Het verhaal van Santo Tomás, de mislukte Belgische kolonie in Guatemala
In Guatemala kan je al eens een Vandenberg of een Haegendoren ontmoeten. Het zijn afstammelingen van Belgische kolonisten die het fiasco van Santo Tomás overleefden. Dat was Leopold I’s meest ambitieuze en tegelijkertijd meest desastreuze koloniale project.
Guatemala in het vizier
Vanaf de jaren 1840 liet Leopold zijn netwerk van diplomaten en investeerders uitkijken naar koloniale kansen. Zo kwam Guatemala in het vizier. De regering van dat jonge land had aan een Britse handelsmaatschappij een concessie gegeven om een gebied aan de Caraïbische kust economisch te ontwikkelen via landbouw en de aanleg van wegen en havens.
De Guatemalteekse regering behield de soevereiniteit over het gebied en ontving een vergoeding van de investeerder. Die had op zijn beurt uitzicht op winst door de economische ontwikkeling van het gebied.
In maart 1843 vertrokken drie Belgische schepen naar Santo Tomás. Aan boord een tachtigtal kolonisten van allerlei slag. Onderweg stierf de toekomstige directeur van de kolonie.
De Britse investeringsmaatschappij kon zijn verplichtingen niet nakomen en zocht een overnemer. Die vraag kwam terecht bij Leopold I en hij hapte toe. In februari 1841 zag de Belgische Maatschappij van Volksplanting (BMV) het licht. De postjes werden bekleed door investeerders en politici die Leopold I’s koloniale ambities steunden. De BMV zou de Britse concessie overnemen en het gebied met Belgische kolonisten bevolken en ontwikkelen.
Om een weigerachtige regering voor te zijn, nam Leopold I zelf het initiatief. Dat paste helemaal in zijn beeld van het koningschap. De buitenlandse politiek was zijn domein. Hij moest België verder brengen en daarbij desnoods de kritische regering en het parlement negeren. Nu de BMV was opgericht en de intenties waren uitgesproken, probeerde Leopold I de regering aan boord te hijsen. Die was sceptisch, maar stemde in om ter plaatse de mogelijkheden te onderzoeken om de Britse handelsconcessie over te nemen.
Op verkenning
Eind 1841 zette het schip de Louise Marie koers naar Guatemala. Aan boord waren twee commissies: een in naam van de BMV, een in naam van de regering.
Ter plaatse liet de BMV haar oog vallen op het district Santo Tomás, ten zuiden van het Britse concessiegebied. Leden van de Maatschappij trokken naar de hoofdstad om een concessie voor dat gebied te verkrijgen en zouden daarin slagen.
Ondertussen onderzochten de twee commissies of het haalbaar was om hier een kolonie uit te bouwen. Het rapport van de Maatschappij was uitermate positief, dat van de regering sceptisch. De kapitein van het schip hield zijn mening voor zich in zijn dagboek, en voorzag enkel een catastrofe.
Met een concessie op zak en een positief rapport over de economische mogelijkheden van het gebied, schoot de BMV in actie. België zou een handelskolonie krijgen. De regering hield zich afzijdig en liet betijen. Leopold I droomde al verder: voor hem was de handelskolonie een opstapje om het stuk land definitief te verwerven. De Maatschappij had nu geld en kolonisten nodig. Aandelen werden uitgeschreven. Belgen konden inschrijven voor een stuk land en het al dan niet zelf exploiteren. Steden en gemeenten konden in ruil voor een investering armoedige lui op het schip zetten. Via aanplakbrieven en pamfletten werden kolonisten geronseld. Op de markten verspreidden marktzangers het nieuws al zingend en in rijm.
Een luilekkerland, of toch niet
In maart 1843 vertrokken drie Belgische schepen naar Santo Tomás. Aan boord een tachtigtal kolonisten van allerlei slag. Het project begon onder een slecht gesternte. Onderweg stierf de toekomstige directeur van de kolonie. Hij was de enige ingenieur en planner van het gezelschap. Eenmaal ter plaatse ging het van kwaad tot erger. De hele onderneming was uitermate slecht voorbereid en georganiseerd.
Er was geen structurele organisatie en te weinig voedsel en er waren nauwelijks medische voorzieningen. Landbouw in het gebied bleek moeilijker dan verwacht. Er waren te weinig geschoolde handarbeiders overgevaren. Kolonisten stierven bij bosjes, alcoholisme tierde welig.
Santo Tomás werd snel een vergeten kolonie. In België leefde ze verder in liedjes of in de naam van een café. Ter plaatse vervaagden de herinneringen aan België.
Onheilspellende berichten bereikten België. In chique kantoren van de BMV werd beslist dat de kolonie wat tucht kon gebruiken. Daartoe stuurde de BMV een majoor uit het Belgisch leger en een brigade van soldaat-pontonniers naar Santo Tomás. Die voerden een militair schrikbewind in dat volledig contraproductief was. Tegelijkertijd bleef de Maatschappij nieuwe zieltjes winnen, vaak met verzonnen brieven van kolonisten die het paradijselijke leven in Santo Tomás bejubelden. Tussen 1843 en 1845 kwamen er zo’n 880 mensen aan. Belgen, maar ook Duitsers.
Een stille dood
Gealarmeerd door de negatieve berichten stuurde de Belgische regering in juni 1845 een buitengewoon gezantschap naar Santo Tomás. Op de steiger zag de kapitein bleke en ziekelijke mensen met wanhoop in hun ogen. Veel brieven uit België konden niet bezorgd worden omdat de geadresseerden waren overleden.
Nog meer treurnis bij de rondgang door de straten van Santo Tomás. De woonomstandigheden waren erbarmelijk. De kapitein zag vooral primitieve hutten met planken en een dak van bladeren. Een heel legertje van weeskinderen was ontstaan. Een hut moest het weeshuis voorstellen, onderwijs was er niet. De kerk was gesloten, de priester was vertrokken. In schril contrast met die omstandigheden: de situatie van de directie. In goede gezondheid en gehuisvest in een schoon en licht huis.
Van de 880 kolonisten die de voorbije twee jaar waren aangekomen, waren er nog 286 in Santo Tomás. 219 mensen waren overleden, een vierhonderdtal waren de kolonie ontvlucht, veel van hen waren ondertussen waarschijnlijk ook overleden.
De regering trok haar handen van de kolonie af en droeg de BMV op om maatregelen te nemen. Maar die raakte in financiële problemen en liet de kolonie in de praktijk aan haar lot over. En net dat bleek de redding voor de gemeenschap. Het stadje ging zichzelf de facto autonoom besturen en organiseren. Een lading nieuwe Duitse immigranten die verder weg een landbouwkolonie zouden stichten, vestigden zich in Santo Tomás en omgeving. Stilletjes aan werd het leven er iets draaglijker en comfortabeler.
In 1858 trok de Guatemalteekse regering de concessie definitief in. Santo Tomás werd snel een vergeten kolonie. In België leefde ze verder in liedjes of in de naam van een café. Ter plaatse vervaagden de herinneringen aan België. Toen het Belgische schip de Mercator in 1939 in Santo Tomás voor anker ging, herinnerde er nog weinig aan België. De afstammelingen van de kolonisten spraken alleen Spaans. Op het kerkhof nog wat Belgische namen. In een huis nog wat oude boeken uit de koloniale tijd. De overgebleven Belgen waren Guatemalteken geworden.
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier