van oudere habitués en jonge liefhebbers om vecht. Dat laatste geeft al aan dat de fans van de stadionconcerten niet hun weg hebben gevonden naar de operahuizen. Bij gebrek aan aanbod of omdat hun verwachtingspatroon toch heel verschillend is? Indien er al een invloed van Pavarotti & co. is geweest op de populariteit van opera, dan eerder in de perceptie dan in de eigenlijke participatie.
Mijn enige min of meer persoonlijke ontmoeting met Pavarotti dateert uit zijn celebrity-periode, toen zijn vriendschap met Lady Di al belangrijker was dan de opera’s die hij zong. Het Festival van Vlaanderen organiseerde een concert in het Antwerpse Sportpaleis en nodigde enkele journalisten uit voor een dito show voor de dom in Keulen, met gelegenheid om vragen te stellen aan de grote tenor. Het is een van de slechtste herinneringen uit mijn loopbaan, al kan ik mij het precieze verloop van de dag niet meer herinneren. Bij aankomst bleek in elk geval dat het interview niet echt geregeld was maar dat we moesten vertrouwen op een welwillend moment van de stertenor. Dan werden we in een auto geduwd die in een helse vaart achter diens door gemotoriseerde politie geëscorteerde limousine aanging. Op een bepaald moment kwamen we aan in een hotel waar we eerst door een verkooptentoonstelling van de zondagsschilder Pavarotti werden geloodst (ik herinner mij Italiaanse dorpsgezichten in fluokleuren). Uiteindelijk werden we met z’n tienen in een klein zaaltje binnengelaten, waar de volumineuze man met een enorme handdoek op zijn schoot zat. Na drie vragen en evenveel voorgekauwde antwoorden zei Breslin dat het voorbij was. Bij het buitengaan probeerde ik te begrijpen wat ik had gezien: een volstrekt geïnstrumentaliseerde man, een machine voor publieksvermaak. Van de grote kunstenaar geen spoor. Ik besloot het concert aan mij te laten voorbijgaan en onmiddellijk naar huis terug te keren.
De nieuwe Pavarotti?
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Pavarotti in die tijd ook actief met humanitair werk bezig was. De inkomsten van de “Pavarotti and Friends”-concerten in zijn geboortestad Modena, waar hij artiesten als Eric Clapton, Elton John, Sting, Bono, Sheryl Crow en Jon Bon Jovi uitnodigde, gingen naar allerlei goede doelen bij de Verenigde Naties. Hij gaf benefietoptredens voor oorlogsslachtoffers in Bosnië, Guatemala, Kosovo en Irak. Na de oorlog in Bosnië stichtte (en financierde) hij het Pavarotti Music Centre in Mostar, waar Bosnische kunstenaars konden werken. Als er ergens een ramp was, trad hij op om geld in te zamelen voor de slachtoffers. In 2001 kreeg hij de Nansen-medaille van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR voor zijn inspanningen ten voordele van vluchtelingen.
Indien er al een invloed van Pavarotti & co. is geweest op de populariteit van opera, dan eerder in de perceptie dan in de eigenlijke participatie.
Nu heeft Ron Howard een film gemaakt, waarin al het voorgaande verteld zou moeten worden. Howard heeft, naast blockbusters als Splash en A Beautiful Mind, al soortgelijke documentaires op zijn naam staan, over het festival van Jay-Z bijvoorbeeld, of over The Beatles. Zij zijn erg goed gemaakt maar maken een grote bocht rond wat controversieel zou kunnen zijn. Zij laten – en dat is ook bij Pavarotti het geval – vooral de vrienden aan het woord. Ze geven je het gevoel dat je even in het gezelschap (of beter: in de herinnering) van mensen met een enorm talent en een even groot hart hebt vertoefd. Dat zulke mensen – en Pavarotti had zeker beide – ook kleine kantjes kunnen hebben, wordt weliswaar toegegeven maar niet concreet gemaakt. En, wat erger is: op een of andere manier verdoezelen zij dat deze mensen een normaal leven hebben gekend dat, zoals bij de meesten onder ons, uit een ochtend, een middag en een avond bestaat. Uit op- en neergang. Wat niet verzwegen wordt is de nalatenschap, althans als ze positief bleek.
Telkens weer heeft men van tenoren aangekondigd dat zij de “nieuwe Pavarotti” zouden worden. Roberto Alagna, Rolando Villazón, zelfs Juan Diego Flores moesten dat lot ondergaan. Wees gerust: er komt geen nieuwe Pavarotti. De tijd van dat soort zangers is voorbij. De beste jonge tenoren van nu zijn heel anders: meer ontspannen, intelligenter, meer met hun muziek bezig en (hopelijk) minder met het management. Maar er is nog een andere reden waarom er nooit een nieuwe Pavarotti kan komen: op zijn manier was hij uniek. Die stem, die techniek, die verwonderlijke uitstraling, die was er geen tweede keer. Dat is een klein mysterie maar het maakt van hem ook de grootste. Niet van de twintigste eeuw maar wel van de jaren zeventig en tachtig. En van een tijd en een traditie die op dat moment zo goed als voorbij waren.
Pavarotti van Ron Howard: vanaf 16 oktober op Netflix, vanaf 23 oktober in de bioscoop. p>
Luciano Pavarotti p>
– 1935: geboren op 12 oktober in Modena p>
– 1961: debuut in het Teatro Reggio Emilia in La Bohème p>
– 1963: internationaal debuut in Covent Garden in London p>
– 1968: debuut in de Metropolitan Opera in New York p>
– 1978: debuut op de Salzburger Festspiele p>
– 1990: tournee van de ‘drie tenoren’ met José Carreras en Plácido Domingo. p>
– 2006: moet een concerttournee afbreken wegens pancreaskanker, waarvoor hij wordt geopereerd. p>
– 2007: overlijdt op 6 september in Modena p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier