Loppem en de doorstart van het koninkrijk
Loppem is een dorp bezuiden Brugge. In de laatste weken van de oorlog neemt koning Albert er zijn intrek in het kasteel van baron van Caloen. Het wordt het decor voor beslissende gesprekken over de toekomst van België.
Enkele uren na de wapenstilstand op 11 november 1918 melden er zich drie bezoekers op het kasteel van Loppem: Pedro Saura, Edward Anseele en Paul-Emile Janson. Saura is een Spaanse diplomaat, Anseele een socialistisch en Janson een liberaal volksvertegenwoordiger. Saura en Janson zijn uitgestuurd door de Spaanse ambassadeur, de markies van Villalobar, die onder de Duitse bezetting toezag op de ravitaillering van de Belgen. Anseele heeft zich in Gent bij de boodschappers gevoegd. Villalobar wil dat de koning zo snel mogelijk wordt geïnformeerd over de toestand in Brussel. Daar is onder de Duitse soldaten een revolutionaire opstand uitgebroken. In het parlement heeft zich een ‘soldatenraad’ geïnstalleerd. Vertegenwoordigers van die raad proberen de Brusselse arbeiders met veel gezwaai van rode vlaggen te overtuigen samen met hen een revolutie te ontketenen. Janson vertelt de koning in geuren en kleuren wat er in Brussel gebeurt. Albert blijft er rustig bij. Het is echter onwaarschijnlijk dat het beeld van rode vlaggen in de hoofdstad helemaal géén indruk op hem heeft gemaakt. Hoe dan ook: het wapenstilstandsverdrag bepaalt dat er 48 uren moeten verlopen tussen het vertrek van de Duitse troepen en de aankomst van de Belgische. Veel kan de koning der Belgen niet doen.
Een sfeer van urgentie
Na het afleveren van de boodschap van de Spaanse ambassadeur maken Janson en Anseele van de gelegenheid gebruik om met de koning over politiek te praten. Anseele stelt dat het algemeen enkelvoudig stemrecht meteen moet worden ingevoerd en dat een aantal wetsartikelen die vakbondsacties belemmeren moeten verdwijnen. Hij pleit ook voor een Vlaamse universiteit in Gent, met behoud van de Franstalige. Zonder te dreigen praat hij over algemene, democratische hervormingen.
Janson heeft onder de bezetting een soort liberaal manifest uitgewerkt: de wederopbouw van het land mag niet aan één partij worden overgelaten. Er moet een nieuwe regering komen, waarin liberalen en socialisten samen evenveel portefeuilles krijgen als de katholieken. Ook de meeste liberalen willen meteen algemeen enkelvoudig stemrecht vanaf 21 jaar, maar in géén geval voor vrouwen. Er moeten snel verkiezingen gehouden worden, op basis van de nieuwe kieswet. Daarvoor moet de grondwet geschonden worden. Dat is pijnlijk, maar het kan niet anders.
Gerard Cooreman, de katholieke premier van de Belgische regering-in-ballingschap, woont het gesprek ook bij. Maar toch vindt Janson het nodig om zelf het standpunt van de katholieken toe te lichten. Die willen allemaal een regering van nationale unie, weet hij. Maar ze zijn verdeeld over het stemrecht. De conservatieven willen de leeftijdsgrens op 25 jaar. Ze zijn allemaal voor vrouwenstemrecht.
Twaalf jaar na de gesprekken in Loppem (in 1930) zal koning Albert het nog nodig vinden om publiekelijk te verklaren dat hij in 1918 niet onder de druk van mogelijk sociaal oproer heeft gehandeld. Maar over de kroniek van de gebeurtenissen hangt onmiskenbaar een sfeer van haast en hoogdringendheid. Twee dagen na het bezoek van Janson en Anseele neemt de regering ontslag. Dat komt niet onverwacht. Gerard Cooreman, die nog maar een paar maanden premier is, heeft van bij zijn aanstelling laten weten dat hij na de oorlog niet aan het hoofd van de regering wil blijven. Maar hij wil wel waardig afscheid nemen, in Brussel, in het parlement. Dat wordt hem niet gegund. De tijd dringt.
Een coup?
Koning Albert benoemt de Brusselse advocaat Léon Delacroix tot formateur. Die naam is hem ingefluisterd door Emile Francqui, de machtige directeur van de Société Générale en voorzitter van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, dat in het bezette België zowat de status van een schaduwregering had. Delacroix is een nieuweling in de nationale politiek. Hij zit niet eens in de Kamer. Francqui heeft hem onder de bezetting leren kennen als een ‘soepele’ katholiek, die kan en wil samenwerken met socialisten en liberalen en haalt hem nu als een ‘wit konijn’ uit zijn hoge hoed. Van Delacroix wordt verwacht dat hij een heel zichtbare rol zal spelen. Hij is de eerste Belgische regeringsleider die formeel ‘premier’ wordt genoemd.
In de week na de wapenstilstand is het in Loppem een komen en gaan van politieke personaliteiten. Wie er allemaal is langs geweest is niet tot in alle details bekend. Vast staat wel dat conservatieve katholieken, zoals Charles Woeste en Joris Helleputte, niet worden uitgenodigd.
De nieuwe regering Delacroix komt op een paar dagen tot stand en ze ziet er precies uit zoals Janson en zijn vrienden het wensen: 6 katholieken, 3 liberalen en 3 socialisten. De invoering van het algemeen mannelijk stemrecht op 21 jaar staat hoog op haar agenda. Emile Vandervelde, de ‘patron’ van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) heeft daar een breekpunt van gemaakt. Zonder stemrecht geen regering van nationale unie en dus mogelijk toch nog grote sociale onrust. Wie weet zelfs een revolutie, zoals in Rusland. De koning heeft de boodschap begrepen.
Het einde van de oude katholieke hegemonie, gekoppeld aan de invoering van het ‘ongrondwettelijke’ stemrecht is voor de conservatieve katholieken een harde noot om te kraken. In hun kringen begint het idee post te vatten dat de koning een ‘staatsgreep’ heeft gepleegd, de ‘coup van Loppem’. Maar tegen de ‘coalitie’ van koning, socialisten, liberalen en ‘nieuwe’ katholieken zijn zij niet bestand. De koning, van zijn kant, krijgt een voorproefje van het nieuwe regime van de ‘particratie’. De BWP beschouwt de socialisten in de regering als ‘haar’ ministers en vindt dat het partijcongres hun benoeming moet goedkeuren.
Applaus op alle banken
Op 22 november keert koning Albert terug naar Brussel, waar hij wordt opgewacht door tienduizenden juichende landgenoten. Om 11 uur rijdt hij de stad in, op een groot wit paard, aan het hoofd van een geallieerd detachement, met naast hem koningin Elisabeth en kroonprins Leopold. Voor de Verenigde Kamers houdt hij daarna, alleen in het Frans, een ‘revolutionaire’ troonrede, waarin hij onder meer aankondigt dat de volgende verkiezingen zullen plaats vinden met algemeen mannelijk stemrecht vanaf 21 jaar. Albert heeft het ook over de geschillen tussen Walen en Vlamingen die moeten opgelost worden om de grote nationale eenheid die door de oorlog is opgewekt niet verloren te laten gaan. In een paar zinnen heeft hij het zelfs over een toekomstige Vlaamse universiteit. Maar dat die er niet zo snel zal komen als het algemeen stemrecht is meteen duidelijk. De koning spreekt alleen over de basis (‘les assises’) van een Vlaamse universiteit, waar de regering voor zal zorgen. Het parlement zelf moet in die zaak ook vrijheid van handelen hebben. De passage wordt gevolgd door een uithaal naar de Vlaamse collaborateurs, de activisten, die niet op amnestie hoeven te rekenen. Het Vlaamse volk heeft al wel afgerekend met hen, maar het gerecht zal dat werk afmaken.
Het algemeen stemrecht is de sleutel voor een nieuw politiek regime dat de wederopbouw in harmonie moet mogelijk maken. Maar om die sleutel snel te kunnen gebruiken moet het oude politieke regime eerst een doodzonde begaan: de grondwet schenden! Het kiesrecht staat ingeschreven in de constitutie. De spelregels om die te veranderen zijn streng en de procedure omslachtig: de Kamers moeten het eerst eens worden over een lijst van grondwetsartikelen die in aanmerking komen voor wijziging. Daarop moet een Kamerontbinding volgen. Alleen een nieuw parlement mag beginnen stemmen over de wijzigingen zelf. Dat betekent dat de eerstvolgende verkiezingen nog moeten gehouden worden volgens het oude systeem, met meervoudig mannelijk stemrecht vanaf 25 jaar. Voor de socialisten en voor de meeste liberalen is dat onaanvaardbaar. Het zou bijvoorbeeld betekenen dat oorlogsprofiteurs meervoudig kunnen stemmen, terwijl (oud)soldaten en verzetslieden aan de kant moeten blijven staan. Er zijn ook technische bezwaren: de kiezerslijsten moeten bijgewerkt worden. Het aantal stemmen dat een individu kan verzamelen in het oude systeem berust onder meer op zijn bezit, maar het fortuin van veel meervoudige stemmers is danig geslonken onder de Duitse bezetting.
Grondwetspecialisten verzekeren Delacroix dat hij de constitutie slechts zal schenden ‘binnen haar eigen geest’ en dat er sprake is van ‘overmacht’. Zijn oplossing bestaat uit een soort hinkstapsprong naar het algemeen stemrecht. Het zittende parlement zal daar eerst een gewone wet over goedkeuren, slechts geldig voor één enkele verkiezingsronde. Daarna zullen de nieuwe Kamers de grondwet aanpassen. De conservatieve katholieken maken het de regering nog behoorlijk lastig. Oud-minister Joris Helleputte spreekt nu openlijk over de ‘putsch van Loppem’ en ook kardinaal Mercier laat noteren dat hij radicaal tegen de uitzonderingskieswet is. Bij de debatten in de Kamer horen de verslaggevers fraaie zinnen. Charles Woeste ziet niet in waarom de leeftijdsgrens moet zakken tot 21 jaar. Uit erkentelijkheid voor de frontsoldaten? Het is niet omdat iemand goed kan schieten dat hij ook rijp is als kiezer! En waarom de vrouwen uitsluiten? De liberalen hebben in Loppem de verzekering gekregen dat er géén vrouwenstemrecht komt en eisen dat die afspraak wordt nageleefd. Delacroix speelt het spel hoog: hij maakt van de goedkeuring van zijn kieswet een vertrouwenskwestie en eist op zijn minst een twee derde meerderheid. Koning Albert moet heel zijn gewicht in de schaal werpen om een eerste regeringscrisis te vermijden. Er komt een compromis uit de bus: kleine aantallen vrouwen zullen toch stemrecht krijgen: oorlogsweduwen, moeders van gesneuvelde soldaten of gefusilleerde burgers, vrouwen die in de gevangenis hebben gezeten als gevolg van hun verzetswerk. Alles bijeen gaat het om 12.000 dames. Op 10 april 1919 keurt de Kamer de kieswet goed. Alle 166 aanwezige volksvertegenwoordigers stemmen ‘ja’, waarna er applaus losbarst. De sleutel steekt in de deur van het nieuwe België.
Tal van delicate kwesties
De eerste verkiezingen met algemeen mannenstemrecht vinden plaats op 16 november 1919 en zorgen voor een aardschok: de socialisten halen 36% van de stemmen, goed voor 70 Kamerzetels. De katholieken eindigen op 38%, wat een verlies van liefst 26 zetels betekent. Ze behouden er 73, maar zijn hun absolute meerderheid kwijt. De partij is ook erg verdeeld. De katholieke flaminganten vormen een afzonderlijke fractie, net als de christendemocraten. De liberalen worden het kleine broertje, met 34 zetels. In Vlaanderen meldt zich een nieuwe partij, een echte oorlogsvrucht: het Vlaamse Front, gesticht door ex-soldaten met een radicaalnationalistisch programma, dat zich laat samenvatten in één begrip: ‘Vlaams Zelfbestuur’. De Fronters halen die eerste keer 5 zetels binnen.
Geen enkele partij kan voortaan nog hopen op een absolute meerderheid. Regeringen zullen van nu af aan altijd coalities zijn. De partijleiders krijgen daarmee ineens ook een veel grotere rol bij de regeringsvorming en bij het sturen van de meerderheid. De invloed van de koning lijkt daarbij te krimpen. Maar zo ziet Albert I het niet. Hij is zich bewust van zijn grote populariteit als koning-ridder. Het is een troef die hij graag gebruikt en hij blijft zijn morele oorlogskrediet met verve uitspelen. Tussen 1918 en 1921 zit hij 23 keer de ministerraad voor. Hij helpt de grote crisissen te bezweren en de ‘lijn van Loppem’ te bewaken. Léon Delacroix mag na de verkiezingen een nieuwe ‘regering van nationale unie’ vormen. De katholieken moeten daarin nog één extra portefeuille inleveren. Delacroix II telt 5 katholieken, 4 socialisten en 3 liberalen.
Het parlement moet nu een stevige sokkel gieten voor het nieuwe staatsbestel. De grondwet moet aangepast worden. Het stemrecht moet zijn definitieve vorm krijgen, maar er zijn nog heel wat andere artikelen die kunnen bijgespijkerd worden. Tijdens de oorlog zijn er grote problemen ontstaan tussen de regering en de koning, onder andere over het opperbevel van het leger. Ook de invoering van censuur was een hachelijk probleem. Het ogenblik is gekomen om daar constitutionele lessen uit te trekken. Maar op dat punt lijkt de regering er eerder voor te kiezen om oude oorlogswonden toegedekt te laten. Het enkelvoudig stemrecht, de hervorming van de senaat en een ruimere toepassing van de evenredige vertegenwoordiging zijn de belangrijkste punten van discussie. De dossiers bevatten talrijke gevoelige kwesties, die de pas verworven ‘nationale unie’ geregeld doen kreunen.
Het constitutionele timmerwerk verloopt parallel aan het gewone wetgevende werk, waar ook heel delicate projecten op stapel staan. De socialisten willen dat het beruchte artikel 310 van het strafwetboek verdwijnt, dat ‘morele of fysieke dwang’ bij vakbondsacties verbiedt. Ook de invoering van de 8-urendag staat op hun programma. De katholieke flaminganten wensen een nieuwe taalwet, die Nederlands verplicht maakt voor de lokale besturen in Vlaanderen. Ook over de subsidiëring van de katholieke scholen moet weer gepraat worden. De nieuwe Kamer verstaat de kunst om al die kwesties met elkaar te verbinden in een groot spel van stemafspraken tussen de fracties. Alleen de goed gestructureerde en strak geleide socialistische partij gedraagt zich als een solied blok. Het stemgedrag van de liberalen en vooral van de katholieken schiet geregeld alle kanten uit.
Het duurt nog tot 1921 voor België een nieuwe grondwet heeft. Trouw aan de ‘afspraken van Loppem’ blijven de vrouwen uitgesloten van het stemrecht bij de parlementsverkiezingen, maar de deur daarvoor wordt toch op een kier gezet. De grondwet bepaalt nu dat het vrouwenstemrecht later kan ingevoerd worden met een gewone wet. Daar wordt wel een speciale twee derde meerderheid aan gekoppeld. De senaat is grondig hervormd. Die is niet langer een burcht van rijke mensen en waarschijnlijk ook niet langer een rem op verdere hervormingen.
Koekje voor een zeurend kind
De oorlog heeft niet alleen voor een nieuw Belgisch binnenland gezorgd. Het buitenland ziet er ook helemaal anders uit. België is sinds 1839 verplicht neutraal. Dat staat zo in het Verdrag van Londen. Maar wat betekent dat nog nadat een van de ‘garanten’ van die neutraliteit (Pruisen) het land is binnengevallen, het vier jaar bezet heeft gehouden en leeggezogen en plannen heeft gesmeed om het deels te annexeren? Wat is het alternatief voor die verplichte neutraliteit? ‘Onafhankelijkheid en natuurlijke grenzen’, menen een paar groepen van Belgische nationalisten. De grens moet opschuiven tot aan de Schelde in Zeeland en tot aan de Maas in Nederlands-Limburg. En Luxemburg moet ook weer aan België toegevoegd worden. Minister van Buitenlandse Zaken Paul Hymans probeert het pakket ‘zelfbeschikking + grenscorrecties’ diplomatiek goed omzwachteld te verkopen op de grote Vredesconferentie in Versailles (1919-1920), maar vangt bot. In Versailles wordt over België gepraat, maar het land zelf wordt nauwelijks gehoord. Hymans moet bijvoorbeeld maanden wachten op een afspraak met de Britse premier Lloyd George. De ‘Grote Vier’ – Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en de Verenigde Staten – erkennen dat de ‘instorting’ van het Verdrag van Londen een probleem schept, maar schuiven dat door naar een Nederlands-Belgische commissie. Van gebiedsuitbreiding ten koste van Nederland kan geen sprake zijn. Een land dat nooit rechtstreeks betrokken was bij de gevechten mag daar niet de rekening voor krijgen.
De meeste Belgen liggen er niet wakker van dat de grenzen niet mogen verlegd worden. Ze hebben andere zorgen. Het land hangt economisch uitgeteld in de touwen. ‘Wij hebben op dit ogenblik 800.000 werklozen, die leven met een uitkering van 7 tot 14 frank per week. Het leven in België is drie keer duurder dan in 1914’, legt Emile Vandervelde in Versailles uit. Hij is de tweede vertegenwoordiger van België op de vredesconferentie en heeft veel meer oog voor de financiële eisen van zijn land. Maar ook op dat punt wordt Versailles een ontgoocheling. België wil als ‘eerste’ slachtoffer helemaal vooraan staan wanneer Duitsland schadevergoeding begint te betalen, maar dat zien de Britten en de Fransen niet zitten. Met veel moeite slagen de Belgen er in om prioriteit te krijgen voor een fractie van hun eisen: 2,5 miljard goudfranken van de allereerste Duitse terugbetalingen zijn voor België bestemd. De oorlogsleningen die België bij de geallieerden is aangegaan, onder andere voor de ravitaillering van de bevolking, hoeven niet meer afbetaald te worden. Ze worden verhaald op de Duitsers. En bij de verdeling van de territoriale oorlogsbuit vallen er ook nog een paar kruimels van de verdragstafel: de Duitse kantons Eupen en Malmédy worden Belgisch. Ook het neutrale dwergstaatje Moresnet (344 ha) verhuist naar België. De Belgen krijgen ook een zetel in het bestuur van de Volkenbond en een mandaat van die organisatie over een stukje van Duitse Oost-Afrika, Ruanda-Urundi.
Alles bijeen is het maar een mager resultaat voor een land dat in het begin van de oorlog door de geallieerde propaganda is afgeschilderd als Poor Little Belgium, vertegenwoordiger van Recht, Eer en Universeel Geweten, waar het allemaal om draaide. ‘In plaats van ons recht te erkennen, staat men het ons toe als een aalmoes, in een moment van slecht humeur, als een koekje dat men in de richting van een zeurend kind gooit’, schrijft het Brusselse blad Pourquoi Pas? De regering en ook de koning denken er een paar lange ogenblikken aan om uit het vredesoverleg te stappen en niet te tekenen. Maar dat is te gewaagd. Onzeker over zijn nieuwe internationale statuut en kreunend onder de schulden en tekorten mag België in het nieuwe Europa niet geïsoleerd geraken. De Belgische regering aanvaardt uiteindelijk het Verdrag van Versailles en koning Albert ondersteunt die keuze publiekelijk in een brief aan zijn premier die wordt voorgelezen in het parlement: ‘De vrede is getekend. Ze bekrachtigt de overwinning van het Recht. Zij vestigt de Volkenbond waarvan het handvest is ingeschreven in het Verdrag van Versailles en die zal waken over het Recht en het bewaren van de harmonie tussen de volkeren.’ Dat is retoriek voor de Kamer en voor de publieke opinie. In de praktijk verwacht de koning voorlopig nog niet veel heil van de Volkenbond. België moet zelf zorgen voor zijn veiligheid. Maar hoe?
Satelliet van Frankrijk?
In Europa worden de kaarten na ‘Versailles’ verdeeld door de Fransen en de Britten. De Verenigde Staten verdwijnen weer uit het beeld, nadat het Amerikaanse Congres het vredesverdrag heeft afgewezen. Hét centrale probleem van de internationale politiek in Europa wordt de aanpak van het verslagen Duitsland. Britten en Fransen maken daarin verschillende keuzes. Het Britse Rijk wil zo snel mogelijk weer handel kunnen drijven met de Duitsers. De Fransen voeren een agressievere politiek. Ze willen Duitsland voorgoed in een ondergeschikte positie duwen, onder meer door de hand te leggen op een deel van de Duitse industrie, door druk te zetten op de betaling van de oorlogsschade en door Duitsland te omsingelen via verdragen met de nieuwe staten in Midden-Europa.
Welke rol kan het kleine België, losgeslagen van het historische anker van zijn neutraliteit, op het Europese veld spelen? De neutraliteit herstellen is een optie. Maar wie wil er nog als garant optreden? Koning Albert pleit voor militaire afspraken met de Fransen én de Britten. Maar de Britse premier Lloyd George laat snel weten dat hij niet geïnteresseerd is. De Fransen hebben wél belangstelling, maar als de Belgen met hén alleen in zee gaan dreigt België een satelliet van de agressieve Franse diplomatie te worden. De Belgische buitenlandse politiek mikt na de oorlog vooral op het herstel van de Belgische handel en het heroveren van buitenlandse markten. Frankrijk is op dat gebied een grote concurrent. Belgen én Fransen willen een zware economische hand leggen op het Groothertogdom Luxemburg, dat beide beschouwen als een essentiële draaischijf voor hun handel en industrie. De ‘kwestie Luxemburg’ staat in de weg van militaire toenadering. Maar de gebeurtenissen in Duitsland zorgen voor een kentering.
Wanneer in de lente van 1920 een arbeidersopstand dreigt in het Ruhrgebied, stuurt de Duitse regering troepen om de orde te herstellen. Dat is tegen de afspraken van Versailles, die het Ruhrgebied tot een gedemilitariseerde zone hebben gemaakt. De Fransen willen de Duitsers daar meteen voor ‘bestraffen’ door zelf de Ruhr binnen te vallen. Ze vragen de Belgen om mee te doen. De regering-Delacroix is verdeeld, maar koning Albert komt opnieuw persoonlijk tussenbeide. Hij herinnert er zijn ministers aan dat onder de Belgen de ‘haat tegen Duitsland en de wens om vergoed te worden nog altijd zeer levendig zijn’. De burgers zouden het wel eens kwalijk kunnen nemen dat de regering de Fransen de kastanjes alleen uit het vuur laat halen. De regering buigt, met een compromis: ze stuurt één enkel bataljon onder strenge voorwaarden over de Rijn. Voor de Fransen is dat genoeg. Het is de geste die telt.
Het ijs breekt nu ook in de Luxemburgse kwestie, waar de Fransen hun greep lossen ten gunste van de Belgen. En zo is de weg geëffend voor een Frans-Belgisch militair akkoord dat op 7 september 1920 wordt getekend door de top van het Franse en het Belgische leger. De inhoud ervan blijft geheim, zelfs voor de koning, de meeste ministers en het parlement.
Het bestaan ervan wordt wel publiek gemaakt. Dat alleen volstaat om veel ongenoegen te verwekken. Flaminganten zien er een bewijs in dat de regering haar ziel heeft verkocht aan het Franse chauvinisme, socialisten vrezen de maalstroom van het Franse imperialisme. Het ‘nieuwe’ België is in geen geval neutraal.
Paul-Emile Janson (1872-1944) p>
De man die op 11 november 1918 in het kasteel van Loppem koning Albert informeert over de politieke situatie in het land, is de 42-jarige advocaat en liberale volksvertegenwoordiger Paul-Emile Janson. Hij heeft vier jaar onder de Duitse bezetting geleefd in Brussel en er een belangrijke rol gespeeld in het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. Janson heeft altijd ontkend dat hij de koning onder druk zou hebben gezet met zijn beschrijving van de toestand in de hoofdstad. Paul-Emile Janson is de zoon van Paul Janson (1841-1913), liberaal politicus en boegbeeld van de strijd voor het algemeen stemrecht en sociale rechtvaardigheid, en de broer van Marie Janson, de eerste vrouwelijke senator in België. p>
p>
Léon Delacroix, de eerste naoorlogse premier p>
Léon wie? Voor velen is Léon Delacroix, geboren in 1862, een onbekende wanneer hij in 1918 de ‘regering van Loppem’ mag vormen. Delacroix is een briljante Brusselse advocaat en vader van twaalf kinderen, maar zijn politieke ervaring is niet ruimer dan die van gemeenteraadslid van Elsene. Het is precies dat profiel van ongeschreven blad dat hem in 1918 tot de juiste katholieke man op de juiste plaats maakt. Voor conservatieve katholieken is Delacroix altijd een buitenstaander gebleven, een instrument van de ‘revolutionairen’. p>
p>
Paul Hymans, de man van Versailles p>
Paul Immense is de spotnaam voor Paul Hymans, minister van Buitenlandse Zaken en vertegenwoordiger van België op de Vredesconferentie van Versailles. Hymans wordt op de conferentie ongewild de chef de file van de kleine landen, die door de Grote Vier vaak neerbuigend behandeld worden. Hij wekt de toorn van Lloyd George en Clemenceau door zijn breedsprakigheid en door de hardnekkigheid waarmee hij het herstel van België verdedigt. Zelf vond Hymans dat hij alleen maar redelijke eisen stelde. p>
p>
Het Frans-Belgische Militaire Akkoord p>
De geheime overeenkomst die in september 1920 wordt getekend door maarschalk Foch en generaal Buat voor Frankrijk en door generaal Maglinse voor België is een tekst van nauwelijks drie bladzijden. Hij bevat afspraken over de omvang en uitrusting van de Belgische en Franse troepen in het Rijnland en een gezamenlijk mobilisatieplan in het geval van nieuwe Duitse dreiging. Daarnaast zouden de twee landen samen de grenzen beveiligen. De Franse oorlogsmarine zou daarbij ook de Belgische kust onder haar hoede nemen. p>
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier