JEAN CAPART, PIONIER VAN DE BELGISCHE EGYPTOLOGIE

Jean Capart (vooraan) en Gaston Maspero bij de mastaba van Neferirtenef in Sakkara, 1905. (© MRAH-KMKG)

Bij het grote publiek onbekend, heeft Jean Capart toch een stevige plaats veroverd in de galerij van cultuur-historische wetenschappers, als grondlegger van de Egyptologie in België. Met dank aan koningin Elisabeth en farao Toetanchamon.

In februari 1923 vroeg Elisabeth de professor haar te vergezellen voor de officiële opening van de grafkamer van de farao. De koninklijke belangstelling leidde kort daarna tot de oprichting van de naar haar genoemde Egyptologische Stichting, binnen het museum van het Jubelpark in Brussel. Capart bouwde er aan een collectie en een bibliotheek met wereldfaam, publiceerde aan de lopende band en leidde de eerste Belgische opgravingen aan de Nijl.

Dat Jean Capart (1877-1947) reeds als rechtenstudent was gebeten door de Egyptische microbe toont de titel van zijn proefschrift: Schets van het strafrecht onder de farao’s. Van jongs af aan was de Brusselaar geboeid door die oude cultuur en had er al zijn vrije tijd aan besteed. In 1896 publiceerde hij een eerste artikel en werd door de Franse Egyptoloog Gaston Maspero prompt uitgenodigd voor het 11de Congres van Oriëntalisten in Parijs. Zodra zijn diploma op zak was, hield hij de balie snel voor bekeken, koos voor zijn passie en ging Egyptologie studeren aan de universiteiten in Bonn, Londen, Parijs en Leiden, iets wat in eigen land toen nog niet mogelijk was. Bij zijn terugkeer naar Brussel kon hij in 1900 direct aan de slag als adjunct-conservator van de Egyptische oudheden in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis; hetzelfde jaar ondernam hij een eerste exploratiereis naar het land van de Nijl en verzamelde er honderden antiquiteiten voor de collectie. In 1902 werd hem de nieuwe cursus Egyptologie aan de universiteit te Luik toegewezen en in 1910 werd hij hoogleraar aan het Institut Supérieur d’Art et d’Archéologie van dezelfde universiteit.

Koningin Elisabeth op weg naar het graf van Toetanchamon op 18 februari 1923. (Foto Harry Burton)
Koningin Elisabeth op weg naar het graf van Toetanchamon op 18 februari 1923. (Foto Harry Burton)

Mastaba naar Brussel

Met de steun van baron Edouard Empain – de Belgische ondernemer die in Caïro de nieuwe wijk Heliopolis uit de grond stampte – deed Capart in de winter van 1905/06 onderzoek op de necropool van Sakkara. Geholpen door de Brit James Quibell haalde hij er het mastaba-graf van schrijver Neferirtenef uit de 5de dynastie van onder het zand. Onder het Britse protectoraat kon de Belgische archeoloog de complete grafkapel van de mastaba nog probleemloos meenemen naar huis: Gaston Maspero, directeur van de Egyptische Oudheidkundige Dienst, gaf hiervoor de toelating, zoals hij eerder al één naar het Louvre had gestuurd. Op kosten van baron Empain werd de met fraaie reliëfs versierde kapel van kalksteen helemaal ontmanteld en naar Brussel verscheept om in het museum van het Jubelpark te worden heropgebouwd als blikvanger van de collectie. De volgende jaren waren helemaal gewijd aan het verspreiden van de kennis van het oude Egypte, zowel wetenschappelijk als vulgariserend, en aan het aanvullen van de verzameling in Brussel. Dankzij een lidmaatschap bij het Egypt Exploration Fund kreeg België decennia lang een deel van alle gevonden voorwerpen. Zelf was hij actief op openbare verkopen, op de kunstmarkt of ging op zoek in privé-collecties en verwierf zo met overheidsgeld of mecenaat meer dan 8.000 stukken. Ondertussen kwam hij meer en meer in de media, gaf voordrachten in heel Europa, de Verenigde Staten, Brazilië en Argentinië. Zijn internationale reputatie en het belang van Brussel als centrum voor de Egyptologie en de papyrologie namen snel toe.

Bestseller wekt woede bij ontdekker

Tijdens zijn vijfde reis naar Egypte in 1923 mocht Jean Capart op haar verzoek koningin Elisabeth, echtgenote van Albert I, vergezellen voor de opening van de grafkamer van Toetanchamon. Drie maanden voordien was het rotsgraf van de farao door Howard Carter ontdekt. De koningin was niet bij het groepje hoge gasten dat op 16 februari in de leeggemaakte voorkamer getuige mocht zijn van het openbreken van de verzegelde deur, toen het vergulde schrijn zichtbaar werd. Ze kwam op 18 februari samen met lord Allenby en de lokale autoriteiten voor de officiële opening. Capart moest de koningin en prins Leopold laten voorgaan en ongeduldig zijn beurt afwachten alvorens te kunnen binnendringen in de krappe ruimte, haast helemaal ingenomen door de katafalk met de sarcofaag. Dezelfde dag nog schreef hij over die unieke belevenis en het voorrecht dat hij had genoten om als een der eersten het graf te mogen zien, nog vooraleer alle schatten er waren uitgehaald: ‘Ik ben zojuist terug uit de Vallei der Koningen. Mijn gedachten zijn zo tumultueus, dat ik moeite heb om ze te ordenen en om uit te drukken wat ik voel.’ Onmiddellijk daarop verscheen Tout-Ankh-Amon dat een internationale bestseller werd, vertaald in het Engels – The tomb of Toutanchamon (1923) – en later in het Deens en het Nederlands. Ontsnapt aan de ‘vloek van de farao’ haalde hij zich wel de woede van Howard Carter op de hals omdat hij hem met zijn publicatie te snel af was geweest en zijn rechten had miskend.

Zeldzame foto: koningin Elisabeth met Howard Carter naast de sarcofaag van Toetanchamon in diens graftombe, tijdens een tweede bezoek in 1930, opnieuw vergezeld door Capart. (Spaarnestad Photo)
Zeldzame foto: koningin Elisabeth met Howard Carter naast de sarcofaag van Toetanchamon in diens graftombe, tijdens een tweede bezoek in 1930, opnieuw vergezeld door Capart. (Spaarnestad Photo)

Koninklijke belangstelling blijft

Nog in het jaar van het grafbezoek werd de Fondation Egyptologique Reine Elisabeth opgericht (later tweetalig), onder bescherming van de koningin, gefinancierd door schenkingen en met Capart als voorzitter, die kort daarna het wetenschappelijk tijdschrift Chroniques d’Egypte startte. Tot zijn dood bleef hij verzekerd van Elisabeths vriendschappelijke en financiële steun. In 1925 werd hij benoemd tot hoofdconservator van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en in 1930 lid van de Koninklijke Academie van België. Tussen 1928 en 1939 bezocht hij achtmaal de Verenigde Staten en Canada, gaf les aan de Harvard University en hield voordrachten te Montreal en Boston. Tevens reorganiseerde hij de Egyptologische verzamelingen van het Museum van Brooklyn en van de New York Historical Society. In tal van werken, meestal in het Engels vertaald, zette hij zijn theorieën uiteen over de oorsprong der Egyptische kunst en ontleedde hij de kunstwerken en documenten, onder meer de Amherts-papyrus die hij in 1935 tussen de legaten van koning Leopold II vond. Een hele rits wetenschappelijke functies en ronkende eretitels vielen hem toe, onder meer Grootofficier van de Orde van de Nijl, van de Orde van Ismaël, van de Orde van de Ster van Roemenië, van de Orde van Oranje-Nassau, en van de Orde van Wasa in Zweden.

De gier van Elkab

Vanaf 1937 ging de Egyptologische Stichting op voorstel van haar voorzitter graven in Elkab, het oude Nekheb, op de oostelijke Nijloever tussen Luxor en Assouan. Een erg rijke site, zou mettertijd duidelijk worden, over een oppervlakte van zestien vierkante kilometer, met sporen vanaf de Prehistorie tot de Grieks-Romeinse tijd. Elkab werd in 1741 voor het eerst bezocht en beschreven door de Engelse reiziger Charles Perry; eind 19de-begin 20ste eeuw volgden Britse archeologen. In 1906 bouwde een van hen, Somers Clarke, in de buurt een imposant expeditiehuis met magazijn dat in 1937 ter beschikking werd gesteld van Capart. Hij leidde er drie campagnes – in 1937, 1938 en 1945/46 – en richtte zich daarbij op de twee naast elkaar gelegen tempels binnen de rechthoekige omheiningsmuur in gebakken tegels uit de 4de eeuw v.Chr., met als belangrijkste de tempel van de godin Nekhbet, afgebeeld als een gier. Capart kende aan deze godin een essentieel belang toe, als personificatie van de hemel en bijgevolg moeder van de zonnegod Ra; volgens hem was ze meer dan de zuiver lokale godheid waarvoor men haar tot dan toe had aangezien.

Terug uit het rotsgraf moet Elisabeth even bekomen van de emotie. Voor haar staat Jean Capart op de eerste trede die op 4 november 1922 was ontdekt. (Foto in J. Capart, Tout-Anch-Amon, 1923)
Terug uit het rotsgraf moet Elisabeth even bekomen van de emotie. Voor haar staat Jean Capart op de eerste trede die op 4 november 1922 was ontdekt. (Foto in J. Capart, Tout-Anch-Amon, 1923)

Ten tijde van Napoleons expeditie stonden er nog heel wat van de tempels overeind, maar nadien waren de zandstenen blokken gebruikt voor nieuwe constructies in de regio. Hoewel er dus niet zoveel zichtbaars meer overbleef, lieten de archeologische vondsten hem toe de stelling van Nekhbet als de beschermgodin van heel Opper-Egypte te bevestigen. Zo vond hij een pyloon van ongeveer vijftig meter lang en tien meter breed, die de ingang tot het heiligdom van de godin aangaf en haar status beklemtoonde. Opmerkelijke vondsten waren voorts een borstbeeld van Amenhotep II en een sfinx uit de 30ste dynastie, die beide naar Brussel verhuisden. De resultaten van de opgravingen werden toegelicht in zijn werk EI Kab. Impressions et souvenirs, Brussel (1946). Na Caparts dood in 1947 bleven zijn opvolgers, Pierre Gilbert, Herman De Meulenaere en Luc Limme, vrijwel ononderbroken opgravingen en onderzoek doen in Elkab, gericht op de pre-dynastische necropool, de graven en grafk apellen uit het Oude en Nieuwe Rijk, de rotsinscripties en het dorp uit de Grieks-Romeinse tijd. In 2004 werd de Stichting omgedoopt tot Egyptologisch Genootschap Koningin Elisabeth dat Jean Caparts werk in het museum van het Jubelpark blijft voortzetten.

MEER WETEN?

www.jeancapart.org

JEAN CAPART, PIONIER VAN DE BELGISCHE EGYPTOLOGIE

Het Fonds Jean Capart

In 2022 zal de tweehonderdste verjaardag van het ontcijferen van de hiërogliefen door Jean-François Champollion worden herdacht; het jaar wordt tevens het eeuwfeest van de ontdekking van het graf van farao Toetanchamon. Deze herdenkingen zullen een bijzondere weerklank hebben in België want, als Champollion beschouwd mag worden als de spirituele peetvader van Capart, zijn het de ontdekking van het graf van Toetanchamon en het eerste bezoek van Capart aldaar in het gezelschap van de Belgische koningin, die aan de grondslag liggen van de oprichting in 1923 van de Egyptologische Stichting Koningin Elisabeth. Met het oog op die verjaardagen werd in 2016 het Fonds Jean Capart opgericht binnen de Koning Boudewijnstichting, met als ere-voorzitster Prinses Esméralda, kleindochter van koningin Elisabeth. Via mecenaat wil het Fonds de eerste Belgische Egyptoloog meer onder de aandacht brengen en zijn omvangrijk archief beter toegankelijk maken door middel van inventarisatie en digitalisering. Dit bestaat vooreerst uit een rijke briefwisseling met alle grote namen van de Egyptologie en vele prominenten uit binnen-en buitenland, inclusief de correspondentie met de koningin. Voorts zijn er manuscripten, veiling- en opgravingsrapporten, teksten van lezingen en veel beeldmateriaal. www.jeancapart.org

Partner Content