Keerpunt in de wereldgeschiedenis
Op maandag 2 januari 1492 viel het doek over bijna acht eeuwen Moorse aanwezigheid op het Iberische schiereiland. Vergezeld van het puikje van de Castiliaanse adel, de voornaamste bisschoppen en abten van het land en de belangrijkste raadgevers van het hof reden koningin Isabella van Castilië en koning Ferdinand van Aragon te paard Granada binnen.
Bij het Alhambra werden ze opgewacht door emir Boabdil, met de sleutels van de stad in zijn hand. Boabdil wilde van zijn paard afstijgen om de hand van de koning te kussen, maar Ferdinand stond dat niet toe. Omdat deze hem ook geen hand wilde geven, kuste de Moorse koning zijn arm. Met deze gebeurtenis werd een langdurig en voor de Europese geschiedenis belangrijk proces afgesloten: de Reconquista. Maar het was óók een beginpunt van een voor de wereldgeschiedenis veel ingrijpender proces: de ontdekking en kolonisatie van de Nieuwe Wereld.
Aan het begin van de tweede helft van de 15de eeuw zag het er niet naar uit dat er zo snel zulke successen geboekt zouden worden. Castilië leek wel een anarchie. Lokale en regionale edelen hadden het heft in eigen hand genomen en het land was veranderd in een vrijplaats voor roversbenden. Tegen deze achtergrond werd in 1469 een van de beroemdste huwelijken uit de wereldgeschiedenis voltrokken: de twee erfgenamen van de koninkrijken Castilië en Aragon – op dat moment nog aartsrivalen – gaven de voorkeur aan de trouwring boven de strijdbijl. Met dit huwelijk werd de basis gelegd voor de eenwording van het moderne Spanje. Nadat zij heerser in hun gebied werden – Isabella van Castilië besteeg de troon in 1474 en Ferdinand van Aragon in 1479 – werkten zij met grote voortvarendheid aan de opbouw van een monarchie met absolutistische trekjes. Een belangrijke zet in het lastige schaakspel om de machtspositie van de adel aan banden te leggen, was de vorming van een plattelandspolitie (de hermandades). Minstens zo belangrijk was de oprichting van een algemene, voor heel Spanje geldende inquisitie. Hiermee werd de onafh ankelijke positie van de hoge geestelijkheid (en daarmee de zeggenschap van ‘Rome’) sterk ingeperkt.
Het laatste islamitische bolwerk in Spanje
Nadat deze cruciale stappen op het gebied van centralisatie en staatsvorming waren gezet, richtte het koningspaar de blik naar het zuiden van het schiereiland. Hier wachtte de Reconquista nog op voltooiing. Vijf eeuwen eerder was al een begin gemaakt met de strijd tegen het door de Omajjaden gevormde kalifaat Córdoba. Aan het eind van de 15de eeuw was slechts het emiraat Granada nog over.
In 1482 begon de oorlog tegen dit laatste islamitische bolwerk op het Iberisch Schiereiland. In dat jaar ondertekende paus Sixtus IV – zijn naam leeft nog voort in de naar hem vernoemde Sixtijnse kapel – een bul waarin de oorlog tegen Granada het predicaat ‘kruistocht’ verleend werd. Daarnaast verklaarde hij zich bereid deze strijd van ‘het kruis’ tegen ‘de halve maan’ fi nancieel te ondersteunen. Als toegift stelde hij aan de deelnemers ook nog een fl ink aantal afl aten in het vooruitzicht. Ridders uit Engeland en Frankrijk, uit Vlaanderen en buurland Portugal sloten zich bij de legers van Ferdinand en Isabella aan om eendrachtig deze laatste kruistocht tot een goed einde te brengen. De emir van Granada moest het nagenoeg zonder hulp van buitenaf tegen de christelijke overmacht opnemen. De hem toegezegde hulp door de Noord-Afrikaanse emirs en de sultan van Egypte kon in Andalusië niet aan land komen omdat de Aragonese vloot dit op bekwame wijze wist te beletten.
De aanleiding voor de oorlog vormde de weigering van Granada om nog langer de heffi ngen aan de Spaanse schatkist te voldoen. Toen de Moren de christelijke grensplaats Zahara bezetten, kwam er per omgaande antwoord van Ferdinand en Isabella. Zij belegerden met ruim tweeduizend ruiters en drieduizend voetsoldaten de westelijke grensplaats Alhama. In korte tijd viel deze stad in christelijke handen. Deze overwinning had vooral een grote symbolische betekenis: voor het eerst sinds vele decennia streden rivaliserende edellieden niet langer onderling of tegen de koning, maar vochten zij eensgezind – ‘schouder aan schouder’ – als een trouwe vazal mét hun koning tegen een gemeenschappelijke vijand.
Granada verscheurd: zoon tegen vader, tegen moeder, tegen broer
Het verlies van Alhama kwam in Granada hard aan. Hier was sinds 1238 de Nasriden-dynastie aan de macht. De Nasriden waren – in de woorden van een eminent historicus – ‘een geslacht van corrupte, genotzuchtige, zwakke en onbeduidende tirannen’. Toch wisten de emirs van de Nasriden lang stand te houden omdat ze grootmeesters waren in het zich voortdurend aanpassen aan zich wijzigende omstandigheden en het sluiten van compromissen om te overleven. Dat ze konden uitblinken in het verbergen van hun eigen zwakheden, was voor een deel te danken aan de citadel waarin ze hun residentie hadden ingericht. Ten noorden van Granada ligt op een hoge rots het Alhambra, een fort dat in 1333 tot paleis was omgebouwd. Eeuwenlang was dit een onneembare vesting.
Na het verlies van Alhama in 1482 kon de bestaande tweespalt in het koninkrijk Granada niet langer geheim gehouden worden. Ontevreden edelen brachten de emir ten val en plaatsten diens zoon Boabdil als emir Mohammed XII op de troon. Een rivaliserende factie daagde het gezag van Boabdil uit door in de havenstad Almería diens broer tot emir te verheffen. Vanaf dat moment was Granada verscheurd door intriges: vader tegen zoon, zoon tegen zoon, zoons tegen moeder. Mede door deze interne verdeeldheid in het laatste Moorse bolwerk, slaagden de legers van Ferdinand en Isabella er in om Granada in een steeds strakkere wurggreep te nemen. In 1485 werd het hooggelegen Ronda, in het westelijk deel van het koninkrijk Granada, veroverd. Twee jaar later volgde Malaga. Bij deze belegering werd voor het eerst gebruik gemaakt van uit Frankrijk, Italië en Duitsland aangevoerde kanonnen. Met deze ‘lombarden’, zoals ze in de volksmond heetten, werden kogels van marmer en ijzer op de stadsmuren afgeschoten. In de daaropvolgende jaren viel de ene na de andere stad, zodat op den duur alleen de hoofdstad Granada nog resteerde.
Best beveiligde stad onder de zon
Granada herbergde op dat moment minstens vijftigduizend inwoners en een ontelbaar aantal vluchtelingen. De stad was te sterk om stormenderhand te nemen. Iedereen was het erover eens ‘dat een stad als deze, door muren omgeven, met aan alle kanten zulke sterke stenen torens, een stad waarvan de Genuese handelaren unaniem verzekerden dat het de best beveiligde plek was onder de zon, dat zo’n stad onmogelijk genomen kon worden. Niet met kracht, niet met geoefende soldaten of met welk wapen ook. Van zo’n stad moest men stukje bij beetje de ledematen afsnijden. Pas dan, als de vleugels eenmaal gekortwiekt waren, kon de rest van de veren geplukt worden. Alleen zo, onderdrukt en lam gemaakt, zou ze het best zich uit eigen beweging aan de voeten van de koningen vlijen’, aldus Pedro Martyr d’Anghiera, een uit Italië afkomstige diplomaat en geschiedkundige.
Ferdinand van Aragon nam dit ongevraagde advies ter harte en stelde zijn plannen bij. Hij koos dus niet voor een grootscheepse aanval, maar hij paste met veel geduld de uithongeringtactiek toe. Nadat het omringende platteland grondig was platgebrand, liet hij in de onmiddellijke nabijheid van Granada, met uitzicht op de majestueuze vesting het Alhambra, een nieuwe stad bouwen. Vanuit Santa Fé – Spaans voor ‘Heilig Geloof’ – werd de inname van Granada in alle rust voorbereid.
In korte tijd was het tentenkamp omgebouwd tot een strak geometrisch opgezette stad met torens en kantelen, een omheining in de vorm van een rechthoek waarbinnen enkele duizenden mensen beschutting vonden: hovelingen, officieren, raadslieden en soldaten. De stenen muren vormden een omlijsting voor het krijgstoneel te midden van het groen van de vlakte. Van een afstand domineerde het Alhambra de heuvels van Granada. Nog hoger in de lucht schitterde de sneeuw van de Sierra Nevada in de zon. Rondom de omheining van Santa Fé liep een brede gracht met bruggen bij de vier poorten van de stad, één voor elk van de windrichtingen. De stad was precies in vieren verdeeld. In het centrum was het paradeplein, waar de kerk oprees en waar het wit met grijze koninklijk paleis stond, dat maar één verdieping had. In dit paleis wachtten Ferdinand en Isabella geduldig de ontwikkelingen af.
Een ordentelijke overgave
In het najaar van 1491 werd het Boabdil duidelijk dat de dagen van Granada geteld waren. In het geheim liet hij onderhandelingen over de overgave beginnen. Deze leidden vrij snel tot resultaat. Daarom volgde op 2 januari 1492 de officiële overgave van de stad. Hierbij speelde het Spaanse koningspaar op safe. Voordat zij, vergezeld door nagenoeg alle notabelen uit het Iberische schiereiland, op weg van Santa Fé naar het Alhambra gingen, had de feitelijke overdracht al plaatsgevonden.
Gutierre de Cárdenas, een ridderzoon uit Ocaña, ging op 2 januari 1492 kort na middernacht vanuit Sante Fé met een geheime missie op weg naar het tien kilometer verderop gelegen Granada. Gekleed in de witte cape van de Jacobsridders, met daarop een rood kruis in de vorm van een zwaard, wist hij ongemerkt de voet van het Alhambra te bereiken. Dat deze missie geheim moest blijven, had te maken met het gegeven dat lang niet alle inwoners van Granada het eens waren met de beslissing om de stad aan de christenen uit te leveren.
Het begon al licht te worden toen het gezelschap – behalve Gutierre bestond de groep uit enkele ridders, honderden soldaten én twee Moorse onderhandelaars – via het achterpoortje de burcht van Granada binnensloop. Nadat een van de onderhandelaars de koning verwittigd had, wachtte hij hen op in de toren van Comares. Don Gutierre liep met enkele ridders door de kale tuinen, over de binnenplaats met de leeuwenfontein, door een labyrinth van patio’s en ruimtes, tot hij voor de laatste koning van Moors Spanje stond. Nadat don Gutierre hem de handen had gekust, overhandigde de koning hem de sleutels van het fort en ‘eiste een ondertekend schrijven waarin don Gutierre verklaarde hoe de vorst aan hem, in naam van de koningen, het Alhambra had overgedragen en dat dit geheel uit vrije wil was geschied’. Een ijlbode bracht het bericht over dat de overdracht in goede orde verlopen was. Daarop zette zich rond twaalf uur in Sante Fé een indrukwekkende stoet in beweging. Daarna was de plechtige overgave nog slechts een formaliteit.
In de naaste omgeving van Ferdinand en Isabella volgde één vreemdeling in Santa Fé de ontwikkelingen met meer dan gemiddelde belangstelling: Christóbal Colón – bij ons beter bekend als Christoffel Columbus. Deze in Genua geboren zeevaarder probeerde al jarenlang ergens in Europa een vorstenhuis als sponsor voor zijn wilde plan te strikken. Columbus was er namelijk van overtuigd dat het mogelijk moest zijn om door naar het westen te varen uiteindelijk in het oosten van Azië te belanden. In Portugal, Frankrijk en Engeland had hij al nul op rekest gekregen. In Spanje verschilden de wetenschappers en de raadgevers aan het hof met elkaar van mening. Jarenlang liet men Columbus in het ongewisse. Het koningspaar liet er overigens geen misverstand over bestaan dat eerst de Reconquista voltooid moest zijn en dat daarna de knoop zou worden doorgehakt.
Op weg naar een nieuwe wereld
Na stevige onderhandelingen ondertekende Columbus op 17 april 1492 zijn contract met de vorsten van Spanje. Daarna had Columbus haast omdat hij voor het koude seizoen wilde vertrekken. Hij verliet Santa Fé op 12 mei en nam afscheid van de soevereine vorsten met het aanroepen van de Heilige Drieeenheid. Op 3 augustus 1492 zette Columbus met zijn drie scheepjes – de Santa Maria, de Niña en de Pinto – koers richting Indië. Verder dan ‘West-Indië’ zou hij overigens niet komen.
MEER WETEN? p>
Chris van der Heijden, Zwarte renaissance: Spanje en de wereld (1492-1536). Amsterdam, 1998 p>
Jean-Michel Charbonnier (ed.), The Alhambra and the Generalife. Paris, 2014 p>
Kirsten Downey, Isabella, the Warrior Queen. New York, 2014 p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier