Het laatste interview met Auschwitz-overlever Paul Sobol: ‘Ik wil geen medelijden. Ik wil dat men luistert’
‘Eerst fel licht in onze ogen. En dan: ‘Raus! Schnell!’ Naar aanleiding van Holocaust Remembrance Day, de dag waarop de bevrijding van Auschwitz wordt herdacht, delen we nog eens ons interview met Paul Sobol. Hij overleefde Auschwitz en andere concentratiekampen en sprak daarover tientallen keren in scholen. In 2020, het jaar van zijn dood, sprak Knack nog met hem.
Dit interview met Paul Sobol verscheen in januari 2020 in Knack. Hij overleed op 94-jarige leeftijd.
De ouders van Paul Sobol waren Poolse immigranten die in 1928, na een tussenstop in Parijs, vanuit Warschau met hun gezin in Brussel terechtkwamen. Vader Rywen was een donkerrode vakbondsman. Tijdens de bezetting van België door nazi-Duitsland verkocht hij clandestiene kranten. Bovendien was hij, hoewel niet praktiserend, een Jood. Uitgerekend deze man verliet tijdens de oorlog nooit zijn huis zonder een Brüsseler Zeitung onder de arm, de in Brussel gedrukte propagandakrant van de bezetter. Paul Sobol – 93, een beetje hardhorig, maar zo lucide als wat – grijnst. ‘U moet weten dat mijn vader zich ook altijd in het zwart kleedde, inclusief lange zwarte jas en zwarte hoed. Net een Gestapo-officier. Feldgendarmen durfden hem amper aan te kijken, laat staan dat ze zijn papieren zouden controleren.’ Hij lacht. ‘Ja, als je wilde overleven, moest je lef hebben.’
De eerste keer dat een gevangene fluisterde dat iemand rijp was voor de gaskamer, begrepen we niet wat hij bedoelde.
Lef heeft Sobol zeker geërfd van zijn vader. Het is de rode draad door zijn verbijsterende verhaal als passeur du mémoire, zoals de Fransen zo mooi de mensen noemen die de nazikampen hebben overleefd en er hun missie van hebben gemaakt om de herinnering eraan levende te houden. Sobol overleefde een jaar in drie concentratiekampen, maar verloor er zijn ouders en broer – enkel zijn zus heeft hij nog. Hij kwam aan in Auschwitz, verbleef in Gross-Rosen en belandde uiteindelijk in Dachau. Op 27 januari is het 75 jaar geleden dat het Russische Rode Leger Auschwitz bevrijdde. Dat kamp, waarin zo’n 1,1 miljoen mensen het leven lieten, zou het icoon worden van de Holocaust, de massale, industriële vervolging, uitbuiting en vernietiging van Joodse burgers. Paul Sobol is een van de laatste Belgische overlevenden van de nazikampen.
Meneer Sobol, hoe was uw leven tijdens de oorlog, voor u naar Auschwitz bent gedeporteerd?
Paul Sobol: Al bij al zorgeloos. In 1942 zijn we weliswaar ondergedoken, maar door de anonimiteit van onze valse identiteit liep ik onbekommerd in Brussel rond. Ik maakte na onze verhuizing nieuwe vrienden, met wie ik ging schaatsen of naar de bioscoop trok. Ik leerde toen zelfs Nelly kennen, met wie ik na de oorlog zou trouwen. Natuurlijk legde de oorlog je leven stil. Dat zou pas echt beginnen, voelde je, wanneer die voorbij zou zijn. Maar toen wij werden opgepakt in juni 1944 was dat voor mij echt een schok. Ik begreep helemaal niet wat er aan de hand was.
U zat toch al twee jaar ondergedoken, als Joods gezin?
Sobol: Ten eerste waren achttienjarigen toen helemaal niet zo geïnformeerd als nu. Wij hadden geen smartphones, hè. En wij waren geen praktiserende Joden. Ik had geen Joodse vrienden, wij bezochten geen synagoge. Mijn vader heeft gewoon een stommiteit begaan, net als zovele mensen, door zijn gezin te laten opnemen in het register van Joodse burgers. Ik zeg stommiteit, maar ik neem hem dat niet kwalijk. Prominenten uit de Joodse gemeenschap organiseerden die registratie voor de Duitsers. Net zoals in andere landen is men massaal in de val gelopen. Toen wij op 13 juni 1944 arriveerden in de Dossinkazerne in Mechelen, nadat de Gestapo ons had opgepakt, begreep ik niets van wat ik rond mij zag. ‘Dus dit zijn allemaal Joden?’ zei ik.
Wat herinnert u zich van de Dossin- kazerne?
Sobol: Toen wij daar aankwamen, lag de landing in Normandië een kleine week achter ons. De Vlaamse SS’ers die ons daar bewaakten, waren bang omdat ze niet wisten of ze mee zouden mogen met de Duitsers wanneer die op de vlucht zouden slaan. Ze waren dus niet zo agressief als tegen de vorige gevangenen. Geweld heb ik er niet gezien of ondergaan.
Op 31 juli werd u met het hele gezin op het 26e konvooi gezet, het laatste dat zou vertrekken uit Mechelen naar Auschwitz.
Sobol: Wij werden eerst verzameld op de binnenplaats, waar een SS’er namen afriep. Ook die van ons. Zes- à zevenhonderd mensen werden de trein in gedwongen, zeventig per beestenwagon. Er was een beetje water, er waren emmers om onze behoeften te doen. Ik was verbijsterd. ‘Moeten wij zo reizen?’ Het enige wat ik meehad, was een foto van Nelly. Toen zij te weten was gekomen waar ik zat, was ze naar Mechelen gespoord met een pakje voor mijn verjaardag. Ze hebben haar niet binnengelaten, uiteraard. Maar ik heb het pakje gekregen. Er zat een cake in, wat fruit en onderin de mand: een fotootje van haar. (glimlacht) Te weten dat er, ondanks alles, daarbuiten iemand aan mij dacht… Pour moi, c’était extraordinaire.
Ik wilde datgene doen wat de nazi’s mij hadden willen afpakken. Leven. En dat heb ik voluit gedaan.
Jullie konvooi was drie dagen en drie nachten onderweg. Wisten jullie ook maar iets over de bestemming?
Sobol: Maar nee! Die reis was vreselijk. We moesten om beurten slapen, want er was geen plaats om iedereen te laten liggen. Drinken hadden we amper, de emmers voor onze behoeften vulden zich, maar we konden ze niet ledigen. Die stank… Onderweg hadden we gezien dat we België verlieten voor Duitsland en daarna Polen binnenreden. Maar waar we waren? Geen flauw idee.
Wat herinnert u zich van de aankomst in Auschwitz?
Sobol: Fel licht in onze ogen. En dan: (roept) ‘ Raus! Schnell!’ Alles moest snel gaan. 70 mensen die een wagon worden uitgejaagd, dat is een stampede. Voor we het goed en wel wisten, werd ons gezin gescheiden van elkaar. Mijn moeder en broertje moesten naar links, mijn vader en ik naar rechts. Toen mijn vader tegen een kampbewaker zei dat ons was beloofd dat families samen zouden blijven, kreeg hij te horen dat we gescheiden werden om te douchen. Dat klonk perfect normaal toen. Wat er met mijn moeder en broertje is gebeurd, ben ik pas later te weten gekomen. Wie naar links moest, werd meteen vermoord in de gaskamers. Te zwak om te werken.
Wat gebeurde er met u en uw vader?
Sobol: Wij kwamen in pikdonkere barakken terecht. Je zag geen mens, maar voelde dat het er nokvol zat. (steekt zijn rechtervuist uit) De hele tijd hield ik de foto van Nelly in mijn hand geklemd. Ook toen we later uitgekleed werden, ook toen ze onze hoofden kaal schoren en ook toen ze onze armen vastgrepen om er een nummer op te tatoeëren. Gelukkig was het mijn linkerarm, anders hadden ze mijn dichtgeklemde vuist gezien. Wij mochten niets houden. Het hele systeem was erop gericht dat wij vergaten wie we waren. In één nacht tijd werd je van mens getransformeerd tot Stück.
Wat bedoelt u daarmee?
Sobol: Onze bewakers noemden ons nooit Häftling, gevangene. Ze zeiden altijd Stück. Want dat waren wij voor hen: voorwerpen, niets meer dan grondstof voor het grote industriële complex dat Auschwitz was. Wij waren niet eens gevangenen, laat staan mensen. De SS verhuurde ons aan IG Farben, Krupp, Siemens… Allemaal bedrijven die in Auschwitz geld verdienden aan onze slavenarbeid. (denkt even na) Wij zijn aangekomen kort na Aktion Höss, zoals ze de ‘verwerking’ noemden – onder leiding van kampcommandant Rudolf Höss – van de bijna 440.000 Hongaarse Joden die in twee maanden tijd zijn vermoord en vergast. (kijkt indringend) Quatre. Cent. Quarante. Mille. Hebt u ooit zo veel mensen samen gezien? U kunt zich dat niet voorstellen, jongeman. Bent u in Auschwitz geweest?
Nog niet. Helpt een bezoek aan Auschwitz eigenlijk om de Holocaust beter te begrijpen? Hoe meer je erover weet, lijkt het soms, hoe minder je ervan begrijpt.
Sobol: U zult het daar ook niet beter begrijpen, hoor. Toch moet u het bezoeken. En u moet erover blijven lezen. Dat doe ik ook. Er komt nog steeds veel uit omdat er zo veel archiefmateriaal is. Je zou met een boutade kunnen zeggen dat het enige wat ontbreekt over de Endlösung, de handtekening van Adolf Hitler is. Daarin zit natuurlijk het diabolische vernuft: er is niet één verantwoordelijke voor de Holocaust. Iedereen kreeg zijn orders van ergens. En het was veel meer dan een op hol geslagen ideologie. Auschwitz was een industrieel project. Alle landen waar de nazi’s zijn binnengevallen, hebben ze leeggeroofd: mensen, goud, steenkool, schilderijen… De nazi’s, dat was une bande de gangsters.
Bent u meteen ingeschakeld als slavenarbeider?
Sobol: Nee, wij zijn even in afzondering gehouden. Maar niet lang. Mijn vader had snel begrepen dat je daar zo gauw mogelijk weg moest om een kans te hebben om te overleven. Want als ‘reserveonderdelen’ kregen wij nog slechter te eten dan de gevangenen die wel al werkten en dus ‘opleverden’. Elke dag kwamen ze een aantal van ons halen, om Stücken die dood waren gegaan in te wisselen. Toen ze op een dag vroegen wie timmerman was, stak ik zonder nadenken mijn hand op. Ik weet nog altijd niet vanwaar ik dat lef haalde. Ik was helemaal geen timmerman. Ik kon helemaal niets. Zo kwam ik terecht in een klein commando van zo’n 20 mensen. Wij hoefden niet in de fabrieken te werken, maar deden klusjes voor de SS, zoals herstellingen aan hun kazernes of in de villa’s van officieren. Wanneer de SS geen werk had voor ons, moesten we werken voor onze kapo’s, de gevangenen die ons bewaakten.
Wat moest u voor hen doen?
Sobol: Spullen maken die zij voor sigaretten konden ruilen met de Duitse burgers die werkten in en om het kamp. Er bestond een parallelle wereld naast het kamp. Het stadje Auschwitz telde in 1944 12.000 inwoners. Aangezien geld in het kamp geen waarde had, waren sigaretten de pasmunt. Die kon je ruilen voor eten. Voor onze kapo maakte een timmerman kleine houten doosjes. Ook al kon ik geen doosjes maken, toch is dat handeltje mijn redding geweest. Ik kon tekenen en heb het risico genomen om zo’n doosje te beginnen beschilderen. Terwijl ik daarmee bezig was, zag ik de timmerman die het doosje had gemaakt, fluisteren tegen de kapo, een grote Oekraïner. Die kwam op mij afgestapt, zijn knuppel opgeheven, prêt pour me casser la tête. Toen hij mijn doosje zag, hield hij in. Hij knipperde met zijn ogen. ‘ Schön‘, zei hij verbaasd. Hij dacht na, gaf me het doosje terug en zei: ‘ Weitermachen. ‘ Voortdoen. Hij had meteen door dat hij met beschilderde doosjes meer sigaretten zou verdienen. Die kapo stopte me later sigaretten toe of schepte voor mij extra diep in de soepketel, zodat ik een aardappel meer kreeg. Hij beschermde me, natuurlijk puur uit eigenbelang.
U zei dat uw moeder en broertje bij aankomst meteen zijn vergast. Wisten jullie af van het bestaan van die gaskamers?
Sobol: Niet toen we aankwamen, nee. De eerste keer dat een gevangene fluisterde dat iemand rijp was voor de gaskamer, begrepen we niet wat hij bedoelde. Maar dat duurt niet lang, wanneer je iemand die bij een keuring naar links was moeten gaan nooit meer terugziet. Dat besef was natuurlijk overweldigend, zoals alles in dat kamp niet te bevatten was. Auschwitz was een duivels laboratorium waarin tegen een minimale kostprijs een maximaal aantal mensen met een maximale snelheid werd vermoord en vernietigd.
Hoe kwam u in Gross-Rosen en Dachau terecht?
Sobol: In Gross-Rosen te voet.
Te voet? Er ligt meer dan 250 kilometer tussen Auschwitz en Gross-Rosen.
Sobol: Waarom denkt u dat zulke tochten dodenmarsen worden genoemd? Drie dagen en drie nachten duurde dat. In Gross-Rosen moesten we slapen in de naakte sneeuw. Wie daarna nog kon opstaan, werd in een beestenwagon gezet richting Dachau, twintig kilometer ten noorden van München. Een reis die nog langer duurde dan die naar Auschwitz. Zes dagen en nachten hebben we in die trein gezeten. Zes dagen en nachten hebben ze die trein niet opengedaan. Met 100 waren we in onze wagon gestapt, met 20 zijn we eruit gekomen. Over wat daarin is gebeurd, praat ik niet.
Wat moesten jullie doen in Dachau?
Sobol: Op dat moment, we waren januari 1945, dachten de nazi’s nog dat ze de oorlog konden winnen dankzij nieuwe wapens zoals de V1 en de V2. Omdat hun fabrieken steeds vaker werden gebombardeerd, bouwden ze er nieuwe in de bossen. Wij werden tewerkgesteld in een fabriek in de bossen bezuiden Dachau. Tot wij in april, dankzij een bombardement, konden ontsnappen. Ik ben terechtgekomen in een boerderij waar krijgsgevangen Franse soldaten tewerkgesteld waren. Op 1 mei hebben Amerikanen ons bevrijd. En daar stond ik dan. Eindelijk vrij. Maar moederziel alleen.
Ook toen u in Brussel aankwam, was u alleen. Wat hebt u toen gedaan?
Sobol: Ik mocht een paar dagen bij een vriend logeren, Robert. In afwachting, dacht ik toen, van de terugkeer van mijn ouders. Enkel mijn zusje is teruggekomen. Toen ik haar zag, zei ik dat ik amper in staat was voor mezelf te zorgen. Ik was doodziek, de weerslag van mijn verblijf in de kampen. Toen wij begrepen dat onze ouders niet zouden terugkomen, zijn wij elk op onze manier recht gekrabbeld. (even stil) Weet u wie er naast Robert woonde? Nelly. En weet u wat nog mooier is? Zij had zich ondertussen geëngageerd bij het Rode Kruis. Om mij te zoeken.
In Auschwitz is mijn familie vernietigd en heb ik mijn moeder voor het laatst gezien. Daarom ga ik dus elk jaar, ook al is dat erg zwaar.
Zij was u nooit vergeten, net zoals u altijd aan haar was blijven denken.
Sobol:Quel bonheur, non?
U bent net als veel overlevenden van de concentratiekampen pas meer dan 40 jaar later beginnen te getuigen over wat u hebt meegemaakt. Hoe komt dat?
Sobol: Er zijn twee soorten overlevenden. Zij die de poorten van de kampen achter zich hebben kunnen sluiten, zoals ik, en zij die er fysiek zijn uitgeraakt maar nooit mentaal. Ik ken een man die elke keer dat hij soep kreeg van zijn vrouw, zei: ‘Dat is pas soep, niet zoals de soep in Auschwitz.’ Dramatisch genoeg hebben sommigen zo hun kinderen het huis uitgejaagd.
Hoe hebt u dat wel achter u kunnen laten?
Sobol: Omdat ik datgene wilde doen wat de nazi’s mij hadden willen afpakken. Leven. En dat heb ik voluit gedaan. Nooit heb ik over Auschwitz gesproken met mijn kinderen. Nooit. Niet één woord. Nog steeds niet, trouwens.
U doet 50 keer per jaar in scholen uw verhaal, maar u hebt het nog nooit aan uw kinderen verteld?
Sobol: Precies. Ze kennen mijn verhaal natuurlijk wel. Dankzij Steven Spielberg. Nadat hij met Schindler’s List veel geld had verdiend, heeft hij een stichting opgericht die zo veel mogelijk overlevenden hun verhaal heeft opgetekend. Ik was in 1987 de eerste Belg die ze hebben geïnterviewd. Van de twee dikke videocassettes die ik van hen kreeg, heb ik kopieën gemaakt. Eén stuurde ik naar mijn zoon, die in Egypte woont, en één naar mijn dochter. Zo hebben mijn kinderen, en later mijn kleinkinderen, mijn verhaal ontdekt.
Waarom hebt u het hen nooit in levende lijve verteld, zoals u het sindsdien tegen duizenden scholieren hebt gedaan?
Sobol: Omdat mijn kinderen hun vader niet moeten kennen als slachtoffer. Ik wilde en wil dat niet! Ik was een succesvolle zakenman. Ik heb mijn zoon zelf duiklessen gegeven, waardoor hij nu een duikexpert is in Sharm-el-Sheikh. Het goede wat ik heb overgehouden aan die kampen, heb ik hen doorgegeven. La rage de réussir, de drang om door te zetten en te slagen. Risico’s durven nemen. Voor het slechte heb ik hen behoed.
Het is een bovenmenselijke prestatie, meneer Sobol: zo veel levenslust putten uit een van de grootste moordpartijen uit de 20e eeuw.
Sobol: Ik ben een gelukkig man kunnen worden, ja. Dankzij het meisje waarvan ik hield als jongeling. Nelly en ik zijn snel getrouwd en hebben snel onze eerste zoon gekregen. Dat was voor mij onwaarschijnlijk. Een kind! Ik kon mijn familie heropbouwen. Daarna kwam onze dochter, daarna onze kleinkinderen en daarna zelfs achterkleinkinderen. Zíj zijn mijn overwinning op de nazi’s. De kracht die ik in mij had, heb ik ontdekt in hún kampen. Het lef om mijn hand op te steken wanneer ze om een timmerman vroegen. Het lef om te beginnen schilderen op een doosje. De moed om de foto van Nelly het koste wat het wil bij te houden, ook al kon die mij niet beschermen in die hel die je enkel langs de schoorsteen kon verlaten. En toch is het dat fotootje dat mij gaande hield. In Auschwitz, in Gross-Rosen, in Dachau. Elke dag weer: ‘Misschien denkt ze nog aan mij?’ Door die foto was ik meer dan een kaalgeschoren Stück. Was ik iemand die liefhad en die werd liefgehad.
Hebt u met uw vrouw wel gesproken over wat u hebt meegemaakt?
Sobol: Natuurlijk, zij was mijn vrouw. Maar zij was de enige. Toen mijn kinderen die cassette hadden gezien, wilden ze met mij naar Auschwitz. (plots emotioneel) Je sais qu’ils m’aiment énormément. Ik heb mijn leeftijd, maar ik blijf me voor hen interesseren, blijf vragen naar wat ze doen. Dat ik gelukkig ben, komt ook omdat ik weet dat ik hen gelukkig maak.
Hoe bent u ertoe gekomen om te gaan getuigen in scholen?
Sobol: Dankzij mijn zus. Zij was als lid van de Auschwitz Stichting uitgenodigd om het kamp te bezoeken. Ze wilde aanvankelijk niet. ‘De plaats bezoeken waar ze mijn ouders hebben vermoord, waarom zou ik?’ Ze kwam er met mij over spreken en ik heb voorgesteld om samen te gaan. Dat hebben we gedaan. On n’a fait que pleurer.
Sindsdien bezoekt u Auschwitz elk jaar. Is dat niet erg zwaar?
Sobol: Waar moet ik anders heen om mijn ouders te bezoeken? Zij hebben hier geen graf. Auschwitz is hun graf. Daar is mijn familie vernietigd. Daar heb ik mijn moeder voor het laatst gezien. Daarom ga ik dus elk jaar, ook al is dat erg zwaar. Maar de Auschwitz Stichting organiseert die reizen voortreffelijk. We gaan met een honderdtal mensen, logeren samen in een herberg van Duitse protestanten. We eten samen, praten en luisteren veel, er zijn historici die kunnen uitleggen hoe de Holocaust is kunnen gebeuren. Dat samenspel is zeer verrijkend voor iedereen. Na die eerste reis, waarop ik veel heb geluisterd en ook mijn verhaal heb gedaan, zei de voorzitter van de stichting me dat ik naar de scholen moest gaan. ‘Wat heb ik daar te zoeken?’ vroeg ik hem. ‘Mensen die nu even oud zijn als u was in de kampen’, zei hij. Ah bon. Sindsdien doe ik 50 lezingen per jaar, nog steeds. In het begin reed ik zelf het land af, daarna ging ik met de trein en nu laat ik me door de taxi voeren.
U hebt een speciale techniek om uw lezing te beginnen.
Sobol: Ik vraag de leerlingen om hun ogen te sluiten. Voor een paar minuutjes maar, zeg ik altijd. In werkelijkheid duurt dat 20 minuten. Met hun ogen toe luisteren ze beter, zijn ze beter geconcentreerd op wat ik zeg, vergeten ze elkaar en hun smartphones. Dat werkt. Twee uur lang spreek ik, zij luisteren en stellen veel vragen. Altijd eindig ik optimistisch.
Waarom?
Sobol: Is er een alternatief? Je moet toch optimistisch zijn? Sommige overlevenden geven dramatische getuigenissen. Ze willen dat de mensen hen beklagen. Ik niet. Ik wil geen medelijden. Ik wil dat men luistert. Want ik voer het woord voor al die mensen die niet zijn teruggekeerd.
Auschwitz.Camp, nog tot 25 juni 2020 in Kazerne Dossin. Op 28 april start op Canvas en VRT NU Kinderen van de Holocaust, met getuigenissen van onder meer Paul Sobol en zijn zus.
Paul Sobol
– 1926: Geboren in Parijs
– 1928: Verhuist met zijn Joods-Poolse familie naar Brussel
– 1942: Duikt onder met zijn gezin
– 13 juni 1944: Wordt met zijn familie opgepakt door de Gestapo en opgesloten in de Dossinkazerne
– 31 juli 1944: Vertrekt met het 26e konvooi richting Auschwitz
– 18 januari 1945: Dodenmars naar concentratiekamp van Gross-Rosen
– 25 april 1945: Kan ontsnappen na een bombardement van de geallieerden. Wordt op 1 mei bevrijd door Amerikaanse troepen
– 16 september 1947: Trouwt met Nelly Vandepaer. Het echtpaar krijgt twee kinderen
– 1954: Begint zijn eigen reclamebureau
– 1987: Begint te getuigen over zijn ervaringen
– 2010: Publiceert Je me souviens d’Auschwitz
75 jaar na Auschwitz
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier