Het Vaticaan en de Holocaust
De houding van Pius XII tegenover de Holocaust is een complexe zaak. Er is al veel inkt over gevloeid, maar de Heilige Stoel heeft altijd terughoudend gereageerd als onderzoekers vroegen om zijn archieven te mogen raadplegen.
Waar Catalana en de Via del Tempio elkaar kruisen, is een pleintje ontstaan. Aan dat pleintje ligt de Grote Synagoge. Daarachter zie je het indrukwekkende Theater van Marcellus. Het plein was de plaats waar op 16 oktober 1943 de vrachtwagens stopten die de tegenstribbelende en schreeuwende inwoners van het getto kwamen opladen. Er hangt nu een marmeren gedenkplaat, maar om de achtergrond van de gebeitelde tekst te begrijpen, moeten we in de geschiedenis van Rome en de Tweede Wereldoorlog duiken.
Italië, dat op 8 september 1943 had bekendgemaakt dat het een wapenstilstand met de geallieerden had ondertekend, werd op 10 september door de Duitsers onder de voet gelopen. Op 26 september in de namiddag riep SS-Obersturmbannführer de leiders van de joodse gemeenschap bij zich. Ze kregen het bevel hem binnen de 36 uur 50 kilo goud te leveren, anders zouden velen onder hen worden gedeporteerd. Het inzamelen begon in de ochtend van 27 september. Een boekhouder noteerde de hoeveelheden, drie joodse juweliers certificeerden het gehalte.
Een tragische list
In de eerste uren verliep het inzamelen zo moeilijk dat hulp werd gevraagd aan het Vaticaan. Om vier uur in de namiddag kwam het antwoord: het Vaticaan stelde een lening op lange termijn en zonder rente voor. Uiteindelijk zou het niet nodig zijn, want voor de 36 uur om waren, was het nodige goud, zelfs iets meer, ingezameld. Sommige joden zagen het overhandigen van hun goud waarschijnlijk als een soort levensverzekering. Die kleine schat was echter slechts een voorwendsel, erger nog, een tragische list, zoals duidelijk werd wanneer het goud na de oorlog in Berlijn werd teruggevonden in de nog steeds verzegelde kisten waarin het was afgevoerd.
Op zaterdag 16 oktober om half zes ’s ochtends – het regende pijpenstelen – omringden 370 SS’ers, geholpen door fascistische hulptroepen, het getto. Huis na huis werd doorzocht. Slapend of ziek, met een baby op de arm of klaar om de sabbat te vieren, alle joden werden met geweld de straat op gejaagd. De vrachtwagens stonden naast elkaar, klaar om te vertrekken richting Tiber. Ze reden af en aan, het moest snel gaan. De gevangenen werden opgesloten in de militaire school in het palazzo Salviati aan de via della Lungara. Toen alles achter de rug was, lag het ghetto er verlaten bij. De druilregen maakte alles nog triester.
Het SS-detachement dat voor de operatie naar Rome was gestuurd, vroeg om een ommetje te maken langs het Sint-Pietersplein. De vrachtwagens vol huilende, wanhopige joden reden rakelings langs de grens tussen Italië en Vaticaanstad, aangegeven door speciale kasseien. Daardoor kon Ernst von Weiszäcker, ambassadeur van het Derde Rijk bij de Heilige Stoel, in Berlijn laten weten dat de operatie zich ‘bijna onder het raam van de paus’ had afgespeeld. In werkelijkheid had men proberen te onderhandelen. Pius XII had door Luigi Maglione, zijn staatssecretaris, aan de ambassadeur laten vragen om tussenbeide te komen om de deportaties te doen ophouden. Anders zou het Vaticaan protest aantekenen, had hij eraan toegevoegd. De geschreven neerslag van het verhaal ligt in het archief van het Vaticaan, maar bij de Duitsers zijn er geen sporen van bewaard gebleven.
Enkele dagen na hun aankomst in Auschwitz waren ze bijna allemaal dood
‘Ze zullen nooit terugkeren’
Enkele tientallen personen waarvan werd vastgesteld dat ze geen joden waren, werden vrijgelaten. Een zwangere vrouw die hevige weeën kreeg, werd naar een binnenplein gesleurd om te bevallen. De baby werd onmiddellijk aangehouden. In de nacht van 17 op 18 oktober werden de gevangenen in rijen naar het station Roma Tiburtina gebracht en opgestapeld in beestenwagens die vervolgens met lood verzegeld werden. Na een reis van zeven dagen vol onmenselijke vernederingen en ellende kwamen ze aan op hun bestemming, het uitroeiingskamp Auschwitz-Birkenau.
Op 25 oktober stond in L’Osservatore Romano een lovend artikel over de paus: ‘Met de toename van al dat kwaad is de universeel vaderlijke liefdadigheid van de paus bij wijze van spreken nog actiever geworden. Ze stopt voor geen enkele grens – van nationaliteit, religie noch afkomst.’ Experten in diplomatieke formuleringen zagen in het woord ‘afkomst’ een allusie op de tragische joodse kwestie. Dat ontging ook de Duitse ambassadeur niet. Hij stuurde een vertaling van het artikel naar Berlijn en voegde daar in een brief aan toe: ‘Ondanks de druk die van alle kanten op hem werd uitgeoefend, heeft de paus niet aanvaard dat de deportatie van de Romeinse joden onder censuur werd geplaatst. [… ] Slechts weinigen zullen in deze tekst een – weliswaar vage – allusie op de joodse kwestie zien. [… ] Hoe onaangenaam deze zaak voor de relaties tussen Duitsland en het Vaticaan ook is, je zou kunnen zeggen dat ze hiermee is afgesloten.’
Het duurde niet lang voor de Romeinse joden uit de weg werden geruimd. Monseigneur Montini schreef in zijn dagboek: ‘Deze joden zullen nooit terugkeren.’ Enkele dagen na hun aankomst in Auschwitz waren ze bijna allemaal vermoord. Anderen waren onderweg al gestorven.
Een toneelstuk doorbreekt de stilte
In 1963 werd in Berlijn en daarna ook in Londen en New York het toneelstuk Der Stellvertreter (‘De plaatsvervanger’) van Rolf Hochhuth opgevoerd. In Rome mocht het niet worden opgevoerd omdat het beledigend zou zijn voor een staatshoofd. Wel slaagden regisseur Carlo Cecchi en acteur Gian Maria Volonté er in 1965 in het clandestien ten tonele te brengen. Hochhuth beschuldigde Pius XII ervan dat hij om financiële redenen onverschillig was gebleven voor de verschrikking van de uitroeiingskampen. Een van de wreedste scènes is die waarin de razzia plaatsheeft terwijl Kurt Gerstein (een Historisch personage), die gezien heeft wat er in de gaskamers gebeurt, de nuntius in Berlijn probeert te overtuigen om tegen dit soort zaken protest aan te tekenen. Dramatisch gezien is dit stuk vrij bescheiden en historisch gezien is het niet altijd exact, maar het had wel de verdienste een wonde te doen openbarsten die men tot dan toegedekt had gehouden: de houding van Pius XII tegenover de Holocaust. Over die complexe zaak is veel inkt gevloeid, maar de Heilige Stoel heeft altijd terughoudend gereageerd als onderzoekers vroegen om zijn archieven te mogen raadplegen. Als het niet om de tragedie van een volk en van de mensheid ging, zou je kunnen zeggen dat het hele verhaal veel weg had van het scenario voor een spionagefilm.
In juli 1942 arriveerde in Zwitserland de eerste onweerlegbare informatie over het uitroeiingsplan van de nazi’s. Hitler had het trouwens al aangekondigd in 1925, in Mein Kampf. Tijdens een bezoek aan Zürich vertelde de Duitse industrieel Eduard Schulte, afgevaardigd bestuurder van een groot mijnbedrijf, die goede relaties onderhield met de leiders van het Derde Rijk, aan zijn vriend Isidor Koppelmann dat het hoofdkwartier van de Führer eraan dacht de Europese joden naar het oosten te voeren om ze daar met behulp van waterstofcyanide massaal uit te roeien. Koppelmann haastte zich het nieuws over te brengen aan Benjamin Sagalowitz, die werkte voor de Unie van joodse gemeenschappen in Zwitserland. Sagalowitz nam het bericht serieus en verwittigde Gerhart Riegner, die op dat moment aan het hoofd stond van het Geneefse bureau van het WJC (World Jewish Congress).
De laatste twee toetsten de inlichtingen aan wat directe of indirecte getuigen van de feiten hen konden vertellen. Ze besloten dat het niet om provocatie kon gaan: het nieuws leek geloofwaardig, zeker omdat het dit keer niet van een jood kwam, maar van een Duitser, een overtuigde anti-nazi. De tot dan toe min of meer onopgemerkt gebleven passage in Mein Kampf sterkte hen in hun mening. Wat hen helemaal over de streep haalde, was de golf van arrestaties en razzia’s in juli 1942 in alle grote steden die de nazi’s bezetten. Op 8 augustus ging Riegner, na ruggespraak met de leiding van de WJC in New York, aan de Amerikaanse viceconsul in Genève vertellen wat hij wist. De uitgeschreven tekst van het rapport Riegner belandde pas op 28 augustus op de tafel van rabbijn Stephen S. Wise, de voorzitter van het WJC. Die informeerde Felix Frankfurter, rechter van het Hooggerechtshof en invloedrijk lid van de joodse gemeenschap in de VS. Frankfurter speelde de informatie door aan het Witte Huis in Washington.
Vaak werden kinderen in het geheim gedoopt, zonder dat aan hun ouders toestemming was gevraagd
Een verslag over Hitlers project wordt naar het Vaticaan gestuurd
Intussen werd het alarmerende nieuws naar het Vaticaan en naar de leiding van het Rode Kruis gestuurd. Beide instanties antwoordden dat de waarheid van de informatie niet kon worden bewezen. Pas op 17 december, na de openbaring van nieuwe gegevens, publiceerden de regeringen van de geallieerden in Washington, Londen en Moskou een verklaring over de Endlösung: ‘De rapporten laten niet de minste twijfel over het feit dat de Duitse autoriteiten het project aan het uitvoeren zijn dat Hitler meermaals ter sprake heeft gebracht: alle Europese joden uitroeien.’ In werkelijkheid waren er toen al meer dan twee miljoen joden omgebracht. Dit document heeft een zeer grote historische waarde, want van dan af kon geen enkele leider waar ook ter wereld de massale uitroeiing van de joden nog ontkennen.
Een wens als antwoord op de genocide
Hoe reageerde het Vaticaan? De Heilige Stoel stemde niet in met de verklaring, die nochtans ondertekend was door de vertegenwoordigers van elf regeringen en van het Franse comité voor nationale bevrijding. Een week later, op de vooravond van Kerstmis, werd een radioboodschap van de paus uitgezonden die een aantal politieke thema’s bevatte. De paus veroordeelde het communisme – maar niet het nazisme – en memoreerde de slachtoffers van de oorlog, de soldaten die aan het front gevallen waren, de bannelingen en allen die bommen over zich heen hadden gekregen. Hij drukte de wens uit dat mensen meer in gemeenschap met God zouden leven en zei aansluitend: ‘De mensheid is deze wens verschuldigd aan de honderdduizenden mensen die zonder zelf ook maar enigszins schuld te hebben en soms alleen om redenen van nationaliteit of afkomst, veroordeeld zijn om te sterven of geleidelijk af te takelen.’
Die ‘wens’ was zijn antwoord op de verklaring van de geallieerden waarin behalve de term ‘genocide’ ook de niet mis te verstane woorden ‘bloedbad’, ‘verschrikking’ en ‘barbarij’ vielen. Pius XII had zijn boodschap geformuleerd in diplomatiek jargon. Diplomaten begrepen wat hij bedoelde, de gewone gelovigen niet. Hoe dan ook, de paus wist wat er gaande was – en was geschokt: in zijn boek Pio XII. Eugenio Pacelli. Un uomo sul trono di Pietro schrijft Andrea Tornielli dat iemand hem had ‘zien wenen als een kind’. Maar reageren deed de paus niet. Waarom niet? Daarover breken specialisten zich nu al jarenlang het hoofd.
Het lijdt geen twijfel dat zijn gedrag mede was ingegeven door een lange traditie van jodenhaat: eeuwenlang al noemde de liturgie de ’trouweloze joden’ moordenaars van Christus. De – volgens veel exegeten apocriefe (later toegevoegde woorden) – woorden uit het Matteüsevangelie ‘En heel het volk antwoordde: “Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend, en onze kinderen!”‘ werden geïnterpreteerd als een stigmatisering van het hele volk. In de christelijke samenleving golden joden als inferieure wezens of verraders, die hoogstens een plaats in de marge verdienden. In 1555 had paus Paulus IV verordend dat ze in de Pauselijke Staten in ghetto’s moesten wonen en als kenteken een gele hoed moesten dragen. De dissidente katholieke theoloog Hans Küng (1928) vat het als volgt samen: ‘Het racistische antisemitisme dat in de Holocaust tot een terroristisch hoogtepunt kwam, zou niet mogelijk zijn geweest zonder de bijna twee millennia oude geschiedenis van anti-judaïsme in de christelijke Kerk.’
Afwijzing van het zionisme door Pius X
Pius X was zacht en goed van aard, maar stelde zich onverzoenlijk op als het om de leer ging. Liberale katholieken bijvoorbeeld noemde hij ‘wolven in schaapsvacht’. Op 26 januari 1904 ontving hij Theodor Herzl, de stichter van het zionisme. Dat hij bereid was een man te ontmoeten die vocht om de joden een vaderland te geven in Palestina, leek bemoedigend, een teken van welwillendheid. Maar toen Herzl hem vroeg zijn zaak te steunen, wees hij dit radicaal af. Herzl schreef in zijn dagboek dat de paus zei: ‘We kunnen de joden niet tegenhouden om naar Israël te gaan, maar we zullen ze daarbij nooit kunnen helpen. De joden hebben Onze Heer nooit erkend. Daarom kunnen wij het volk van de Hebreeën niet erkennen.’ En verder, met een vlijmscherp theologisch argument: ‘Natuurlijk bidden wij voor hen, dat hun geest het licht moge zien. Precies vandaag viert de Kerk het feest van de ongelovigen die zich bij wonder hebben bekeerd, bijvoorbeeld op de weg naar Damascus. Als u bijgevolg naar Palestina wilt gaan om er uw volk te vestigen, staan wij met priesters en kerken klaar om u allen te dopen.’ De paus raakte hier aan het heikele punt van de doop als inwijdingsrite, als fundament van het christelijk leven, als een soort toegangspoort tot het geestelijk leven. In het Huis der Catechumenen dat Paulus III in 1543 had opgericht, werden joden voorbereid op hun doop en daadwerkelijk gedoopt. Vaak werden kinderen er in het geheim gedoopt, zonder dat aan hun ouders toestemming was gevraagd. Voor de Kerk was het sacrament geldig, ook als het werd toegediend door list of door een leek – als het maar was gebeurd met wijwater en onder het uitspreken van de rituele formule. Het kind kon dan maar bij zijn ouders blijven als die zich ook bekeerden.
Voor het eerst werd erkend dat de christelijke godsdienst voortkomt uit de joodse
De onomkeerbaarheid van de doop veroorzaakte dramatische toestanden toen na de Tweede Wereldoorlog uitkwam dat joodse kinderen die in kloosters bescherming hadden gekregen tegen de razzia’s, intussen gedoopt waren. De vraag was nu wat hun ware godsdienst was. In een document van 20 oktober 1946, gericht aan de apostolisch nuntius in Parijs, Angelo Roncalli, de latere paus Johannes XXIII, schreef het Heilig Officie met zijn gewone bureaucratische omzichtigheid dat gedoopte joodse kinderen best niet aan hun legitieme ouders werden teruggegeven.
De affaire Finaly
Roncalli zag in wat een verschrikking de Shoah was geweest. In 1946 had hij in Parijs met Yitzhak HaLev Herzog, de opperrabbijn van Palestina, een hartelijk onderhoud over de terugkeer van joodse kinderen die in kloosters en door katholieke gezinnen waren opgevangen en gered. Op 19 juli schreef hij aan Herzog dat deze bij de betrokken instellingen naar hem en zijn functie mocht verwijzen om gedaan te krijgen dat ‘deze kinderen zo mogelijk naar hun oorspronkelijke omgeving konden terugkeren’. Daarmee nam hij een houding aan die diametraal tegengesteld was aan de richtlijnen die het Heilig Officie in datzelfde jaar had uitgevaardigd.
Het was echter nog lang wachten voor het tot een oplossing kwam die recht deed aan het historische belang van de kwestie. In 1953 was er de zogeheten affaire Finaly. Het ging om twee joodse kinderen die tijdens de nazibezetting werden opgevangen in een kleuterschool in Grenoble. De directrice had het initiatief genomen om ze te dopen en weigerde ze af te staan aan hun tante in Israël. De zaak sleepte al zeven jaar aan en was al voor talrijke gerechtshoven gebracht toen een kardinaal zich voor de zaak interesseerde en contact opnam met het Heilig Officie. Het antwoord dat hij op 23 januari 1953 ontving, herinnerde hem aan ‘de onaantastbare plicht van de Kerk de vrije keuze te respecteren van de kinderen die haar door de doop toebehoren’. De kardinaal moest ‘zo veel mogelijk weerstand bieden aan het bevel om de kinderen over te dragen en daarvoor per modum facti alle beschikbare middelen gebruiken om de uitvoering te vertragen van een oordeel dat deze rechten geweld aandoet’. Uiteindelijk werden de kinderen toch met hun tante verenigd, vooral dankzij de inzet van enkele vooraanstaande katholieke Fransen.
Johannes XXIII ontvangt historicus Jules Isaac in audiëntie
In al deze conflicten stonden niet alleen twee vormen van recht tegenover elkaar, maar ook twee manieren van functioneren: aan de ene kant religieuzen en gelovigen die in de geest van het evangelie begrip en barmhartigheid tonen, aan de andere kant de Heilige Stoel die het politieke en diplomatieke spel moet spelen. Daar ligt de kern van de controverse waarover nu al vijftig jaar wordt gedebatteerd: in de kloof tussen de door kloosters en andere katholieke instellingen geboden hulp en de ijzige stilte van het Vaticaan.
Op 13 juni 1960 verleende Roncalli, die intussen tot paus was gekozen, audiëntie aan Jules Isaac, een historicus die samen met enkele andere intellectuelen de Tien Punten van Seelisberg had opgesteld, een tekst waarmee men na de tragedie van de Shoah de dialoog tussen christenen en joden opnieuw op gang probeerde te trekken. Eerdere pogingen hadden niet veel opgeleverd. De ontmoeting tussen Jules Isaac en Pius XII op 16 oktober 1949 – precies zes jaar na de deportatie van de joden uit Rome! – was geen succes geweest, om het eufemistisch uit te drukken. Toen de historicus het dossier aan de paus wilde overhandigen, had deze geantwoord: ‘Wees zo vriendelijk het daar op de tafel te leggen, alstublieft.’
De ontmoeting met Johannes XXIII verliep heel anders. De paus nam het aan hem gerichte document hartelijk aan en op de vraag van Isaac, wiens familie in Auschwitz was omgekomen, of hij hoop mocht koesteren, antwoordde Johannes: ‘U hebt recht op meer dan hoop.’ Dat neemt niet weg dat het commentaar over deze ontmoeting in het dagboek van de paus heel summier was: ‘Interessant, de joodse leraar Jules Isaac.’
Johannes XXIII stierf op 3 juni 1963, Jules Isaac drie maanden later. Geen van beiden maakte de publicatie mee van Nostra Aetate, een verklaring van het Tweede Vaticaans Concilie die verscheen op 28 oktober 1965 en waartoe hun ontmoeting indirect een belangrijke bijdrage had geleverd. In deel 4 van deze verklaring wordt onder meer het volgende gezegd: ‘Het mysterie van de Kerk bestuderend, denkt dit heilig Concilie aan de band, waardoor het volk van het Nieuwe Testament geestelijk verbonden is met de nakomelingen van Abraham. [… ] Daarom kan de Kerk niet vergeten, dat zij de openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen door middel van dit volk, waarmee God in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid het Oude Verbond heeft willen sluiten […]. Bovendien betreurt de Kerk, die alle vervolgingen tegen welke mensen ook veroordeelt en die het erfgoed, dat zij met de joden gemeen heeft, niet kan vergeten, alle haatgevoelens, vervolgingen en uitingen van antisemitisme gericht tegen de joden, in welke tijd en door wie ook; en zij wordt hierbij geleid niet door politieke overwegingen, maar door godsdienstige evangelische liefde.’
Einde van een eeuwenlange haat
Deze woorden van hoop betekenden een grondige verandering in de houding van de Kerk – of althans van een deel van de Kerk. Het was gedaan met de eeuwenlange jodenhaat, het idee van een volk dat God had vermoord en de woorden ’trouweloze joden’ in de liturgie van Goede Vrijdag. Voor het eerst werd erkend dat de christelijke godsdienst voortkomt uit de joodse, dat Jezus jood was en dat hij dat bleef tot zijn dood. Nostra Aetate opende een nieuw tijdperk in de moeilijke relatie tussen de katholieken en de joden, hun ‘oudere broers’ zoals Johannes Paulus II ze noemde toen hij in april 1986 op bezoek was in de Grote Synagoge in Rome.
Het Vaticaan keek met een zekere welwillendheid naar de rechtse totalitaire ideologieën
De woorden van Pius XII waren ongetwijfeld te voorzichtig, te zwak tegenover de onverzettelijke wil van de nazi’s om een heel volk uit te moorden. De paus had daar trouwens zelf vragen over. In oktober 1941, in volle oorlog, vroeg hij aan Roncalli, toen nuntius, ‘of zijn stilzwijgen tegenover de houding van de nazi’s verkeerd kon worden geïnterpreteerd’.
Als de Kerk vindt dat iets bijzonder belangrijk is in het kader van haar spirituele zending of om haar wereldlijke prerogatieven veilig te stellen, is ze – ook vandaag nog – in staat tot ongelooflijke beslistheid en hardnekkigheid. Waarom was Pius XII in dit geval dan zo omzichtig?
Gemeenschappelijke vijandigheid tegenover het joodse volk
Allereerst, zoals we al zagen, omdat de christenen eeuwenlang uiterst negatieve vooroordelen tegenover de joden hadden gehad. Alle seminaristen werden daarmee geïndoctrineerd. De paus en een groot deel van de curie kwamen uit deze cultuur. Het jodendom mocht dan al de moederschoot zijn waaruit het christendom was voortgekomen, het was daarna helemaal de verkeerde kant op gegaan. De oude godsdienst weigerde rekening te houden met de enige, superieure waarheid die de nieuwe bracht. Het jodendom maakte van Jezus Christus, in de katholieke visie de Redder van de mensheid, een profeet zoals er velen zijn. In een eerste fase leek het antisemitisme van de nazi’s zelfs een en ander gemeen te hebben met de katholieke orthodoxie. Niet wat de uitroei-ingskampen betreft natuurlijk, maar aangaande de vijandigheid tegenover het joodse volk.
Een ander element is de maandenlange onderschatting van massevernietiging. Het tekort aan inlichtingen en de ongehoorde aard van het misdadige plan van de nazi’s deden de geruchten die druppelsgewijs tot het Vaticaan doordrongen, onwaarschijnlijk of overdreven lijken. Bovendien keek het Vaticaan met een zekere welwillendheid naar de rechtse totalitaire ideologieën in Italië, Spanje, Duitsland en Kroatië.
Het conflict tussen de Kerk en de moderniteit
Een ander belangrijk element is de moeite die de Kerk had met de moderniteit. Dat werd overduidelijk toen Gregorius XVI (1765-1846) in herinnering bracht dat het pausdom van goddelijke oorsprong is en in één adem de democratie, de vrijheid van meningsuiting en de gelijkheid van rechten veroordeelde. Voor hem waren dit vergiftigde vruchten van de Verlichting, die de gelovigen afkeerde van geduldige gehoorzaamheid aan wat hiërarchieën hen oplegden. Ook Pius IX, Gregorius’ opvolger, wierp zich met zijn volle gewicht in de strijd tegen wat er aan het evolueren was. De Kerk leek zich meer zorgen te maken over de secularisatie van Europa en over de ‘vrijheid van zeden’ van het Amerikaanse modernisme dan over de lugubere mystiek van het Derde Rijk. Na verloop van tijd begonnen in Duitsland echter ook de katholieken last te hebben van de hardheid van het naziregime. Gelovigen en priesters werden vervolgd, naar de kampen gebracht en gedood. Ongeveer tienduizend priesters werden ‘verhoord’ door de Gestapo; tientallen werden vermoord. Vele katholieken vroegen dat de paus zou protesteren: het ging niet alleen meer om de joden, het ging nu ook om hun broeders in het geloof. Maar ook nu vond Pius XII het niet nodig krachtdadig tussenbeide te komen. De curieleden deelden zonder uitzondering zijn vrees dat een te uitgesproken stellingname de situatie eerder zou schaden dan verbeteren – de Kerk in Duitsland, zeer patriottisch en antisemitisch van instelling, zou zich kunnen afscheuren. Bovendien leverde nazi-Duitsland een hardnekkige strijd tegen de materialistisch-atheïstische Sovjet-Unie, waar de Kerk vervolgd werd. Van twee kwalen – in de veronderstelling dat Rome beide als kwalen zag – was Duitsland beslist de minst gevaarlijke.
Nog een belangrijk element is de vloedgolf van vragen om hulp uit de hele wereld die het Vaticaan elke dag te verwerken kreeg. Het waren wanhoopskreten van mensen die foltering, verkrachting en vernietiging van have en goed hadden meegemaakt. Al deze mensen vroegen om gehoord te worden, en liefst als eerste.
Hij kon niet over zijn schaduw heen stappen
Toen men in de herfst van 1942 begon te beseffen dat de geallieerden de oorlog waarschijnlijk zouden winnen, veranderde dat niets aan de houding van Pius XII. Dat gebeurde ook niet na de bevrijding van Rome door de geallieerden op 4 juni 1944 en evenmin na de wijziging, door de regering Badoglio, van de rassenwetten die het fascisme in 1938 had afgekondigd. Zeggen dat Pius XII pronazi was of hem ‘Hitlers Paus’ noemen, zoals John Cornwell doet in de titel van een boek over deze paus, is historisch ongefundeerd en bewust provocerend. De waarheid is dat Eugenio Pacelli al heel vroeg de ‘duivelse’ aard van het nazisme doorhad en dat de tragedie van het joodse volk hem tot tranen toe bewoog. Los van de opvoeding die hij heeft gekregen en zijn obsessie voor het communisme, was zijn passiviteit vooral een kwestie van temperament. Hij zag de dingen heel helder, maar slaagde er niet in over zijn schaduw heen te springen. Dus koos hij ervoor om de Kerk buiten de zaak te laten en geen partij te kiezen, want was hij niet de ‘vader van allen’?
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier