‘Ik moest autheur worden en ik was het reeds’
De 19de eeuw sleepte lange tijd een suf imago met zich mee. Door de biografie van Jacob van Lennep (1802-1868) wordt althans tweederde deel daarvan met bonte taferelen verlevendigd. En een tijdvak dat deze weinig brave heer van stand, gezegend met een onuitputtelijke ‘schrijfjeuk’, voortbracht kan alleen al daardoor niet saai zijn geweest.
Jacob van Lennep zal hier en daar nog wel bekend zijn als de schrijver van De Roos van Dekama of Ferdinand Huyck. Het zijn maar twee voorbeelden van een enorme literaire productie, terwijl hij zich daarnaast ook nog met van alles en nog wat bemoeide, van goed drinkwater tot en met de taal van de grondwet. De liefde voor taal, geschiedenis en toneel ontluikt al op vijfjarige leeftijd, wanneer hij diep onder de indruk raakt van de Gijsbrecht van Vondel waar zijn vader hem mee naartoe had genomen. Al gauw kent hij het hele stuk van buiten. Vooral de ‘vaderlandse geschiedenis’ heeft hem sindsdien beziggehouden. Jacobs jeugdjaren vallen samen met de woelige overgang van revolutie naar restauratie. Hij staat er met zijn neus bovenop en heeft er een bevreemdend mengsel van nieuwe en oude denkbeelden aan overgehouden. De verwikkelingen in het gezin zijn evenmin gelijkmatig. Zijn moeder, Keetje van Orsoy, overlijdt als Jacob veertien jaar is. Drie jaar later hertrouwt zijn vader en sticht een tweede gezin met liefst negen kinderen waardoor Jacob en zijn zusje ook hun vader enigszins verliezen. Jacob gaat zijn eigen wegen, ongrijpbaar en soms onbegrijpelijk. Zo was hij enige tijd onder invloed van de ‘dompelaars’, orthodoxe protestanten die de Verlichting, ontstoken in de 18de eeuw, het liefst zouden doven.
Zijn ontvlambare aard manifesteert zich in onstuimige verliefdheden, beleden in lange gedichten met in één geval een buitenechtelijke dochter die hij veel later als de zijne zal erkennen. Het belemmert hem niet intussen, tegen de zin van beide vaders, naar de hand te dingen van de tien jaar oudere Henrietta Roëll – Mathijsen verklaart de keuze uit Muttersuche, voortkomend uit het te vroege verscheiden van Keetje. In 1824 krijgt hij eindelijk de lang nagejaagde toestemming. Zijn studies heeft hij dan beëindigd en afgerond met een doctoraat in de Rechten. Goedbetaalde betrekkingen houdt hij er niet aan over, zijn werk is het voeren van de pen: verbaasd stelt hij het vast als een natuurlijke beschikking. Zijn toonzetting is meestal prikkelend, niet zelden provocerend. Hij houdt er in nette kringen de roep van lichtzinnigheid aan over en doet weinig om dat recht te zetten. Al veelvoudig vader, probeert hij met een knap buurmeisje ervandoor te gaan naar Engeland. Zijn broer achterhaalt het wilde koppel en papa brengt Jacob weer op het rechte pad. Het zal niet de laatste maal zijn dat Jacob scheef schaatst. Ook als kamerlid (voor het district Steenwijk!) houdt hij zich niet aan de codes. Zijn puntige commentaren en snaaksheden vallen niet goed tussen de parlementaire bankjes. Het politieke avontuur blijft dan ook beperkt tot een episode van drie jaar.
Marita Mathijsen zou, zo zegt ze zelf, Jacob maar al te graag levend hebben leren kennen. Voor haar lezers heeft ze in ieder geval uit de enorme hoeveelheid materiaal een levendige ‘schavuit’ weten te boetseren tegen de achtergronden van een snel veranderende tijd. Geen facet van zijn kleurig leven is haar ontgaan. Om aan alle schakeringen recht te doen moest in de chronologie regelmatig worden teruggeschakeld. Zonder dat het geheel daarmee brokkelig wordt, bevestigt deze aanpak de begoochelende beweeglijkheid van de hoofdrolspeler. Het maakt ook nieuwsgierig naar zijn werk: de vele voorbeelden die Mathijsen aanhaalt zijn nog steeds leesbaar.
p>
Een bezielde schavuit p>
Jacob van Lennep p>
Uitgeverij Balans, Amsterdam 2018 592 blz., ? 39,95 ISBN 978 94 600 3850 1 p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier