Hoe een radicaal Vlaams-nationalisme ontsproot aan de Eerste Wereldoorlog

De eerstesteenlegging door de Vlaamse priester Cyriel Verschaeve voor een monument ter ere van de Vlaamse gesneuvelden aan het IJzerfront. © Letterenhuis, Antwerpen
Bert Govaerts Medewerker Knack Historia

Kort na de wapenstilstand die een einde bracht aan de Eerste Wereldoorlog raken veel Belgen even in een patriottische roes. Door het gezamenlijk lijden is een duurzame eenheid tussen Vlamingen en Walen ontstaan, beweert koning Albert. Dat is gezichtsbedrog. Tot de erfenis van de oorlog hoort ook een nieuw, radicaal Vlaams-nationalisme.

In de eerste dagen na de wapenstilstand gaat er een kleine golf van geweld door Gent, Antwerpen en Brussel. Gewapende bendes gooien ruiten in en plunderen tientallen huizen van collaborateurs. Ook cafés en kiosken gaan voor de bijl. Hier en daar wordt een gevel met het woord ‘landverrader’ beklad. Nederlandstalige tekstborden worden van kantoren en overheidsgebouwen gerukt. De Vlaamse activisten zijn het belangrijkste mikpunt. Tijd om af te rekenen, vinden veel Belgische patriotten. In het begin doen ook sommige flaminganten daar aan mee. Karel Van de Woestijne, correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant, beschrijft het geweld in Gent, waarbij zelfs een dode valt: ‘Maar als ik bedenk al het kwaad dat de activisten aan de Vlaamse Beweging, neen: aan mijn Vlaanderen gedaan hebben, dan kan ik die baldadigheid waarlijk niet betreuren.’ Hij is niet de enige Vlaamsgezinde die zich laat meeslepen in de Belgische overwinningsroes.

Gewapende bendes in Gent gooien ruiten in en plunderen de huizen van tientallen inwoners die tijdens de oorlog met de Duitse bezetter hebben samengewerkt.
Gewapende bendes in Gent gooien ruiten in en plunderen de huizen van tientallen inwoners die tijdens de oorlog met de Duitse bezetter hebben samengewerkt.

Op 22 november 1918 wordt koning Albert in het bevrijde Brussel onthaald door een juichende menigte. In het parlement spreekt hij een ‘revolutionaire’ troonrede uit voor de Verenigde Kamers. In de tribune luistert de flamingant, Belgisch oud-strijder en journalist Ernest Claes mee naar de rede van de vorst, die uitsluitend Frans gebruikt. Claes is zo ontroerd dat hij later zelfs niet in staat is om een zakelijk verslag te bezorgen aan de lezers van Het Nieuws van den Dag: ‘Ik beken in alle eerlijkheid, lieve lezer, dat ik bij mijn terugkeer in het Vaderland, bij ’t binnentrekken van het Belgische leger, met den Koning aan het hoofd in de hoofdstad, bij de ontvangst van de Koning in het parlement, heb mede gejuicht en geschreid met mijn volk, het geestdriftig en opgetogen volk van Brussel, mij één voelend met allen, één in ’t groote geheel van het Vaderland.’ Claes zal snel uit zijn roes ontwaken en de bejubelde rede van de Koning-Ridder met nuchtere ogen lezen. Wat staat daar precies?

Geen absolute toezegging

Koning Albert is al een hele tijd aan het spreken eer hij aan de verzuchtingen van het Vlaamse volk toekomt. Belangrijker zaken gaan voor: hulde aan de IJzersoldaten, hulde aan de geallieerden, hulde aan het gedrag van de burgerbevolking onder de bezetting, uitleg bij de nieuwe regering van Nationale Unie en de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht en de vakbondsvrijheid, en dan uiteindelijk ook een paar honderd woorden over de tegenstellingen tussen Vlamingen en Walen. Die moeten overwonnen worden. Alle regeringsprojecten zullen voortaan doordrongen zijn van ‘de meest strikte gelijkheid’ op taalgebied. Elke burger moet er zeker van kunnen zijn dat hij in zijn eigen taal begrepen wordt en dat hij zich intellectueel volledig kan ontplooien, met name op universitair niveau. Dat een ambtenaar, officier of magistraat de taal van de burgers kent, is een elementaire regel. De regering zal het parlement ook voorstellen om meteen de grondvesten (‘les assises’) te leggen voor een Vlaamse universiteit.

Vlaams-nationaal pamflet dat verwijst naar de 'belofte' van koning Albert in zijn rede van 22 november 1918. Die 'belofte' omvat een regeringsinitiatief voor de realisatie van een Vlaamse universiteit, maar zeker niet amnestie voor Vlaamse collaborateurs.
Vlaams-nationaal pamflet dat verwijst naar de ‘belofte’ van koning Albert in zijn rede van 22 november 1918. Die ‘belofte’ omvat een regeringsinitiatief voor de realisatie van een Vlaamse universiteit, maar zeker niet amnestie voor Vlaamse collaborateurs.© Letterenhuis, Antwerpen

Na die beloftes en goede voornemens volgt een snoeiharde alinea over de Vlaamse collaborateurs, de activisten: ‘ Voor de drijverijen van hen die in het nijpende uur toen het voortbestaan en de toekomst van het land in het geding waren, tot doel hadden zijn vernietiging te voltrekken, kan geen amnestie verleend worden. De Vlaamse bevolkingsgroepen hebben deze drijverijen al geschandvlekt, maar de schuldigen zullen de strengheid van een rechtvaardige repressie moeten ondergaan.’ Dat is alles wat koning Albert op dat scharniermoment van de Belgische geschiedenis aan de Vlamingen te melden heeft.

Zijn meest concrete belofte is die van een Vlaamse universiteit, hét grote mobilisatiethema van de Vlaamse Beweging voor 1914. Maar anders dan bij de invoering van het algemeen stemrecht is de toezegging niet absoluut, maar voorwaardelijk. In de praktijk zal de Vlaamse universiteit van Gent pas in 1930 haar deuren openen. De eerste stap in die richting ziet eruit als een pijnlijke paradox: de bestaande Vlaamse Hogeschool van Gent, cadeau van de Duitse bezetter en pronkjuweel van de activisten, wordt gesloten en ontmanteld. Wanneer de universiteit van Gent op 21 januari 1919 de deuren weer opent, is ze opnieuw Franstalig. De Vlaamse ‘oorlogsdiploma’s’ worden ongeldig verklaard en de studenten weggestuurd. Ze kunnen zich nergens anders inschrijven.

Brief die volgt op de eerste 'open brief' van de leiders van de Frontbeweging aan koning Albert waarin de wantoestanden aan het front verbonden worden met het lot van de Vlamingen in het algemeen.
Brief die volgt op de eerste ‘open brief’ van de leiders van de Frontbeweging aan koning Albert waarin de wantoestanden aan het front verbonden worden met het lot van de Vlamingen in het algemeen.© ADVN, Antwerpen

De Frontbeweging onthoofd

De koning is zijn troonrede begonnen met een hulde aan zijn eigen soldaten en een beschrijving van hun heldhaftige gedrag in de loopgraven en op het slagveld. Hij zwijgt in alle talen over de mannen die hem een paar keer onverbloemd, in open brieven, hebben gewezen op de schandelijke manier waarop Franstalige officieren hun Vlaamse soldaten behandelden. In hun eerste brief aan de koning, van 11 juli 1917, citeren de briefschrijvers, de leiders van de zogenaamde Frontbeweging, een Franstalig officier wiens woorden de mentaliteit van een hele kaste moeten weergeven: ‘Soldaten van karton, verdedig jullie vaderland; wij ontvangen jullie hier met open armen en jullie gedragen je als varkens! Keer terug naar jullie vuile en weerzinwekkende Vlaamse land!’ De briefschrijvers verbinden de wantoestanden aan het front met het lot van de Vlamingen in het algemeen: een verknecht en vernederd volk in wiens naam zij nu, in ruil voor hun bloed, volledig rechtsherstel en zelfbeschikking eisen.

De legerleiding heeft nooit iets anders dan repressie kunnen bedenken als antwoord op de eisen van de Frontbeweging. De militaire ontwikkelingen zorgden ervoor dat ze nog voor het einde van de oorlog verlost raakten van de Vlaamse lastposten. In september 1918 namen de Duitsers de leider van de beweging, korporaal Adiel Debeuckelaere, krijgsgevangen. De organisatie was daardoor onthoofd. Wat later werd de hele Frontbeweging slachtoffer van het eind-offensief. Wanneer het Belgische leger uit de loopgraven komt, gaat alle aandacht naar de gevechtsoperaties. De Fronters verliezen elkaar uit het oog en kunnen niet meer vergaderen. De soldaten hebben geen tijd of zin meer om hun krantjes of pamfletten te lezen. Het eindoffensief is voor de Belgen een van de bloedigste episodes van de hele oorlog, met meer dan 3.000 doden. Maar de belangrijkste kaderleden van de uiteengevallen Frontbeweging overleven en zullen als politici weer opduiken in het burgerleven.

De katholieke Vlaamsgezinde politicus Frans Van Cauwelaert (rechts met uitgestoken arm) als advocaat op het proces van Lodewijk Dosfel. Nochtans had Van Cauwelaert tijdens de bezetting zich een fel tegenstander van het activisme getoond.
De katholieke Vlaamsgezinde politicus Frans Van Cauwelaert (rechts met uitgestoken arm) als advocaat op het proces van Lodewijk Dosfel. Nochtans had Van Cauwelaert tijdens de bezetting zich een fel tegenstander van het activisme getoond.© De Ploeg. ADVN, Antwerpen

De afrekening

In de roman Eer Vlaanderen vergaat, verschenen in 1927, laat de auteur, oud-strijder Jozef Simons, zijn verteller beschrijven hoe het er in de ogen van de flaminganten aan toe gaat na de wapenstilstand: ‘Koning Albert hield in Brussel zijn zegevierende intocht. De schaduw van Wallonië gleed weer somber over Vlaanderen, de Waals-franskiljonse coalitie greep opnieuw de teugels van ’t bewind, zette zich vast in het zadel – en de eerste daad van het officiële België was Vlaanderen met twee handen naar de keel te grijpen.’ Zo kijken veel Vlamingen tien jaar na de oorlog tegen de gebeurtenissen aan. De historische werkelijkheid is ingewikkelder.

Activistisch pamflet verspreid na de onafhankelijkheidsverklaring door de Raad van Vlaanderen, januari 1918.
Activistisch pamflet verspreid na de onafhankelijkheidsverklaring door de Raad van Vlaanderen, januari 1918.© Letterenhuis, Antwerpen

Het ‘officiële België’ rekent meteen af met een deel van de Vlaamse Beweging, zoals koning Albert beloofd heeft. Maar van grootschalige repressie is zeker geen sprake. Tussen november 1918 en december 1921 zijn er 282 activistenprocessen (waarbij ook een paar tientallen zaken tegen Waalse activisten). Er vallen 42 doodstraffen, 18 veroordelingen tot levenslang en 191 andere vrijheidsstraffen. Geen enkele doodstraf wordt uitgevoerd.

Naast de processen zijn er ook talrijke tuchtprocedures tegen ambtenaren. De activisten zijn tijdens de oorlog nooit populair geweest. Maar nu zorgt de repressie ervoor dat ze wat ‘martelaarskrediet’ verwerven. Op 4 december 1918 is een nieuwe katholieke en flamingantische krant op de markt gekomen: De Standaard. In het begin bejubelt dat dagblad de arrestatie van een activist met ‘goede vangst’. Maar De Standaard verandert van koers wanneer de repressie te slordig wordt gevoerd, door militaire rechters die weinig kennen van maatschappelijke toestanden. Stichter en hoofdredacteur Frans Van Cauwelaert zal zelfs als advocaat optreden in enkele tientallen activistenprocessen.

Tijdens de oorlog heeft Van Cauwelaert, boegbeeld van de Vlaamse katholieken in de Kamer, het activisme nochtans bestreden, vanuit het buitenland. Maar Vlaamse intellectuelen zoals Lodewijk Dosfel die een leerstoel hebben aanvaard in Gent, verdienen het volgens hem niet om als Duitsgezinde landverraders te worden opgesloten. Van Cauwelaert kan niet verhinderen dat Dosfel tot tien jaar gevangenis wordt veroordeeld. Veel activisten kunnen overigens nog in alle vrijheid hun eigen verdediging organiseren. 165 veroordelingen zijn uitgesproken bij verstek. De betichten zijn naar het buitenland gevlucht, de meeste naar Nederland. Daar zetten zij hun politieke activiteiten voort. Het Duitse steungeld is nog niet op.

Van Cauwelaert is met zijn Minimum-programma de spilfiguur van de Vlaamse Beweging na de oorlog. Voor de Vlaamsnationalisten gaat de realisatie van zijn programma via het parlement veel te traag en gepaard met te veel compromissen.
Van Cauwelaert is met zijn Minimum-programma de spilfiguur van de Vlaamse Beweging na de oorlog. Voor de Vlaamsnationalisten gaat de realisatie van zijn programma via het parlement veel te traag en gepaard met te veel compromissen.© De Ploeg. ADVN, Antwerpen

Een zaadje geplant

De oorlog heeft het luidruchtige en bij wijlen licht groteske Vlaamse activisme voortgebracht, met zijn Raad van Vlaanderen, zijn Raad van Gevolmachtigden en zijn Vlaamse onafhankelijkheidsverklaring. Maar de Flamen-politik omvatte meer dan dat slechte politieke theater. De Duitsers hebben ook werkelijk voor een stukje Vlaams ‘ rechtsherstel’ gezorgd. De Vlaamse Hogeschool van Gent is daarvan het bekendste, maar niet het enige voorbeeld. Ook in het lager onderwijs en in de ambtenarij heeft er heel even meer ruimte en respect bestaan voor het Nederlands.

Hoe kort dat ‘Vlaamse’ intermezzo ook geweest is en hoe pijnlijk ook de omstandigheden waarin het hardhandig is opgelegd: het heeft indruk gemaakt. Een Waalse advocaat, Maurice Despret, die Vlaanderen goed kent, heeft de regering daar in 1917 al voor gewaarschuwd: ‘Wat de Duitsers in een handomdraai verwezenlijkt hebben, heeft aan de Vlaamse bevolking bewezen dat hetgeen ze verlangt praktisch goed te realiseren is, en ze verwacht ongetwijfeld dat haar eigen regering niet alles zou vernietigen wat de indringer voor haar heeft geschapen.’

Despret heeft vastgesteld dat het Vlaamse bewustzijn van de kleine burgerij in de provincies onder de bezetting ontwaakt is. Kleine handelaars en lagere ambtenaren weigeren nog Frans te gebruiken in hun communicatie met de overheid. De pastoors steunen hen daarin. Dat kleinburgerlijke ‘oorlogsflamingantisme’ overleeft ook het Belgische triomfalisme van de eerste vredesmaanden en vormt mee de sokkel voor het nieuwe Vlaams-nationalisme.

Radicaal Minimumprogramma

Het politieke flamingantisme herpakt zich snel, als een voorspelbare reactie op de kwalijke anti-Vlaamse trekjes van de breedsprakige Belgische patriotten en van de minder dan lauwe belangstelling van het Hof en de regering om de Vlaamse eisen ter harte te nemen. De spilfiguur op het politieke terrein is de katholieke Vlaamse volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert. Hij wordt door een deel van de Franstalige pers als een ‘ halve activist’ beschouwd en soms smalend ‘Doktor Van Cauwelaert’ genoemd. Hij heeft in de oorlogsjaren een moeilijk traject gevolgd. Sommige activisten heeft hij luid verketterd, maar andere heeft hij in bescherming genomen. Tegelijk herinnerde hij de Belgische regering constant aan de legitimiteit van de Vlaamse eisen en vroeg hij – tevergeefs – garanties voor de toekomst.

Al tijdens de eerste parlementsverkiezingen na de oorlog (1919) werpen sommige afdelingen van de katholieke partij het Minimumprogramma van Frans Van Cauwelaert in de strijd: 'de volledige gelijkheid op taalgebied tussen Vlamingen en Walen'.
Al tijdens de eerste parlementsverkiezingen na de oorlog (1919) werpen sommige afdelingen van de katholieke partij het Minimumprogramma van Frans Van Cauwelaert in de strijd: ‘de volledige gelijkheid op taalgebied tussen Vlamingen en Walen’.© KADOC-KULeuven

Onmiddellijk na de oorlog staat Van Cauwelaert klaar met zijn Vlaams verlanglijstje, dat de misleidende naam ‘Minimumprogramma’ heeft gekregen. In werkelijkheid stelt hij niet minder voor dan de volledige eentaligheid van Vlaanderen inzake bestuur, gerecht en onderwijs en de vorming van Vlaamse regimenten in het leger. Dat is een behoorlijk radicaal programma voor 1919. Die radicaliteit is mee het resultaat van de oorlog. Van Cauwelaert moest zich toen scherp profileren ten opzichte van concurrenten als de activisten en de Frontbeweging.

Van Cauwelaert hoopt dat zijn Minimumprogramma gedragen zal worden door een zo breed mogelijke Vlaamse massa, die hij wil samenbrengen in een pluralistisch Algemeen Vlaams Verbond. Hij stoot daarbij meteen op de grenzen van het nieuwe Vlaams-nationalisme dat toch in hoofdzaak katholiek en landelijk blijkt te zijn. De socialisten en de liberalen in de grote steden laten het afweten. Zelfs de grote flamingant August Vermeylen marcheert niet mee. Hij kan de splitsing van het leger in Vlaamse en Waalse eenheden niet aanvaarden.

Van Cauwelaert moet zijn Minimumprogramma proberen te realiseren vanuit de katholieke partij en organisaties. Hij krijgt daarbij niet alleen de steun van pastoors en onderpastoors, maar ook van sommige bisschoppen. Monseigneur Rutten, de bisschop van Luik, verplicht de priesters in Limburg zelfs formeel om te ijveren voor het Minimumprogramma. De bisschop van Gent sluit zich daarbij aan. Ook grote katholieke standenorganisaties zoals de Boerenbond en het Algemeen Christelijk Werkersverbond steunen het Minimumprogramma.

De katholieke partij zélf zorgt voor meer problemen. Die bestaat in 1919 nog altijd uit een zeer losse federatie van lokale kiesverenigingen, die in Vlaanderen vaak in handen zijn van franskiljons. Wanneer het Minimumprogramma wordt opgelegd aan dat oude netwerk ontstaan onvermijdelijk scheuren. Zo wijzen de Franstalige Limburgse katholieken de richtlijnen van bisschop Rutten af en vormen een eigen organisatie. Ook in Brussel zijn er katholieke scheurlijsten.

Maar de ‘officiële’ katholieke partij gaat op 16 november 1919 naar de kiezers met talrijke ‘minimalisten’ onder haar kandidaten. Er wordt voor het eerst gestemd met algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen. Het voorspelde resultaat wordt bevestigd: de socialisten boeken een grote overwinning, de katholieken fors verlies. Voor Van Cauwelaert en zijn medestanders is de nederlaag echter ook een soort overwinning. De nieuwe kiezers hebben namelijk voor nieuwe katholieken gekozen. Van Cauwelaerts broer August, die het weekblad Het Vlaamsche Land leidt, schrikt na de verkiezingen niet terug voor een grote kop: ‘Het Minimum-programma zegeviert’. 41 katholieke volksvertegenwoordigers treden toe tot een aparte Vlaamse fractie die Van Cauwelaert na de verkiezingen in de Kamer vormt. Met die groep hoopt hij een sleutelpositie in te nemen in de grote debatten over de grondwetsherziening die op de agenda staan. Daarvan wil hij gebruikmaken om delen van zijn Minimumprogramma af te dwingen. Hij dient vrijwel meteen een oud wetsvoorstel in dat de universiteit van Gent moet vernederlandsen én een nieuwe tekst over het gebruik van de streektaal door overheidsdiensten en besturen. Beide voorstellen doen de politieke passies hoog oplaaien.

De verwijten die Van Cauwelaert en zijn medestanders over zich heen krijgen maken duidelijk dat de politieke oorlogswonden nog lang niet geheeld zijn. Voor een deel van de Waalse publieke opinie is het voorstel over het gebruik van de streektaal door de overheid niet minder dan een nieuwe ‘Von Bissingwet’, een kopie van wat de Duitse bezetter heeft opgelegd. De voorstanders ervan zijn ‘neo-activisten’. De verplichting voor Franstalige ambtenaren die in Vlaanderen werken om Nederlands te leren, vinden ze ondraaglijk. Het ergste van al is de bepaling die stelt dat alle gemeentebesturen, dus ook de Waalse, de correspondentie met de burgers moeten behandelen in hun eigen taal. Vlaamse immigranten in Wallonië zouden dus in het Nederlands moeten bediend worden.

Massale opkomst voor de begrafenis van Herman Van den Reeck, de student die tijdens de Guldensporenviering van 11 juli 1920 dodelijk getroffen werd door politiekogels.
Massale opkomst voor de begrafenis van Herman Van den Reeck, de student die tijdens de Guldensporenviering van 11 juli 1920 dodelijk getroffen werd door politiekogels.© Letterenhuis, Antwerpen

Ondanks het luide protest krijgt Van Cauwelaert zijn voorstel door de Kamer. De regering heeft de stemmen van zijn groep nodig voor de grondwetsherziening. Maar er is meer. De omstandigheden helpen een beetje. Op 11 juli 1920 loopt de Guldensporenviering in Antwerpen uit de hand. De burgemeester heeft alle manifestaties verboden. De flaminganten houden hun Sporenviering dan maar in de randgemeente Borgerhout. Maar na afloop trekt een militante kern toch naar de Grote Markt in Antwerpen. De politie staat klaar. Er wordt getrokken, geduwd, gemept en uiteindelijk ook geschoten. Een jonge betoger, de student Herman Van den Reeck, wordt geraakt door een paar politiekogels en sterft een enkele dagen later aan zijn verwondingen. Het land staat in rep en roer. De goedkeuring van de ‘Von Bissingwet’ kan de gemoederen helpen bedaren in Vlaanderen. Van Cauwelaert waarschuwt de regering en zijn Waalse tegenstanders op 27 juli in de Kamer: ‘Wie in het Vlaamse land rondom zich kijkt, zal weten dat er een bestendige afglijding is van de jeugd en zelfs van het volk naar de afscheidingsgedachte.’

Karikatuur van radicale Vlaamsgezinden die weinig op hebben met de taalwetten die Van Cauwelaert door het parlement kan loodsen. Er zijn te veel achterpoortjes waardoor er nog steeds geen echte gelijkheid is tussen Vlamingen en Franstaligen.
Karikatuur van radicale Vlaamsgezinden die weinig op hebben met de taalwetten die Van Cauwelaert door het parlement kan loodsen. Er zijn te veel achterpoortjes waardoor er nog steeds geen echte gelijkheid is tussen Vlamingen en Franstaligen.© Reinaert. ADVN, Antwerpen

‘Taalwetterij’

Twee jaar zijn er al verlopen sinds koning Albert ‘stricte gelijkheid’ voor de Vlamingen beloofde. Van Cauwelaerts woorden maken indruk. Twee weken later keurt de Kamer de ‘Von Bissingwet’ goed. Maar dat is slechts de eerste stap. De tekst moet nog door de conservatieve senaat, waarvan de samenstelling veel minder is beïnvloed door de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht. Een wetsvoorstel dat met een ruime meerderheid is goedgekeurd door de Kamer wordt gewoonlijk niet meer grondig behandeld in de Senaat. Van Cauwelaerts tekst is goedgekeurd met een bonte meerderheid van 95 tegen 43 stemmen, bij 9 onthoudingen en 37 afwezigheden. Daarmee ontsnapt hij niet aan de ijver van de Franstalige senatoren, die alle middelen gebruiken om hem tegen te houden of minstens sterk af te zwakken. Ze slagen in hun opzet. In de senaatstekst die terug naar de Kamer komt zijn de hachelijkste punten bijgevijld. De Waalse gemeentebesturen kunnen opgelucht adem halen. Ze hoeven de Vlamingen dan toch niet in het Nederlands te woord te staan. En in Brussel moeten Franstalige ambtenaren alleen maar Nederlands kennen als ze in contact komen met het publiek.

Wat overblijft is nog altijd een historische wet van grote betekenis voor de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen. De gemeenteraad van Halle, Leuven, Tienen en Tongeren moet voortaan wél in het Nederlands vergaderen. De post, de spoorwegen, de buitendiensten van de ministeries moeten in Vlaanderen allemaal Nederlands gebruiken, ook intern. Maar de Senaat heeft helaas ook overal achterpoortjes en vluchtwegen aangebracht en de regelingen voor Brussel zijn gammel. De Kamer keurt de verminkte tekst goed, onder luid Waals protest.

Door het compromis te aanvaarden verzwakt Van Cauwelaert zijn positie binnen de Vlaamse Beweging. In de ogen van de radicalen is hij een zwakkeling, te snel bereid om compromissen te accepteren. De oorlog heeft nog een ander soort Vlaams-nationalisme voortgebracht. Dat ziet geen groot heil in Van Cauwelaerts ’taalwetterij’. De spreekbuis van dat radicale nationalisme is een volledig nieuwe partij: Het Vlaamse Front, meestal gewoon Frontpartij genoemd.

Het uur van Vlaanderen

De meeste Vlaamse soldaten willen na de wapenstilstand maar één ding: zo gauw mogelijk naar huis gaan om weer een normaal leven te leiden. Maar dat is niet het geval voor de leden van de Frontbeweging en al helemaal niet voor haar leiders. De Fronters willen een politieke rol blijven spelen in de samenleving en hun droom van een zelfstandig Vlaanderen waarmaken. Hoe en wanneer zij zich in de weken en maanden na de wapenstilstand opnieuw hebben georganiseerd is slecht gedocumenteerd. De mannen van de Frontbeweging hebben de agenten van de Militaire Veiligheid op hun hielen en zijn meesters van de clandestiene arbeid. Er zijn een paar schaarse sporen van vergaderingen, waar er luidop gedroomd wordt om alsnog het ‘uur van Vlaanderen’ te doen slaan en met gespierde acties, zoals massademonstraties van soldaten in uniform, maar ook bomaanslagen, de Vlaamse zelfstandigheid alsnog af te dwingen. De Fronters worden aangeklampt door vervolgde activisten, die bij hen bescherming zoeken en hen aanporren tot militante acties en extreme standpunten. Die revolutionaire fase gaat snel voorbij. Bij gebrek aan revolutionairen en tot groot verdriet van oude en nieuwe activisten. Maar het rendez-vous van de oud-collaborateurs en de idealistische frontsoldaten zal blijvende sporen nalaten.

De leiders van de Frontbeweging willen na de bevrijding een politieke rol spelen. Ze stichten een nieuwe partij: het Vlaamse Front, ook wel de Frontpartij genoemd.
De leiders van de Frontbeweging willen na de bevrijding een politieke rol spelen. Ze stichten een nieuwe partij: het Vlaamse Front, ook wel de Frontpartij genoemd.© Letterenhuis, Antwerpen

Het uur van Vlaanderen slaat nog niet. Een paar belangrijke veteranen van de Frontbeweging kiezen voor de lange, parlementaire weg. Ze stichten een nieuwe partij: Het Vlaamse Front. De kern van hun programma bestaat uit zes woorden: ‘zelfbestuur, godsvrede en nooit meer oorlog’. ‘Zelfbestuur’ staat voor zo groot mogelijke autonomie voor de Vlamingen, met een eigen Vlaamse regering. ‘Godsvrede’ geeft het pluralisme aan dat de partij nastreeft. De strijd voor de Vlaamse zelfstandigheid staat boven de klassieke tegenstellingen tussen links en rechts of katholiek en vrijzinnig. ‘Nooit meer oorlog’ is niet meer dan een vrome wens, uitgesproken door mannen die jaren in de loopgraven hebben doorgebracht.

De leiders van de Frontbeweging willen na de bevrijding een politieke rol spelen. Ze stichten een nieuwe partij: het Vlaamse Front, ook wel de Frontpartij genoemd.
De leiders van de Frontbeweging willen na de bevrijding een politieke rol spelen. Ze stichten een nieuwe partij: het Vlaamse Front, ook wel de Frontpartij genoemd.© Universiteitsbibliotheek Gent

Het Vlaamse Front doet mee aan de verkiezingen van 16 november 1919 en wint 50.000 stemmen. Goed voor vier zetels. De frontveteranen Hendrik Borginon en Adiel Debeuckelaere gaan naar de Kamer. Het Vlaamse Front is een zuivere oorlogsvrucht, met alle gevolgen van dien. Zoals de Frontbeweging bij elkaar was geïmproviseerd in de schaarse vrije tijd en met de povere middelen van frontsoldaten, zo hangt de Frontpartij aan elkaar van goede bedoelingen en hoge idealen van in de politiek totaal onervaren oorlogsveteranen. Ze brengen letterlijk een nieuw geluid in de Kamer. Als zij aan het woord komen doen ze dat uitsluitend in het Nederlands, tot grote ergernis van veel Franstaligen.

Over hun parlementaire palmares lopen de meningen uiteen. De katholieke politicus Philip Van Isacker vindt hun gedrag onaanvaardbaar. Het is volgens hem helemaal gericht op een zo groot mogelijk propagandistisch effect bij de kiezers. De Fronters nemen heel vaak bewust niet deel aan stemmingen. Hun vertrek uit de Kamer kondigen ze dan luidop aan met de kreet ‘We trappen het af!’ Een nuchtere studie van hun tussenkomsten leert dat hun belangstelling in ieder geval ruimer is dan de nauwe taalproblematiek. Ze houden zich ook bezig met sociale en economische problemen en zitten daarbij meer dan eens op een lijn met de sociaaldemocraten.

Het Vlaamse Front realiseert natuurlijk niets van zijn hoog gegrepen staatkundige project, maar het is een zweeppartij die de andere spelers op het Vlaamse veld wakker houdt. De nieuwe partij leeft wel met een erfzonde. In de laatste maanden van de oorlog, net voor de eindoffensieven, hebben de leiders van de Frontbeweging contact gezocht met de activisten. Zeven Vlaamse deserteurs zijn daarvoor in opdracht de frontlijn overgestoken. In de ogen van de Belgische nationalisten hebben de Fronters zich daarmee definitief buiten spel gezet. Het helpt niet dat (oud)activisten na een tijdje de kans krijgen om een rol te spelen in de Frontpartij. Dat is onder meer mogelijk door de gulheid waarmee minister van Justitie Vandervelde veroordeelde activisten in vrijheid laat stellen. Zo zal Herman Vos, die lid van de Raad van Vlaanderen is geweest, in 1920 al voor de bladen van de Frontpartij beginnen werken en in 1925 zelfs volksvertegenwoordiger worden. De nieuwe partij en de oude activistengemeenschap raken op een ondoorzichtige manier verstrengeld. Amnestie voor de activisten wordt niet toevallig een van de grote strijdpunten.

Verkiezingsaffiche uit 1925 waarin de katholieken het (zwakke) werk van de Frontpartij in het parlement aanvallen.
Verkiezingsaffiche uit 1925 waarin de katholieken het (zwakke) werk van de Frontpartij in het parlement aanvallen.© KADOC-KULeuven

Monumentaal symbool

Het nieuwe Vlaams-nationalisme schiet niet alleen wortel in het parlement. De oorlog heeft nog andere akkers klaargemaakt. Uit de ervaringen van het IJzerfront groeit niet alleen een nieuwe politieke partij, maar ook een grote organisatie van Vlaamse oud-strijders: de Vlaamse Oudstrijdersbond (later het Verbond der Vlaamse Oud-strijders). VOS is in de eerste plaats een belangenvereniging en strijdt voor behoorlijke pensioenen en een statuut. De organisatie gaat van start in augustus 1919 en telt na een paar jaar al meer dan 750 afdelingen en 80.000 leden. Die zijn dus talrijker dan de kiezers van de Frontpartij, waar VOS een wat dubbelzinnige verhouding mee heeft. Voorzitter Jozef Verduyn weigert zich achter het programma van de partij te scharen, maar talrijke Fronters, onder wie Hendrik Borginon, zijn wel lid van VOS. In het veelgelezen weekblad van de organisatie komen ook Fronters aan het woord. En voor een paar grote Vlaamse eisen, zoals de vervlaamsing van de universiteit van Gent en de reorganisatie van het leger, gaat de Bond wél mee de straat op.

Inhuldiging van de IJzertoren, 24 augustus 1930. De IJzertoren is een katholiek Vlaams symbool (AVV-VVK - Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus) dat elk jaar meer bedevaarders zal trekken.
Inhuldiging van de IJzertoren, 24 augustus 1930. De IJzertoren is een katholiek Vlaams symbool (AVV-VVK – Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus) dat elk jaar meer bedevaarders zal trekken.

VOS spoort zijn leden vanaf 1920 ook aan om deel te nemen aan plechtige huldigingen van gesneuvelde Vlaamse frontsoldaten. Zo ontstaan de jaarlijkse IJzerbedevaarten. De plechtigheid bij het graf van Joe English, in september 1920, wordt beschouwd als de eerste IJzerbedevaart. In de jaren daarna worden achtereenvolgens de gebroeders Van Raemdonck en Renaat De Rudder geëerd. In 1924 brengt de bedevaart hulde aan de beroemde stukgeslagen heldenhuldezerkjes, grafsteentjes voor soldaten met Vlaamse opschriften die op last van de Belgische overheid in 1923 verwijderd zijn en deels gebruikt voor de aanleg van een weg. De organisatoren willen de overblijvende zerkjes bij elkaar brengen op een stuk grond in Kaaskerke, bij Diksmuide.

Vijf jaar later wordt daar een reusachtig monument opgetrokken voor de gesneuvelde frontsoldaten: een toren van 50 meter hoog met bovenaan de vorm van een groot kruis en daarop de letters AVV-VVK: Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus én, in vier talen, de leuze ‘Nooit Meer Oorlog’. Maar alleen dat laatste herinnert aan de oorspronkelijke ‘godsvrede’ van de Frontbeweging. De IJzertoren is een katholiek Vlaams symbool, dat elk jaar meer bedevaarders zal aantrekken. In 1924 zijn er een paar duizend. Op archiefbeelden van de bedevaart van 1930, wanneer de toren wordt ingewijd, is er een massa van enige tienduizenden te zien.

Het verzamelen van de fondsen en de propaganda voor de bouw in heel Vlaanderen dragen bij tot de groei van een nevelig, romantisch nationalisme met een christelijke stempel, waarvan de diepste wortels reiken tot in de gedeelde herinneringen aan de verschrikkingen en de vernederingen van het IJzerfront. De eerste steen voor de IJzertoren is in 1928 gelegd door de priester Cyriel Verschaeve, een van de mentors van de Fronters, van wie alle flaminganten minstens één versregel uit het hoofd kennen: ‘Hier liggen hun lijken als zaden in ’t zand, hoop op den oogst, o Vlaanderland.’

Eer Vlaanderen vergaat

In 1927 publiceert Jozef Simons het boek Eer Vlaanderen vergaat, een soort sleutelroman over de leiders van de Frontbeweging. Een van de hoofdpersonages is ervan overtuigd dat zij de kans hebben gemist om het ‘uur van Vlaanderen’ te doen slaan. Maar een kapelaan troost hem: ‘Daar zijn er die zeggen: het uur der volkeren slaat maar ééns. Niet waar! Eer Vlaanderen vergaat, komen er nog levenskansen (…) De activisten hebben in Vlaanderen neergelegd: het ferment van de zelfstandigheidgedachte. Die krijgen de vijanden nooit meer kapot.’

Pro Flandria Servanda

Het activisme is niet helemaal dood na het vertrek van de Duitsers. Talrijke kopstukken vluchten naar Nederland. Ze hebben nog altijd veel Duits geld ter beschikking. Een zogenaamd Vlaams Comité gebruikt dat onder meer om het boekje Pro Flandria Servanda te laten drukken. Het moet president Wilson op de Vredesconferentie van Versailles ervan overtuigen dat het door hem zo gepropageerde ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’ ook van toepassing is op de Vlamingen. Wilson heeft de tekst waarschijnlijk nooit te zien gekregen…

Frans Van Cauwelaert (1880-1961)

Wordt voor de oorlog al ‘de messias van Vlaanderen’ genoemd. In de Kamer werkt hij zich vanaf 1910 op tot boegbeeld van de flaminganten. Maar na de Duitse inval wordt hij een van de belangrijkste ‘passivisten’. Van Cauwelaert schort de taalstrijd op, met de belofte de strijdbijl weer op te graven vanaf dag 1 van de vrede. Hij maakt handig gebruik van de bijzondere omstandigheden na de wapenstilstand. Al in 1920 keurt de Kamer op zijn initiatief een belangrijke wet goed over het gebruik van de streektaal door overheidsdiensten

Emile Vandervelde (1866-1938)

Is de ‘patron’ van de Belgische Werkliedenpartij. In de regering van Nationale Unie die na de oorlog aantreedt, wordt hij minister van Justitie. Hij beslist om de vervolging van de activisten klein te houden. Vandervelde wil alleen de echte kopstukken voor de rechter zien verschijnen. Hij zorgt ook voor een wet die de straffen voor misdaden tegen de staat aanzienlijk verzacht. Vanaf juni 1920 begint hij veroordeelde activisten stelselmatig vrij te laten uit de gevangenis.

Partner Content