Het omstreden leger van de paus

Paus Paulus III ontvangt van Ignatius van Loyola de regel van de jezuïeten en keurt de stichting van hun orde goed. Anoniem schilderij op paneel, 16de eeuw. © AISA / LEEMAGE

De in 1534 opgerichte orde van de jezuïeten had twee doelen voor ogen: strijden voor het geloof en de hele wereld evangeliseren. Die ambitie ging perfect samen met geraffineerde huichelarij.

De Kerk van de Allerheiligste Naam van Jezus in Rome is de hoofdkerk van de jezuïeten. Ze is een bijzonder krachtig symbool van vertrouwen in geloof en religie en van een sterke wil tot revanche van de lutherse hervorming. Ze getuigt ook van het feit dat de Compagnie zich vanaf haar ontstaan de missionering van de hele wereld tot doel stelde. De Sant’Ignazio-kerk verderop in Rome is beschilderd met even adembenemende fresco’s en ademt dezelfde geest van rotsvaste overtuiging, van onwrikbaar geloof in de waarheid van wat men tot aan de uiteinden van de wereld wil gaan verkondigen.

Het brons-, goud-, stuc- en marmerwerk in beide kerken geeft te kennen wat de jezuïeten nastreefden: de roem van God – waarvan ze dan waarschijnlijk wel een graantje zouden meepikken. Daarom is hun orde zowel de meest gehate als de meest geachte van alle katholieke ordes. Jezuïeten hebben een grote cultuur en kunnen scherp redeneren en gewiekst argumenteren, maar dat laatste kan omslaan in hypocrisie en dubbelzinnigheid.

De slechte reputatie die ze zo kregen, nam in de loop van de eeuwen almaar toe, maar was reeds enkele decennia na hun ontstaan wijdverspreid, zo blijkt uit pamfletten, processen en geruchten die de ronde deden. A Discoverie of the most secret and subtile Practises of the Jesuites. Translated out of the French, een pamflet uit 1610, het jaar waarin de Franse koning Hendrik IV werd vermoord, staat boordevol lasterlijke insinuaties en melodramatische verhalen die later typisch werden voor de gothic novel: ‘Voor de toekomstige moordenaar werd een ivoren koffertje neergezet met daarop in fraaie, geurige letters de woorden “Agnus Dei” en erin een in stof gewikkeld mes dat ze er vervolgens uit haalden om het te besprenkelen met wijwater.’ Aan elk wapen, zo luidt het verder, zaten vijf of zes gekleurde parels die zowel het aantal steken aangaven die aan het slachtoffer moesten worden toegediend, als het aantal zielen dat met de begane moord uit het vagevuur zou worden bevrijd. ‘De hele duivelse Compagnie knielde aan de voeten van de huurmoordenaar omdat er in hem, naar ze zeiden, iets goddelijks was dat afstraalde op de anderen. De man had de zekerheid dat hij recht naar het paradijs ging, zonder langs het vagevuur te moeten passeren.’ Waar hebben we dit soort beloften nog gehoord? Alle fanatiekelingen, niet alleen de religieuze, doen ze aan hun meest naïeve aanhangers.

Sinistere faam

Andere elementen die bijdroegen tot de sinistere faam van de jezuïeten, waren dat ze goed thuis zouden zijn in de wereld van magie en alchemie, en dat hun subtiele gedachtegangen vaak bedrog en oneerlijkheid verborgen. Die unanieme vijandige koorzang, die het hele bestaan van de Compagnie begeleidt, werd gekruid met taferelen die zó uit een driestuiverroman zouden kunnen komen. Het is geen toeval dat een geniaal auteur van avonturenromans zoals Alexandre Dumas een van de drie musketiers (Aramis) laat zeggen dat hij de generaal van de jezuïeten is en dat hij beschikt over een geheime macht die hem tot op de troon van Petrus moet brengen.

Het was allemaal begonnen op 15 augustus 1534 in Parijs. Zeven mannen liepen van de Sorbonne, in het Quartier Latin, naar de kerk van Saint-Pierre de Montmartre, die Eugenius III in 1147 had ingewijd. De dag was woelig begonnen: er waren beelden van Maria aangevallen, met arrestaties en zelfs doden tot gevolg.

De zeven vrienden waren tussen 19 en 43 jaar oud, studeerden theologie, kwamen van heel verschillende achtergronden en hadden behalve een sterk geloof ook een enorm doorzettingsvermogen gemeen. Op het feest van Maria Tenhemelopneming gingen ze een onderling verbond aan. Ze legden geloften van armoede en kuisheid af en verbonden zich ertoe op bedevaart te gaan naar het Heilige Land. Zo werd 15 augustus 1534 de geboortedag van de Compagnie van Jezus. Later legden de zeven vier geloften af: armoede, kuisheid, gehoorzaamheid en volledige onderwerping aan de paus. Een van hen was priester: de Fransman Pierre Favre. Vijf anderen waren Spanjaarden: Ignatius van Loyola, Franciscus Xaverius, Nicolás de Bobadilla, Alfonso Salmerón en Diego Laínez. De zevende was een Portugees: Simão Rodrigues. Drie jaar later, in 1537, gingen ze in Rome de goedkeuring van hun orde vragen. Nog hetzelfde jaar werden ze in Venetië priester gewijd. Het Heilige Land bleef door oorlogen voorlopig onbereikbaar. In 1540 werd de Compagnie van Jezus officieel erkend als orde. De eerste zending die Paulus III haar toevertrouwde, was de catechese van alle kinderen die in Rome op school zaten. En Ignatius werd tot algemeen overste gekozen.

Ignatius van Loyola bij het beleg van Pamplona (Spanje) in 1521, schilderij van een anonieme kunstenaar, eind 16de eeuw. Fribourg (Zwitserland), Collège Saint-Michel.
Ignatius van Loyola bij het beleg van Pamplona (Spanje) in 1521, schilderij van een anonieme kunstenaar, eind 16de eeuw. Fribourg (Zwitserland), Collège Saint-Michel.© DE AGOSTINI / LEEMAGE

Een opmerkelijke persoonlijkheid

Zoals alle instigatoren van grote ondernemingen had Ignatius een sterke persoonlijkheid, wat in zijn geval des te meer opviel omdat hij fysiek niet zo sterk was. Hij was in 1491 geboren in Loyola (Azpeitia), in de Baskische provincie Guipuzcoa, niet ver van San Sebastián, in een familie die tot de lagere adel behoorde en hem voorbestemde voor een militaire carrière. Over zijn jeugdjaren doen vele verhalen de ronde, maar alle beantwoorden ze aan het traditionele hagiografische schema: op een leven van losbandigheid, braspartijen, feesten, vrouwen en wapens volgt een bekering. Voor Ignatius gebeurde dit laatste toen hij in Pamplona tegen de Fransen vocht en een verwonding hem dwong tot een lange periode van revalidatie. Hij bracht zijn tijd door met het lezen van ridderromans en toen hij er geen meer ter beschikking had, viel hem een boek over het leven van Christus in handen. Als in een bliksemschicht werd alles licht.

Op 25 maart 1522 legde de net dertigjarige Ignatius voor het beeld van de Zwarte Madonna in het klooster van Montserrat, het voornaamste heiligdom van Catalonië, zijn wapenrusting, zwaard en soldatenmantel af. Met een pelgrimsstaf in de hand, een ruwe tuniek om zijn lijf en sandalen aan zijn voeten begon hij te zwerven, door Europa, tot in Jeruzalem en vervolgens door Spanje, waar hij zich aan de theologie zette. In februari 1528 was hij in Parijs, waar hij tijdens zijn studies aan de Sorbonne de vrienden ontmoette met wie hij de orde stichtte.

Hij werd een man van studie en denkwerk. Zijn zwakke gezondheid maakte reizen uiterst vermoeiend en hij besefte dat hij in het uitwerken van een doctrine en een discipline het beste van zichzelf kon geven. In zijn ogen had het geloofsleven veel weg van het legerleven. Het soort militaire gehoorzaamheid waarvoor zijn ouders hem hadden voorbestemd, zou hij voortaan betuigen aan de Kerk en haar opperherder. Toen hij in 1556 in Rome overleed, stelde anatomopatholoog Renaldo Colombo, professor aan de universiteit van Padua, bij de autopsie vast dat zijn lichaam door ziekte geteisterd was: ‘Uit nieren, longen, lever en poortader heb ik ontelbaar veel galstenen in allerlei kleuren gehaald.’

De middenbeuk van de Sant'Ignaziokerk in Rome, gebouwd in de 17de eeuw, heeft een plafond met een beroemd fresco in trompe-l'oeil, geschilderd door Andrea Pozzo: de Triomf van de heilige Ignatius van Loyola.
De middenbeuk van de Sant’Ignaziokerk in Rome, gebouwd in de 17de eeuw, heeft een plafond met een beroemd fresco in trompe-l’oeil, geschilderd door Andrea Pozzo: de Triomf van de heilige Ignatius van Loyola.© YOUNGTAE / LEEMAGE

De evangelisatie tot aan het uiteinde van de aarde werd het werk van een ander lid van de stichtersgroep: Franciscus Xaverius, in Navarra geboren in een adellijke familie van wie Ferdinand de Katholieke de goederen aansloeg na zijn overwinning op de pro-Franse autonomisten van het gebied. Franciscus ontvluchtte de dreigende armoede door naar Parijs te trekken. Hij studeerde er theologie en doceerde ze binnen de kortste keren zelf. Zijn avontuurlijke leven begon in 1540, het jaar van de officiële erkenning van de orde. Hij voer van Lissabon naar India. Hij kerstende het Oosten, reisde door naar Japan en wilde ook naar China, maar stierf op zijn 46ste van uitputting op het eiland Shangchuan in de baai van Canton. Vijftien maanden later werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar Goa, in India. Daar deed zich iets wonderlijks voor.

Miraculeuze kracht

Er wordt verteld dat zijn lichaam nog geen tekenen van bederf vertoonde en dat er nog bloed uit zijn aderen kwam. Men riep dat het een mirakel was. Hij werd in Goa begraven, maar ook dan vond hij geen rust. Omdat zijn lichaam miraculeuze kracht werd toegeschreven, werd het uit elkaar gehaald en werden de stukken naar de vier windstreken gestuurd. In 1614 arriveerde een voorarm in Rome. Hij wordt er nog steeds bewaard in een reliekhouder in de Gesù. In de volgende eeuwen ondergingen zijn ingewanden hetzelfde lot. Het volksgeloof ging de fanatieke kant op: Xaveriuswater (bronwater dat in contact was geweest met resten van zijn lichaam) zou koortswerend zijn; gemengd met Loyolawater zou het een wormverdrijvende werking hebben gehad. In Beieren dacht men tot in de 18de eeuw dat de duivel het vee niet zou kunnen ziek maken als Xaverius’ portret aan de staldeur hing.

Onthoofding van martelaren in Nagasaki op 10 september 1622, detail van een 17de-eeuws schilderij op papier, gemaakt door een anonieme Japanse kunstenaar.
Onthoofding van martelaren in Nagasaki op 10 september 1622, detail van een 17de-eeuws schilderij op papier, gemaakt door een anonieme Japanse kunstenaar.© DEAGOSTINI PICTURE LIBRARY / WWW.BRIDGEMANART.COM

Ignatius van Loyala en Franciscus Xaverius: twee verschillende levens, één verterend geloof. Samen maken ze duidelijk wat vanaf het begin de dubbele roeping van de Compagnie was: strijden voor het ware geloof – het katholieke antwoord op de protestantse ketterij – en het evangelie verkondigen tot aan het uiteinde van de wereld. Die wereldwijde zending zou via de geleerde Duitse jezuïet Athanasius Kircher (1602-1680), leraar wiskunde aan het Collegio Romano, een van de beroemdste werken van Bernini hebben geïnspireerd: de Vierstromen-fontein op de piazza Navona met haar verwijzingen naar de reeds bekende Nijl en Donau en, voor het eerst, naar twee stromen uit verre continenten, de Ganges en de Rio de la Plata.

Een jongere die jezuïet wilde worden, moest spiritueel sterk staan, gehecht zijn aan de Compagnie, een goed geheugen hebben en een betoog kunnen houden. In zijn dagelijkse leven golden strikte regels. Een van de zeven stichters, Simão Rodrigues, die de steun had van de koning van Portugal, gaf de novicen een strenge opleiding: ze moesten vasten, zichzelf geselen en volgens – misschien kwaadwillige – contemporaine bronnen zich opsluiten in hun kamer of bidden tegenover een lijk. Hoe dan ook, het woord ‘gehoorzaamheid’ stond in de leer van de jezuïeten even centraal als in een legerdetachement.

De ziel vormen en zuiveren door ze dichter bij de diepe zin van Gods boodschap te brengen gebeurde door de Geestelijke Oefeningen die Ignatius had uitgewerkt en die door de paus waren goedgekeurd. Je moest je vier weken terugtrekken op een geschikte plaats en daar 30 dagen doorbrengen met stille meditatie over het leven van Christus, waarbij een geestelijk leider je hielp om de hemelse boodschappen beter te begrijpen en uiteindelijk door te stoten tot de ‘beschouwing om de liefde te verkrijgen’ ( contemplatio ad amorem). De Geestelijke Oefeningen zijn nog steeds actueel. Zo wordt in Drongen en Leuven aan leken, jong en oud, de mogelijkheid geboden om ze te doen wanneer ze daar nood aan voelen.

Franciscus Xaverius verricht een wonder in Japan, omstreeks 1549, anoniem schilderij. Lissabon, Museu de Marinha.
Franciscus Xaverius verricht een wonder in Japan, omstreeks 1549, anoniem schilderij. Lissabon, Museu de Marinha.© SELVA / LEEMAGE

De gelijkenis met een legerdetachement heeft ertoe geleid dat de jezuïeten ‘het leger van de paus’ werden genoemd. De na te leven regels en plichten werden door Ignatius uitgewerkt in de constituties van de orde. Die was streng hiërarchisch georganiseerd. Elke graad was absolute gehoorzaamheid verplicht aan de één hogere graad. Aan de top van de piramide stond de paus. Aan hem was men gehoorzaamheid perinde ac cadaver (‘als een lijk’) verschuldigd, een algehele gehoorzaamheid die wordt samengevat in het beroemde motto ‘Geloven dat het wit dat je ziet, zwart is als de Kerk het zegt’.

Het in 1584 opgerichte Collegio Romano was de belangrijkste jezuïeten-school en bleef dat tot de opheffing van de orde in 1773. De Compagnie keerde er terug in 1814, nadat Pius VII het einde van de napoleontische tijd te baat had genomen om de orde weer op te richten. In 1870 verliet ze de gebouwen voorgoed. Vooral in ‘ketterse’ landen hadden hun scholen de uitgesproken bedoeling om jongeren aan te trekken naar ‘Rome’. Inderdaad stuurden ook nietkatholieke families hun kinderen naar de jezuïetencolleges, omdat die een goede naam hadden en het onderwijs er uitstekend was.

Opheffing

Hoe machtiger de Compagnie werd, des te meer vijanden kreeg ze, zowel aan de Europese hoven als binnen de Kerk zelf. Het is waar dat de jezuïeten betrokken waren in veel betwistbare aardse aangelegenheden. Zo gebruikten ze in Brazilië (voor ze er in 1759 verdreven werden) inlandse en Afrikaanse arbeidskrachten en lieten ze zich niet onbetuigd in de slavenhandel vanuit Angola.

Bij de dood van Clemens XIII in februari 1769 barstte de kwestie van de jezuïeten in alle hevigheid los, zodanig zelfs dat ze in grote mate de keuze van de nieuwe paus bepaalde. Vooraanstaande leden van het huis Bourbon eisten dat de kandidaten op schrift stelden dat ze de orde zouden opheffen. Pas na drie maanden en 180 stembeurten was er een nieuwe paus: Giovanni Vincenzo Antonio Ganganelli. Clemens XIV, zoals deze zich als paus liet noemen, probeerde de ingewikkelde politieke situatie die hij had geërfd, onder meer op te lossen door strategische kardinaalbenoemingen. Maar de kwestie van de jezuïeten bleef op hem wegen. Na vier lastige jaren zag hij zich in juli 1773 verplicht de opheffing van de Compagnie en de arrestatie van haar generaal te bevelen. Deze laatste, Lorenzo Ricci, zou tot aan zijn dood gevangenzitten in de Engelenburcht. Het was geen toeval dat dit gebeurde aan het eind van de 18de eeuw. Het was de tijd van de filosofie van de Verlichting. Die visie op bestaan en samenleving en op de relaties van de mensen met elkaar en met de staat had in Europa en daarbuiten grote en blijvende politieke en culturele gevolgen. In Frankrijk waren de encyclopedisten de poten onder de stoel van de absolute monarchie vandaan aan het zagen. In Engeland had de Glorious Revolution honderd jaar eerder al de rechten van het parlement veiliggesteld tegenover die van de koning. Die sfeer heeft er mee voor gezorgd dat de Compagnie geviseerd werd. Velen zagen haar immers – niet altijd terecht – als de incarnatie van de meest reactionaire aspecten van de katholieke Kerk.

Dood van Franciscus Xaverius, 19de-eeuwse gravure. Chantilly (Frankrijk), Séminaire des jésuites.
Dood van Franciscus Xaverius, 19de-eeuwse gravure. Chantilly (Frankrijk), Séminaire des jésuites.© JOSSE / LEEMAGE

De behoudsgezinde kant van de jezuïeten bleek al eerder in hun geschiedenis. Kardinaal Robertus Bellarminus (1542-1621) gebruikte zijn scherpe verstand en zijn messcherpe beoordelingsvermogen om de filosoof Giordano Bruno onverbiddelijk naar de brandstapel te sturen. Luther had een bres geslagen in de dijk van de orthodoxie en Bellarminus begreep dat het snel helemaal de verkeerde kant op kon gaan. Daarom maakte hij van de verdediging van de leer en de canon zijn levensdoel. En daarom moest Bruno de doodstraf krijgen. Het proces duurde zeven jaar. De ondervragingen en folteringen leidden tot niets. In 1599 nam de kardinaal de zaken zelf in handen. In enkele weken tijd leidde hij het proces naar de enig mogelijke uitkomst: veroordeling tot de dood op de brandstapel wegens ketterij. 1600 was uitgeroepen tot Heilig Jaar en het beeld van het van pijn verwrongen lichaam van de filosoof te midden van de vlammen moest als waarschuwing dienen voor iedere pelgrim of Romein die zich zou aangetrokken voelen tot de ketterij van Luther.

Naar een nieuwe tijd

Bellarminus had begrepen dat Bruno met zijn theorie van een oneindige veelheid aan werelden de deur van een nieuwe tijd van vrij denken had opengezet: als het leerstellige bouwwerk, opgericht op de canonieke interpretatie van de Schrift, ter discussie werd gesteld, dreigde het helemaal in te storten. In De l’infinito, universo e mondi had Bruno geschreven dat er ontelbare zonnen waren, en ontelbare aardes die daaromheen draaiden. De ironie van het lot wil dat een andere jezuïet, José Gabriel Funes, door Benedictus XVI benoemd tot directeur van de Vaticaanse Sterrenwacht, in mei 2008 rustig verklaarde dat het bestaan van andere werelden en zelfs van vormen van leven die verder geëvolueerd waren dan het onze, best verzoenbaar is met het geloof in de schepping, de incarnatie van Christus en de verlossing. De arme Bruno had precies hetzelfde gezegd, alleen deed hij dat veel te vroeg.

Opheffing van de jezuïetenorde door paus Clemens XIV op 21 juli 1773. Ingekleurde gravure uit Maurice Lachâtre, Histoire des Papes, Parijs, 1842.
Opheffing van de jezuïetenorde door paus Clemens XIV op 21 juli 1773. Ingekleurde gravure uit Maurice Lachâtre, Histoire des Papes, Parijs, 1842.© BIANCHETTI / LEEMAGE

In 1981 werd de orde van de jezuïeten geteisterd door een interne richtingenstrijd. Pedro Arrupe, de generale overste, was door een beroerte zwaar verlamd. De orde duidde Vincent O’Keefe aan als plaatsvervangend overste, maar die werd door Johannes Paulus II opzijgeschoven en vervangen door Paolo Dezza, zijn persoonlijke vertegenwoordiger. Volgens de officiële versie probeerde het Vaticaan hiermee de jezuïeten te helpen om uit ‘een zekere verwarring’ opnieuw greep te krijgen op de linkervleugel van de Compagnie, die in Latijns-Amerika betrokken was bij de bevrijdingstheologie. Meer algemeen zou ‘Rome’ weerwerk hebben willen bieden aan de ‘liberale’ koers die Pedro Arrupe in zijn twintigjarige mandaat had gevaren.

Meesterlijke huichelaars

In 1968 had de bisschoppenconferentie van Latijns-Amerika in het Colombiaanse Medellín stelling genomen tegen autoritaire regimes, militaire dictaturen die zeer onderdrukkend te werk gingen en vaak werden gesteund (of althans niet openlijk bestreden) door de Kerk van Rome. In die context van openlijke en vaak bloedige repressie had de lokale clerus zich grotendeels aan de zijde van de armsten geschaard, hun strijd gesteund en zich uitgesproken voor een volksnabije, sociaal actieve kerk. Het Vaticaan heeft de bevrijdingstheologie nooit erkend, maar vond integendeel dat het die aan banden moest leggen, ook al betekende dit dat het de jezuïeten hun autonomie moest afnemen, want ook al stonden die dicht bij de hiërarchie, ze stonden ook dicht bij de onderdrukte volkeren van Latijns-Amerika. Paus Franciscus komt uit deze school. Zowel op leerstellig vlak als qua temperament is hij een uitstekend vertegenwoordiger van de ‘ambiguïteit’ – in de positieve zin van het woord – die kenmerkend is voor de Compagnie. In de loop van de eeuwen zijn de jezuïeten meesterlijke huichelaars geweest, zoals Pascal al zei, maar ze waren even meesterlijk in zorgende nabijheid. Daarvoor stelden ze zich, als we het in traditionele politieke termen mogen uitdrukken, nu eens links en dan weer uiterst rechts op, nu eens aan de kant van de machthebbers en dan weer aan de de kant van de machtelozen…

De eerste van Christus’ soldaten

We schrijven 1491. De middeleeuwen en de reconquista lopen op hun laatste benen. In de Baskische gemeente Azpeitia, niet ver van San Sebastián, wordt Ignatius van Loyola geboren. In zijn sappige boek met de eenvoudige titel Jésuites beschrijft Jean Lacouture hem als iemand met ‘scherpe jukbeenderen, een groot voorhoofd afgezoomd met haarlokken, diepe oogkassen en een blik die straalt als smidsvuur’. Hij geeft zich over aan de ‘ijdelheden van deze wereld’ voor hij twee keer door de hand Gods geslagen wordt: wanneer door een kanonskogel zijn beide benen gewond raken en wanneer de lectuur op zijn ziekbed een bekering uitlokt die hem op pelgrimstocht naar Palestina doet vertrekken. Nadat hij op de banken van de Sorbonne vriendschap heeft aangeknoopt met Franciscus Xaverius (in 1506 geboren in het Noord-Spaanse Javier en in 1552 als missionaris gestorven op het Chinese eiland Shangchuan), wordt hij ‘bedelaar van God’ en ‘soldaat van Christus’. Het was dus een ‘zotte Bask’, zoals elke rechtgeaarde Navarrees zou zeggen, die in de 16de eeuw de Compagnie van Jezus stichtte. Nochtans zien de onafhankelijkheidsstrijders van de ETA hem als een ‘afvallige’ en vergeven ze hem niet dat hij de koning van Navarra heeft bestreden en zich onder de vlag van Ferdinand de Katholieke, koning van Aragón en Castilië, heeft geschaard.

Een bask op zending

Als volbloed missionaris van Azië had de jezuïet Franciscus Xaverius een bewogen leven. ‘Als er zoiets bestaat als de mythe van de missionaris, dan is Franciscus Xaverius daarvan de incarnatie’, schrijft Xavier Léon-Dufour, de biograaf van de heilige. We zetten enkele feiten op een rijtje. De temperamentvolle jonge Bask bekeerde zich toen hij 27 was, in 1533. Vijftien maanden later stichtte hij samen met Ignatius van Loyola de Compagnie van Jezus. Na zijn priesterwijding in Venetië vertrok hij (op zijn 35ste verjaardag) per schip naar India. In tien jaar tijd legde hij op het Aziatische continent meer dan 100.000 kilometer af, alle gevaren ten spijt. Hij stichtte de eerste christelijke gemeenschap in Japan. Hij was nauwelijks 46 toen hij van uitputting stierf op een eiland in de baai van Canton. Zijn ultieme droom – de kerstening van China – had hij niet kunnen realiseren. Hij had alle kwaliteiten van een missionaris (moed, blind vertrouwen in God, zelfverloochening), maar hij had er ook de gebreken van. Vaak hingen die laatste samen met de tijdgeest. Hij vertrok als soldaat van God om het evangelie te verkondigen aan de heidenen, in de absolute zekerheid dat de christelijke beschaving superieur was en dat hij die verre volkeren, die zich onderwierpen aan afgoden, moest bevrijden en opvoeden. In zijn boek L’Apôtre des Indes (1997) verhult Michel Grisolia niets van Franciscus’ intolerantie: ‘Hij bekeerde zonder te luisteren en zonder na te denken, als een soort blinde en koppige vervulling van de plicht om de bevolking van Goa, Kochi en de Molukken halsoverkop te besprenkelen, te zegenen en te dopen.’ Hij onthult echter ook hoe de heilige zich vragen begon te stellen en steeds meer aandacht aan de dag legde voor concrete mensen en voor de culturen waarmee hij kennismaakte: ‘Het hart en de ziel van je naaste winnen, zei Franciscus aan het eind van zijn leven, is binnengaan door de deur van de anderen om ze samen met ons te doen buitengaan door de deur van God. Binnengaan door hun deur, niet ze inbeuken.’

Partner Content