In Flanders Fields: wie herdenkt de Duitse doden?
Met For Evermore gaat het In Flanders Fields Museum dieper in op de oorlogsbegraafplaatsen na de Eerste Wereldoorlog, ook die voor Duitse doden.
De aardkorst is één groot kerkhof. In de straat waar mijn kindertijd zich afspeelde, lagen ooit gesneuvelde Duitse soldaten begraven, leer ik tijdens een bezoek aan de expo For Evermore in het In Flanders Fields Museum in Ieper. Hedwig Kirchner lag er ook, tijdens de Eerste Wereldoorlog een oorlogszuster bij het Duitse Rode Kruis. Maar de Duitse militaire begraafplaats is al lang verdwenen en niemand in het dorp weet nog van haar bestaan af. Waarom eigenlijk niet? Wie herdenkt de vele Duitse doden?
‘Het hedendaagse herdenkingslandschap is dat van de winnaar van de oorlog’, zegt Stephen Lodewyck, directeur van het In Flanders Fields Museum. ‘De meeste mensen vergeten dat het slachtofferschap van de Eerste Wereldoorlog niet alleen bij de geallieerden, maar ook bij de Duitsers ligt.’
Veel auto’s of bussen met Duitse nummerplaten zie je in de Westhoek niet. En anders dan op de meeste oorlogsbegraafplaatsen van het Britse Gemenebest, Tyne Cot Cemetery in Zonnebeke voorop, ben je op de Duitse militaire begraafplaatsen doorgaans alleen met je vergankelijkheidsbesef. Vier zijn het er, en dankzij de beeldengroep Treurend ouderpaar van Käthe Kollwitz is vooral dat van Vladslo bekend. Sinds dit voorjaar maakt het zelfs deel uit van de Vlaamse canon.
‘De Duitse oorlogskerkhoven van Vladslo en Langemark worden nog wel aangedaan door Britse toeristen en scholengroepen, omdat ze dicht bij Ieper liggen’, zegt Lodewyck. ‘Maar die van Menen en Hooglede zijn veel minder bekend. Ook bij de Duitsers trouwens: we hebben het hard geprobeerd de voorbije jaren, maar vanuit Duitsland is er veel minder herdenkingstoerisme. Het grote nationale trauma is daar de Tweede Wereldoorlog en het blijft blijkbaar taboe: Duitsland stond aan de verkeerde kant van de geschiedenis, dat herdenk je niet zo gemakkelijk.’
Wat Stefan Zweig in 1928 al vaststelde, nauwelijks tien jaar na het einde van de Grote Oorlog, geldt vandaag nog altijd: Ieper is een bedevaartsoord van de Engelse natie. Ze zijn niet verdwenen, de touringcars waarover de Oostenrijkse schrijver zich opwond en ‘waarmee ingehuurde gidsen dag in dag uit een voorgeschreven route en volgens een zorgvuldig gekozen programma begraafplaatsen, gedenktekens, bergen puin en tweehonderdduizend doden afraffelen’ – refreshments en nice strong tea inbegrepen.
Lodewijck: ‘Al tijdens de oorlog beslisten de Britten om de lichamen van hun gesneuvelde soldaten niet te repatriëren, waardoor er hier nu zo veel Commonwealth begraafplaatsen zijn en je de illusie krijgt dat er alleen Britten gestorven zijn voor wat men “onze vrijheid” noemt.’
Hoogste staafjes
Met de expo For Evermore wil het museum dat beeld bijstellen. De tentoonstelling gaat dieper in op het ontstaan en de ontwikkeling van de oorlogsbegraafplaatsen na de Eerste Wereldoorlog, aan beide kanten van het front. Een van de hoogtepunten is een maquette waarop alle nog bestaande en verdwenen oorlogsbegraafplaatsen van West-Vlaanderen zijn gevisualiseerd: hoe hoger de staafjes, hoe meer gesneuvelde soldaten er op het kerkhof rusten. De vier Duitse begraafplaatsen torenen ver boven alle geallieerde begraafplaatsen uit.
Tot mijn verbazing zie ik op de maquette in mijn geboortedorp Deerlijk, in de onderbuik van West-Vlaanderen, een rood kruisje staan, symbool voor een verdwenen Duits oorlogskerkhof.
Het verhaal achter het kruisje is me onbekend. Nooit vertelde iemand me over de Duitse militaire begraafplaats van Deerlijk, die nochtans op een steenworp afstand van mijn jongenskamer moet hebben gelegen. Hoe kwam de dodenakker er, wie lag er begraven en wanneer is hij verdwenen?
Eenmaal thuis verneem ik van Laurent Tack, een medewerker van de plaatselijke heemkundige kring, dat er in Deerlijk inderdaad een Duits oorlogskerkhof is geweest. En wel in de Hoogstraat, de straat waar ik ben opgegroeid. ‘Ongeveer ter hoogte van waar nu het lokaal van het Rode Kruis staat’, schrijft Tack.
Honderden keren stapte ik in mijn kindertijd voorbij de plek. Ze lag op mijn vaste route op weg naar school. Maar van Hedwig Kirchner of andere Duitse gesneuvelden had ik tot voor kort nooit gehoord.
Duitse gesneuvelden
‘Allez, waar ligt die helm nu? De laatste keer dat ik hem zag, zat hij in een plastic zak hier in de kast.’
In het archief van de heemkundige kring, in de kelder van het gemeentehuis van Deerlijk, zoekt Laurent Tack naar de verroeste helm van een Duitse soldaat. Niet zo lang geleden werd die opgegraven in de lagere school in de Hoogstraat. In de toenmalige kloosterschool, vertelt Tack, was daar op het einde van de Eerste Wereldoorlog een Duits hospitaal ingericht, waar ver achter het front gewonde Duitse soldaten werden verzorgd.
Maar op het einde van de oorlog brak ook hier de chaos uit. Vooral in oktober 1918, tijdens de zogenoemde ‘bevrijdingsgevechten’, werd in Deerlijk zwaar strijd geleverd. De gevechten eisten veel burgerslachtoffers, maar ook aan Duitse zijde vielen er doden. Gefreiter (soldaat eerste klasse) Paul Haupt onder meer, een vader van drie kinderen uit Chemnitz die als enige van zijn regiment achterbleef in de inderhaast verlaten Kommandatur in het centrum van het dorp.
‘In de nacht van 19 op 20 oktober nemen de Duitsers de vlucht’, schreef Tack ooit over hem, in de herdenkingsbrochure WO I in Deerlijk. ‘Eén gewonde kanonnier blijft achter in de kelder. ‘s Morgens vallen de Engelsen de verbandpost binnen en een beschonken officier wil de stervende Duitser doodschieten. Het wordt hem belet. Gefreiter Paul Haupt sterft nog dezelfde dag omstreeks 11 uur.’
Haupt werd begraven op het toenmalige gemeentekerkhof rond de kerk, naast twintig Britse militairen, één Fransman en 24 in de oorlog omgekomen burgers.
Schuin tegenover het hospitaal in de oude kloosterschool was dan al een aparte oorlogsbegraafplaats aangelegd, hoofdzakelijk bestemd voor Duitse gesneuvelden. Het Ehrenfriedhof 187. Na onderzoek in de archieven kwam Tack erachter dat er destijds 35 graven moeten zijn geweest. In de Koninklijke Bibliotheek in Brussel vond hij een plattegrond terug: acht rijen met simpele houten kruisjes, wellicht omzoomd door een lage haag.
Verzamelkerkhoven
Op de plattegrond viel te lezen dat op het kerkhof vooral ‘unbekannte Deutsche’ militairen waren begraven, maar dankzij onderzoek van het In Flanders Fields Museum kennen we inmiddels al hun namen: Karl Trunk lag er, een huzaar die in het eerste oorlogsjaar was omgekomen tijdens een verkenningstocht te paard door Deerlijk; Musketier Wilhelm Schmidt en Grenadier August Nieswand ook, allebei gestorven op 6 oktober 1918 in het Deerlijkse Feldlazarett; William Black en Leonard Homer zelfs, een Ierse rifleman en een Engelse fuselier die later naar Commonwealth begraafplaatsen in Dadizele en Zillebeke zouden worden overgebracht.
Maar het meest opvallend is de naam van Hedwig Kirchner, de enige vrouw die in Deerlijk werd begraven. 38 werd ze, deze ziekenzuster bij het Duitse Rode Kruis. Ze was lid van het Sanitätskorps 64, Bayerische Kriegslazarett-Abteilung en stierf op 2 oktober 1918, ver weg van haar geliefden.
‘In veel gemeenten in West-Vlaanderen waren kort na de oorlog Duitse begraafplaatsen’, zegt Tack. ‘Later werden die graven gecentraliseerd in grotere, zogenoemde verzamelkerkhoven.’
Ehrenfriedhof 187 bleef tot 1930 bestaan. Toen werden de lichamen van Karl Trunk, Paul Haupt, Hedwig Kirchner en de andere Duitse doden overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats van Heule, bij Kortrijk, en werd op de plaats van Ehrenfriedhof 187 een woonhuis gebouwd. ‘Ondertussen weet bijna niemand in Deerlijk nog dat hier ooit een Duitse oorlogsbegraafplaats geweest is’, zegt Tack.
Zelf is hij naar eigen zeggen enorm gefascineerd door de oorlogsjaren sinds hij op zijn elfde een veteraan van de Tweede Wereldoorlog over de gevechten in de streek hoorde vertellen. ‘Ik vind dat iedereen in het dorp moet weten wat hier tijdens de beide wereldoorlogen gebeurd is, zodat het nooit meer opnieuw zal voorvallen’, zegt hij.
Voor we het archief verlaten, doorzoekt hij nog snel alle kasten. Veel foto’s en documenten, uniformen, schilderijen en sporttrofeeën. Maar voor die verroeste Duitse helm, besluit Tack vloekend, kan ik maar beter een andere keer terugkomen.
Verhuizing
‘Tegen het einde van de oorlog waren hier meer dan drieduizend graven. Allemaal aangegeven met houten kruisjes, met ertussen nieuw aangeplante boompjes.’
Als vanzelf steekt Jan Vancoillie een betoog af wanneer hij de Duitse begraafplaats Menen Wald binnenkomt. Goed verborgen in een bos van eikenbomen liggen hier om en bij de 48.000 Duitse soldaten begraven. Op de granieten tegels, plat in het gras, staan hun namen per twintig opgesomd.
Voor Vancoillie is dit een tweede thuis: de historicus woont vlakbij en bracht met Menen Wald – Geschiedenis van de Duitse militaire graven van de Eerste Wereldoorlog in Zuid-West-Vlaanderen een boek over de begraafplaats uit.
‘In het begin van de oorlog begroeven de Duitsers hun doden gewoon op burgerlijke begraafplaatsen’, zegt hij. ‘Maar omdat de vijand daardoor snel kon zien hoe groot hun verliezen waren, gingen ze vanaf het midden van 1917 eigen begraafplaatsen aanleggen. Veel soberder dan ervoor, en zo veel mogelijk buiten de dorpskernen. Zo ging het ook hier. Tot dan was dit een bos van een vooraanstaande familie uit Wevelgem, die het als jachtgebied gebruikte. Maar vanaf juni 1917 werden hier gesneuvelde Duitse soldaten begraven.’
Grote logistieke operatie
Na de oorlog werd de Belgische staat verantwoordelijk voor het onderhoud van de Duitse oorlogsbegraafplaatsen. Omdat het onderhoud op veel plekken te wensen overliet, vertelt Vancoillie, kreeg Duitsland in de loop van de jaren twintig het beheer in handen. In de hele provincie werden begraafplaatsen samengevoegd en genationaliseerd: elk land bracht zijn gesneuvelden samen en herbegroef ze volgens zijn eigen regels. Een ongeziene logistieke operatie, in een landschap dat nog lang niet van het oorlogsgeweld was hersteld.
Volgens Vancoillie verliep de verhuizing van die tienduizenden lichamen ‘redelijk ordentelijk’. ‘De soldaten werden opgegraven, in jutezakken gestoken en genummerd, en dan met vrachtwagens naar hun nieuwe rustplaats vervoerd’, zegt hij. ‘Volgens wat ik erover gelezen heb, is die operatie vrij respectvol en nauwkeurig verlopen.’
Zo verging het ook de ‘Deerlijkse Duitsers’: eind jaren 1920 werden die naar de nieuwe Duitse verzamelbegraafplaats in Heule overgebracht. ‘Om alles gemakkelijk te kunnen beheren, kozen de Duitsers ervoor om de kleine begraafplaatsen van verschillende dorpen samen te brengen’, zegt Vancoillie. ‘Duitsland kampte met gigantische schulden en het was zo berekend dat elk graf niet te veel mocht kosten.’
Grote percelen vol onkruid en bezaaid met simpele houten kruisjes, zo zagen de Duitse oorlogskerkhoven er toen uit. Gevallen van vandalisme kwam Vancoillie tijdens zijn zoektocht in de archieven overigens niet tegen. ‘Maar in de oorlogswinter van 1944 was het zo koud dat de meeste kruisjes en bomen als brandhout gebruikt zijn.’
Gevoelige materie
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde Menen Wald flink van uiterlijk. Door een verdere concentratie bleven in heel West-Vlaanderen slechts vier Duitse militaire begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog over, en verhuisden Karl Trunk, Paul Haupt en Hedwig Kirchner opnieuw: van Heule naar Menen deze keer.
Daar werd de begraafplaats flink uitgebreid en werden de houten kruisjes vervangen door sobere tegels in het gras. Rond en tussen de tegelrijen werden eiken aangeplant, de Duitse bomensoort bij uitstek.
‘In principe heeft iedereen hier een individueel graf van 35 op 50 centimeter’, zegt Vancoillie. ‘Een radicale breuk met de anonieme massagraven die tot de Eerste Wereldoorlog de norm waren.’
Langs de gedenkkapel, centraal op Menen Wald, stappen we tot bij het graf van Hedwig Kirchner. ‘Zij is een van de slechts tien vrouwen hier’, zegt Vancoillie. Blok K, graf 1077: daar ligt ze nu begraven. Geboren in Prien am Chiemsee in Beieren, gesneuveld in Deerlijk en na enkele omzwervingen door Zuid-West-Vlaanderen in Menen aanbeland.
‘Ze is gestorven door een vliegtuigbom, die informatie heb ik teruggevonden’, zegt Vancoillie. ‘Sowieso moet ze zich vrijwillig hebben aangemeld om te komen helpen aan het front, anders was ze wel bij het Rode Kruis in Duitsland gebleven.’
Gefreiter Paul Haupt en Husar Karl Trunk liggen vlak naast Kirchner begraven. Zou iemand nog aan hen denken, daar in Duitsland?
Vancoillie: ‘Ik heb hier al verschillende familieleden van gesneuvelden ontmoet. Maar je merkt dat het veel gevoeliger ligt dan bij Engelsen. Zelfs binnen families wordt er nauwelijks over gesproken en wie zich bezighoudt met de geschiedenis van de oorlog wordt nogal snel als “een halve nazi” beschouwd. Groepen zie je hier dan ook nooit. Het zijn altijd individuele bezoekers.’
Van touringcars vol oorlogstoeristen is er bijgevolg geen spoor. Mocht Stefan Zweig het zien, hij zou ongetwijfeld opgelucht ademhalen.
De expo ‘For Evermore’ loopt tot 18 februari 2024 in het In Flanders Fields Museum in Ieper.