Het geallieerde tegenoffensief
In juli 1918 liggen de kaarten helemaal anders dan vier maanden eerder. Van een totale Duitse overwinning is geen sprake meer. Toch heerst er twijfel bij de geallieerden. Het Duitse leger biedt nog stevig weerwerk. De honderdduizenden Amerikaanse soldaten worden slechts mondjesmaat in de strijd geworpen. Niets wijst erop dat de oorlog in 1918 beslecht zal worden.
Het voorjaar van 1918 is de meest bewogen periode van de loopgravenoorlog. Vier maanden lang beuken Duitse divisies op de geallieerde stellingen. In een ongeziene reeks offensieven slagen ze erin om de geallieerden aan het wankelen te brengen. De spectaculaire Duitse aanvalsspitsen dringen tot zestig kilometer diep in de vijandelijke linies. Dat blijkt een stap te ver voor de Duitse logistiek die er niet in slaagt voldoende soldaten, munitie en voedsel naar voren te brengen. De ene aanval na de andere verliest zijn elan door bevoorradingsproblemen.
In juli 1918 valt de laatste Duitse aanval stil aan de Marne. De Fransen werpen de Duitse troepen terug. Deze gevechten bij Villers-Cotterêts zijn het militaire keerpunt van 1918 en zelfs de hele oorlog. Ze leiden tot een ongeziene crisis in Berlijn en in het Belgische kuuroord Spa waar de Duitse keizer zijn tenten heeft opgeslagen om de oorlog vanop de voet te volgen.
Een zwarte dag voor het Duitse leger
Ferdinand Foch, sinds 26 maart 1918 coördinator van de geallieerde strijdkrachten op het westelijk front, vat meteen de koe bij de hoorns. Hij wil te allen prijze vermijden dat de Duitsers bekomen van deze mokerslag. Hij wil ze bij de keel grijpen en die wurggreep niet meer lossen. Foch verdedigt zijn aanpak op een geallieerde conferentie op 24 juli. In een eerste tijd plant hij middelgrote ontzettingsoffensieven die het pad moeten effenen voor het eindoffensief dat hij voorziet in 1919. Hij wil hiermee de Duitse druk op Parijs en de Kanaalhavens wegnemen, het in 1918 verloren gebied terug innemen en de belangrijkste spoorwegen heroveren. Spoorlijnen zijn de logistieke slagaders van de legers van de Eerste Wereldoorlog. De opkomst van vrachtwagens verandert daar voorlopig weinig aan.
Een van de eerste ontzettingsoffensieven vindt plaats op 4 augustus 1918 wanneer Franse eenheden Soissons heroveren en maar liefst 700 artilleriestukken buitmaken. Vier dagen later volgt een meer spectaculaire Frans-Britse aanval bij Amiens, de stad die de Duitsers net niet wisten te veroveren in maart en april 1918, maar waaraan ze wel een kwetsbare uitstulping in hun frontlinie overhielden.
De Duitse infanteristen hebben daarna amper de tijd gehad om hun stellingen te organiseren. Daarom werkt de Britse bevelhebber Douglas Haig vanaf mei aan een plan om ze uit de uitstulping terug te dringen. Zeshonderd tanks en nog meer vliegtuigen moeten voor een doorbraak zorgen. Er wordt voor het eerst een beroep gedaan op enkele tientallen Whippettanks. De lichte en snelle Whippet is voorzien voor de tweede fase van de aanval, namelijk het diep doorstoten in de Duitse achterhoede. Voor de doorbraak rekent Haig nog steeds op de zware tanks, in dit geval de Mark V.
Sinds het succes van hun aanval in Cambrai van oktober 1917 dragen de Britten geheimhouding en verrassing hoog in het vaandel. Alle grote troepenverplaatsingen gebeuren zo laattijdig mogelijk en gehuld in de nachtelijke duisternis. Het geluid van de tanks wordt overstemd door vliegtuigen van de Royal Air Force waardoor de Duitsers niet gealarmeerd worden. De RAF houdt bovendien Duitse verkenningstoestellen op afstand dankzij een numerieke meerderheid van vijf tegen één. Tweeduizend artilleriestukken zorgen voor de broodnodige vuursteun die de infanterie toelaat om op te rukken. De Britten lijden ook niet langer onder de grote munitietekorten van 1916 en de kwaliteit van de munitie is goed. In navolging van de Duitsers kiezen ze ervoor om geen uren- of dagenlange artillerievoorbereiding meer te doen. De artillerie opent pas het vuur wanneer de infanteristen naar hun doelwitten stormen.
De verrassing aan Duitse zijde is dan ook compleet wanneer de Britse infanteristen op 8 augustus het niemandsland oversteken om 4u20 ’s morgens, even later gevolgd door de Fransen op hun rechterflank. Nu pas brullen de kanonnen. Dankzij geluidsdetectie hebben de Britten elk Duits schot precies kunnen lokaliseren. De betere schiettechnieken en een minutieuze voorbereiding zorgen ervoor dat de artilleristen veel sneller doel treffen en het tijdrovende inschieten achterwege kunnen laten. Het gevolg is dat de Duitse artillerie in een mum van tijd overweldigd wordt. Dat maakt een wereld van verschil voor de aanvallers.
De Duitse mitrailleurs worden dan weer het zwijgen opgelegd door het rollende spervuur dat de infanterie voorafgaat. Daar waar de Duitsers de regen van granaten beter hebben verteerd, leveren de tanks vaak doorslaggevend werk. Tegen de middag zijn de Canadezen en Australiërs al twaalf kilometer opgerukt. Op hun rechterflank moeten de Fransen het zien te redden met veel minder tanks. Hun opmars is dan ook minder spectaculair. De Britse cavalerie en pantserwagens stomen samen met de Whippets door. 8 augustus wordt de meest succesvolle dag van de oorlog voor de Britse ruiters. Ze nemen een duizendtal vijandelijke soldaten krijgsgevangen. Voor de Duitsers is het schrikken: hun artilleriestellingen, commandoposten en logistieke depots zijn bedreigd en worden in allerijl geëvacueerd.
De geallieerden worden nu geconfronteerd met dezelfde problemen als hun vijanden in het voorjaar van 1918: na een initieel veelbelovende doorbraak valt de opmars stil wegens logistieke perikelen. Al na enkele dagen strijd zijn zowat alle tanks uitgeschakeld. Bovendien raken de Duitse reserves sneller ter plaatse dan de geallieerde versterkingen. Op 9 augustus rukken de Britse troepen nog een vijftal kilometer op en een dag later heroveren de Fransen Montdidier. Daarna is het vet van de soep. Op 12 augustus stopt Haig het offensief. Het geallieerde punt is gemaakt: ook zij zijn in staat om door de Duitse linies te breken.
Voor de Duitsers maken deze gevechten bij Amiens duidelijk dat de rollen definitief omgekeerd zijn. Hun voorjaarsoffensieven zijn mislukt en het Duitse moreel krijgt een nieuwe knauw: een kleine helft van de 75.000 Duitse verliezen zijn soldaten die zich hebben overgegeven. Dat is veelzeggend voor de morele crisis die zich stilaan meester maakt van grote delen van het Duitse leger. Het grote aantal gevangenen en vermisten is ook een teken aan de wand voor Ludendorff. Hij beweert in zijn memoires dat die 8ste augustus 1918 voor hem een keerpunt is geweest en spreekt over ‘een zwarte dag voor het Duitse leger’.
Dat de Fransen en Britten in staat zijn om het oude slagveld van de Somme van 1916 te veroveren, is voor hen een opsteker van formaat. Wat in 1916 niet lukte, slaagt in 1918 wonderwel en relatief makkelijk. De nieuwe aanpak met vliegtuigen, tanks, artillerie en infanterie is succesvol. De geallieerden staan nu voor een veel grotere uitdaging: de beruchte Hindenburgstellung. Die sterke positie met dichte prikkeldraadversperringen en een groot aantal betonnen bunkers en schuilplaatsen innemen, wordt een ander paar mouwen.
Nieuwe methodes
De geallieerden hebben nu de wind in de zeilen. Foch zet na het succes bij Amiens door met de ontzettingsoffensieven. De ene geallieerde aanval volgt de andere op. Telkens zijn de objectieven beperkt en dus relatief vlot haalbaar. Her en der geven Duitse soldaten zich zonder veel weerstand over. De Britse en Franse veteranen kunnen hun ogen niet geloven. Zelfs de Duitse officieren lijken ten prooi te vallen aan defaitisme.
De geallieerde successen vallen niet uit de lucht, maar zijn het resultaat van enkele cruciale vernieuwingen. De centrale rol van de Franse generaal als coördinator en feitelijke bevelhebber van de geallieerde troepen is een belangrijke stap vooruit, ook al blijven de ego’s van de generaals groot en botsen de nationale belangen nog vaak. Elke belangrijke knoop die Foch moet doorhakken, wordt daarom besproken met de politieke en militaire leiders. Het viertal dat de militaire strategie uittekent, bestaat uit de twee Franse generaals Ferdinand Foch en Philippe Pétain, de Brit Douglas Haig en de bevelhebber van de American Expeditionary Forces, John Pershing. De vier protagonisten zijn het niet altijd met elkaar eens, maar ze vinden wel steeds een compromis. Zo zijn Pétain en Foch doorgaans terughoudender en pessimistischer gestemd dan Haig en zeker Pershing.
Op operationeel niveau hebben de generaals er zich bij neergelegd dat een beslissende doorbraak die het hele front doet wankelen, geen haalbare kaart is met de middelen uit 1918. Zelfs Haig, die in de zomer van 1917 bij Ieper nog droomde van een doorbraak tot Zeebrugge en Oostende, legt zich nu met tegenzin neer bij de realiteit van de loopgraven: na elke doorbraak (bite) is een logistieke pauze nodig (hold) om de troepen te laten bijtrekken. Pas daarna kan een nieuwe aanval (bite) van start gaan. Deze tactiek staat bekend als bite & hold. In tegenstelling tot de Duitse stormtroepen, die zelfs zonder artilleriesteun oprukken, gaan de geallieerde infanteristen zelden door wanneer ze zich buiten de dracht van hun eigen artillerie bevinden. De geallieerde aanpak is trager en minder spectaculair dan de Duitse stormtroepentactiek, maar blijkt op middellange termijn veel doeltreffender.
Ten slotte halen de geallieerden ook hun mosterd bij de Duitsers. Ze hebben de methodes van Bruchmüller en de stormtroepen aan den lijve ondervonden in het voorjaar van 1918 en passen die nu zelf ook gedeeltelijk toe. Zo vuren de Britten op 8 augustus zowel gasgranaten als explosieve granaten op de Duitse artilleriestellingen, net zoals Bruchmüller in maart heeft voorgeschreven aan de Duitsers.
Beter dan wie dan ook beseft Ludendorff dat de kans op een beslissende overwinning voorbij is. Hij komt tot dat besluit zonder goed besef van het verslechterde moreel van de Duitse troepen die in hun brieven klagen over de slepende oorlog en de manke bevoorrading. Toch blijft Ludendorff hoopvol. Hij gelooft niet in een snelle geallieerde overwinning omdat de Duitse strijdkrachten de geallieerden met hun voorjaarsoffensieven zo hard hebben toegetakeld dat beide strijdende partijen zich in staat van uitputting bevinden. Ook een aantal geallieerde generaals zoals Foch en Pétain maken deze analyse. Pas in oktober 1918 dringt het tot hen door dat de buit bijna binnen is en dat de oorlog nog in 1918 tot zijn einde zal komen.
De militaire toestand dwingt Ludendorff wel tot een koerswijziging. Begin augustus geeft hij het Duitse leger het bevel om zich voor te bereiden op een verdedigingsoorlog, terwijl hij stiekem nog rekent op een Duits offensief waarvan de plannen klaarliggen. Die tweespalt (verdedigen of aanvallen) illustreert heel goed hoe verwarrend de zomer van 1918 is voor alle betrokkenen. De oorlog kan nog alle kanten op. Eenmaal Ludendorff zijn zenuwcrisis van half juli heeft overwonnen, maakt hij zichzelf wijs dat de Frans-Amerikaanse tegenaanval van 18 juli slechts een accident de parcours was en begint hij opnieuw Duitse aanvalsoperaties voor te bereiden.
Eind augustus bergt Ludendorff dan toch de plannen van zijn aanvalsoperatie Hagen definitief op. Op 7 september gaat hij nog een stap verder. Hij beveelt de terugtocht uit de gebieden die het Duitse leger de maanden daarvoor tegen een hoge prijs wist te veroveren. Op de meer naar achteren gelegen Hindenburgstellung wil Ludendorff standhouden. Hij geeft stilaan ook duidelijk te kennen dat hij niet meer gelooft in een overwinning op het slagveld. Enkel onderhandelingen kunnen de oorlog beëindigen, zo stelt hij gefrustreerd vast. De Hindenburgstellung moet de Duitsers toelaten om vanuit een sterke uitgangspositie naar de onderhandelingstafel te trekken.
De Amerikanen bij Saint-Mihiel
Ludendorff onderschat op dat ogenblik de kracht en het enthousiasme van de Amerikaanse soldaten. Op 12 september beginnen zij aan de uitvoering van hun eerste zelfstandige grote aanvalsoperatie tegen een Duitse uitstulping langs de Maas bij Saint-Mihiel. In tegenstelling tot Amiens zitten de Duitsers daar al sinds 1914 ongemoeid in hun stellingen. Bovendien is het terrein niet erg geschikt voor grote aanvalsoperaties, met onder meer beboste heuvels langs de Maasvallei. De Duitse verdediging staat er uit vier of vijf linies met veel betonnen bunkers. Vanuit hun posities bedreigen de Duitsers de spoorweglijnen en domineren ze de naburige sectoren.
De Amerikaanse bevelhebber Pershing ruikt zijn kans om de Europeanen te tonen hoe zijn troepen zo’n stelling aanpakken. Hij is het beu dat zijn AEF enkel ingeschakeld wordt als ondersteuning en wil zelf aanvallen. Omdat de Amerikanen nog niet goed zijn uitgerust, krijgen ze de hulp van de Fransen die logistieke taken overnemen en artillerie, tanks, vliegtuigen en zelfs infanterie ter beschikking stellen. Het materiële overwicht is indrukwekkend. De Amerikanen beschikken over drie keer meer infanteristen dan de vijand. De verhoudingen voor artillerie en vliegtuigen zijn nog meer uitgesproken met respectievelijk vijf en zeven geallieerde artilleriestukken en vliegtuigen voor elk Duits toestel.
Deze keer mislukt de geheimhouding rond de operatie. De Duitsers in de uitstulping beseffen het gevaar: ze kunnen relatief makkelijk omsingeld worden door een tangbeweging. Daarom beginnen ze al voor de start van de Amerikaanse aanval hun evacuatieplannen uit te voeren. Ze geven het terrein op en bieden weinig weerstand. Op enkele dagen tijd sluit de tang zich rond de uitstulping. Na amper drie dagen is de strijd beslecht. De geallieerde verliezen zijn uiterst beperkt (7.000), terwijl de Duitsers 17.000 manschappen verliezen waarvan opnieuw een belangrijk aandeel krijgsgevangenen (13.000).
Hoewel de hele aanvalsoperatie vlekkeloos verloopt, kunnen de Amerikanen niet tevreden zijn. Het grootste deel van de Duitse soldaten ontsnapt. Bovendien sputtert de Amerikaanse oorlogsmachine af en toe. De Franse troepen en eenheden in versterking geloven hun ogen niet en getuigen daarna van de logistieke chaos in de achterhoede.
Alle neuzen in dezelfde richting
Met de Amerikaanse operatie bij Saint-Mihiel zijn de ontzettingsoffensieven afgerond. Foch heeft zijn belangrijkste doelen bereikt. De Duitsers zijn teruggedreven uit de gebieden die ze in het voorjaar van 1918 hebben veroverd en de belangrijkste spoorweglijnen en -knooppunten zijn terug in geallieerde handen. Haig en Pershing suggereren al sinds eind augustus dat de tijd rijp is om de doodsteek uit te delen aan het Duitse leger. Nu gaat ook Foch overstag.
Het bevrijdingsoffensief moet bestaan uit een reeks gelijktijdig uitgevoerde concentrische aanvallen. De Britten willen aanvallen bij Cambrai, de Fransen vanaf de Aisne en de Amerikanen vanuit de sector Saint-Mihiel. Zo heeft elke natie zijn aanvalsas en wordt niemand ondergeschikt gemaakt aan de andere. Hoewel dit plan de militaire logica respecteert, toont het ook aan hoe Foch telkens opnieuw voor een moeilijke evenwichtsoefening staat als hij alle neuzen in dezelfde richting wil laten wijzen.
Zijn werk wordt nog delicater wanneer de Belgen hem benaderen. Voor het eerst in vier jaar tijd tonen ze zich bereid om samen met de geallieerden een offensief te ontketenen. Eind augustus voert de Belgische stafchef generaal Cyriaque Gillain gesprekken met Foch en diens entourage. De offensieve aanpak laat zich meteen voelen in de Belgische loopgraven. Met grotere raids probeert het Belgisch leger de vertreklijn voor het bevrijdingsoffensief zo ver mogelijk naar voren te schuiven. De Duitsers laten dit niet zonder slag of stoot gebeuren en weren zich als duivels in een wijwatervat.
Begin september krijgen de Belgische fronteenheden richtlijnen om te starten met de massale logistieke voorbereidingen voor het nakende offensief en de daaropvolgende opmars. Foch gaat akkoord met de samenstelling van Legergroep Vlaanderen, bestaande uit alle divisies van het Belgisch leger, aangevuld met Franse en Britse divisies. Op 11 september aanvaardt de Belgische koning Albert het bevel over deze legergroep. Hij blijft trouw aan zijn interpretatie van de grondwet die stelt dat de Belgische troepen onder zijn bevel moeten blijven. Omdat Foch controle wil houden, benoemt hij zijn vertrouweling Jean-Marie Degoutte tot stafchef van de Legergroep Vlaanderen. Het is deze Franse generaal die de operaties daadwerkelijk leidt, in lijn met de verzuchtingen van Foch.
De bevrijding gaat van start
Op vier dagen tijd – van 26 tot 29 september – starten vier grote aanvallen langs vier grote assen. Eerst trekt een Frans-Amerikaanse legergroep ten aanval in de streek Maas-Argonne. Een dag later volgt de eerste Britse aanvalspits bij Cambrai. Vervolgens begint Legergroep Vlaanderen aan haar aanval en ten slotte vallen Britten en Fransen aan in het centrum. Zelfs de Duitse legerleiding voelt de bui hangen.
Met lood in de schoenen trekt Ludendorff naar zijn militaire overste, de oude Pruisische generaal Paul von Hindenburg. Hij gooit de handdoek in de ring. Quasi gelijktijdig verneemt Ludendorff ook nog eens dat de Duitse bondgenoot Bulgarije de strijd staakt. Sinds 15 september zetten de geallieerden de Balkan in vuur en vlam en Bulgarije delft hierbij het onderspit. Tegelijk laait de strijd op in het Midden-Oosten. Op 4 oktober vertrekt de eerste Duitse nota naar de Amerikaanse president Woodrow Wilson. De Duitsers schrijven dat ze bereid zijn om te onderhandelen over vrede op basis van het veertienpuntenprogramma dat Wilson in januari 1918 heeft verdedigd tegenover het Amerikaanse Congres en dat beschrijft hoe de Amerikaanse president de naoorlogse wereld wil organiseren en de kaart van Europa hertekenen.
Intussen rukken de geallieerden overal op. De Amerikanen zijn na drie dagen vechten zo’n twaalf kilometer gevorderd, maar botsen op veel hevigere tegenstand dan bij hun eerste operatie tussen 12 en 15 september. De Duitsers bijten fel van zich af en hun reservedivisies beuken in op de Amerikaanse aanvalsgolven die een makkelijke prooi zijn voor de Duitse mitrailleurs. De Amerikanen staan terug met beide voeten op de grond. Hun aanvalsdivisies bestaan uit onervaren soldaten die geleid worden door vaak incompetente officieren die te snel zijn gepromoveerd. Opnieuw duiken de problemen op in de achterhoede waar de wegen versperd zijn door de slecht georganiseerde logistieke colonnes, terwijl de fronteenheden niet bevoorraad raken.
De Belgische opmars
Noordelijker staan de Belgische infanteristen op 28 september klaar voor hun eerste grote offensieve operatie sinds 1914. De opdracht is zwaar: Legergroep Vlaanderen moet zich meester maken van de heuvelkam rond Ieper die Klerken (bij Diksmuide) via Passendale met de Kemmelberg verbindt. Hiermee staan de Belgen voor dezelfde opdracht als de Britten bij de Derde Slag om Ieper in de zomer van 1917.
De voorbereiding loopt niet helemaal gesmeerd. Veel tijd om de Legergroep Vlaanderen tot een geoliede machine te smeden is er niet. Drie weken voor de start van het offensief staan de aanvalsplannen nog niet op papier. De manoeuvres die worden uitgeschreven, zijn soms te ingewikkeld voor de beperkte communicatiemiddelen van toen. Bovendien moet elke order vele tussenstations passeren waardoor soms bevelen pas na het geplande aanvangsuur bij de uitvoerders aankomen. Zo vinden aanvallen plaats die eigenlijk geannuleerd waren door de legerleiding.
Het Belgisch leger wordt in allerijl klaargestoomd voor het grote werk. Het kan 170.000 manschappen en meer dan 1.000 stukken geschut in het veld brengen. Ook de Fransen en de Britten brengen artillerie in stelling om de Belgische opmars te steunen. Tegenover de 29 divisies van de Legergroep Vlaanderen staan ongeveer tien onderbemande Duitse divisies. In augustus en september daalt de gemiddelde sterkte van een Duits bataljon aan het westelijk front van 850 tot 450 manschappen. In augustus verliezen de Duitsers 228.000 manschappen terwijl er slechts 130.000 rekruten bijkomen. Tegelijk slaat de tweede en meest dodelijke golf van de Spaanse griep hard toe in september en oktober 1918. De Duitsers beschikken wel nog over een groot aantal mitrailleurs en ook aan munitie is er meestal geen tekort.
Op 28 september is het zover. Om halfdrie ’s nachts start de artillerievoorbereiding. De beschieting is kort, maar overweldigend en geeft de infanteristen moed. Drie uur later gaan ze ‘over the top’ en volgen het opschuivend spervuur van artilleriegranaten. De Belgische aanval komt niet als een complete verrassing voor de Duitsers, die de voorbereidingen hebben opgemerkt en via krijgsgevangenen bevestiging hebben gekregen van de aanvalsintenties. De opmars verloopt zeer vlot, maar door getalm aan Belgische zijde is de Flandern II Stellung, het eerste doelwit, ’s avonds nog niet gevallen. Toch dringt de Legergroep Vlaanderen acht kilometer door in de Duitse linies. Op 29 september breken de Britten, Fransen en Belgen door de Flandern II Stellung.
Daarna valt het offensief stil aan de volgende Duitse positie, de Flandern I Stellung, waar de weerstand taaier blijkt dan verwacht. Bovendien zijn de infanteristen uitgeput en loopt de bevoorrading, net zoals bij de Amerikanen, mank. Ook de Belgen betalen leergeld voor hun gebrek aan ervaring met grote offensieven. Belgische en Britse vliegtuigen trekken alle registers open om de gevechtseenheden te bevoorraden en droppen zelfs voedsel vanuit de lucht. Na de eerste aanvalsfase (bite) is Legergroep Vlaanderen duidelijk toe aan een logistieke pauze (hold). De artillerie moet bijtrekken en dat vergt tijd. Na een opmars van twaalf à vijftien kilometer – gelijkaardig aan de Amerikaanse opmars in Argonne – telt het Belgisch leger zo’n 16.000 verliezen.
Gaten stoppen
Intussen komt het front overal in beweging tussen de Noordzee en de Zwitsers grens. De Britten leiden twee aanvalsassen. De hoofdkrachtinspanning tegenover Cambrai stoot op een sterke Duitse troepenconcentratie. Toch rukken de Britten op de eerste dag van hun offensief op 27 september een tiental kilometer op. De tweede Britse aanval vindt twee dagen later plaats, meer naar het zuiden, tegenover Saint-Quentin. Ook deze operatie is een aartsmoeilijke opdracht. De Hindenburgstellung is er bijzonder sterk met onder meer het kanaal van Saint-Quentin. De Britten zetten voor het eerst eigen mosterdgasgranaten in, meer dan een jaar nadat de Duitsers ze voor het eerst hebben gebruikt bij Ieper. Toch boeken de Britten tijdens de Honderddagencampagne spectaculaire overwinningen. Ze profiteren van de Amerikaanse aanval in Argonne die al snel dertien Duitse reservedivisies aanzuigt.
De Duitsers proberen de catastrofale toestand het hoofd te bieden, maar komen mankracht te kort om alle gaten te stoppen. Na twee dagen is de Hindenburgstellung over een lengte van vijftig kilometer doorbroken. Het plan van Ludendorff om op deze positie stand te houden is mislukt. Ook de Duitse verbetenheid is niet meer dezelfde als in 1917. Opnieuw schrikken de Britten en Australiërs van de beperkte vechtlust van de Duitse eenheden.
Eenmaal voorbij de Hindenburgstellung zien de Britten open landschappen. Bevelhebber Douglas Haig acht de tijd opnieuw rijp voor de inzet van zijn favoriete wapen: de cavalerie. De ruiters kennen echter weinig succes en ook de ‘nieuwe’ cavalerie, de tanks, laten het afweten. De Duitse terugtocht verloopt relatief geordend en ontaardt nergens in een algemene vlucht. Dat is en blijft een opmerkelijk wapenfeit voor een strijdmacht in een schier uitzichtloze toestand.
De tweede ‘bite’
Op 14 oktober is de Legergroep Vlaanderen klaar voor een tweede bite. De artillerievoorbereiding wordt deze keer beperkt om het verrassingseffect te vergroten. Het opzet slaagt: Britten, Fransen en Belgen breken door de Flandern I Stellung. Die dag rukken ze weer acht kilometer op. De Duitsers trekken nu van de ene geïmproviseerde stelling naar de andere zoals ze overal doen op het westelijk front. Daarbij klampen ze zich vooral vast aan rivieren en kanalen die relatief snel in staat van verdediging kunnen worden gebracht. In België trekken ze zich na de Flandern I Stellung terug op de Leie en het Afleidingskanaal van de Leie (Lysstellung) en begin november op het kanaal Gent-Terneuzen en de Schelde (Gent-Herman-Stellung).
De Britten, Fransen en Amerikanen van de Legergroep Vlaanderen zijn niet te stoppen. Op 20 oktober steken ze de Leie over en op 3 november de Schelde. Ook de Belgische eenheden nemen nog deel aan de tweede en derde fase, maar het Belgisch leger botst op zijn limieten. Bij elke nieuwe aanval nemen minder Belgische divisies deel en wordt hun rol kleiner.
Ook elders op het westfront hernemen Fransen, Britten en Amerikanen hun opmars. Intussen laten de Belgische divisies het IJzerfront tussen Nieuwpoort en Diksmuide achter zich en bevrijden de Belgische kust. Dat betekent meteen ook het einde van de activiteiten van de Duitse duikboten die vanuit Zeebrugge, Oostende en Brugge de Noordzee onveilig hebben gemaakt.
Het einde
Toch geeft de Duitse legerleiding de strijd niet op. Ze werken koortsachtig verder aan nieuwe verdedigingslinies zoals de Antwerpen-Maasstellung. Intussen krijgen ze ook op andere fronten klappen. Sinds 24 oktober openen de Italianen de aanval op de Oostenrijk-Hongaarse troepen en op 30 oktober stappen de Ottomanen uit de oorlog.
Terwijl Foch op 23 oktober nog steeds gelooft dat de oorlog pas in 1919 beslecht zal zijn, aanvaardt keizer Wilhelm II op 26 oktober het ontslag van Ludendorff. Zijn vervanger, generaal Wilhelm Groener, staat voor een schier onmogelijke opdracht. Toch willen de Duitsers van geen wijken weten. Ze houden zich voor dat ze sterk zullen staan bij de vredesgesprekken zolang ze gebieden bezet houden die als pasmunt kunnen dienen. Ze misrekenen zich.
De wapenstilstand van 11 november 1918 maakt een vierde aanvalsfase overbodig. De Legergroep Vlaanderen is op 45 dagen tijd zo’n zestig kilometer opgerukt en heeft het grootste deel van West- en Oost-Vlaanderen en Henegouwen bevrijd. Net voor de wapenstilstand trekken de Belgen nog het door de Duitsers ontruimde Gent binnen. De hele Honderddagencampagne stelt ongeveer anderhalf miljoen soldaten buiten gevecht. De Duitsers lijden de grootste verliezen (750.000), gevolgd door de Britten (ongeveer 300.000), de Fransen (279.000) en de Amerikanen (130.000). De Belgen verliezen 3.336 gesneuvelden en 27.000 gewonden.
p>
De Honderddagencampagne p>
De aanval bij Amiens is de start van wat Angelsaksische historici de ‘Honderddagen campagne’ noemen. Tussen 8 augustus en 11 november 1918 trekken de geallieerden voortdurend in de aanval. Eigenlijk klopt de term niet, want de periode beslaat slechts 95 dagen. Bovendien valt er ook iets te zeggen voor 18 juli als mogelijk startpunt van de bevrijdings-campagne. Die dag trokken de Fransen en Amerikanen in de tegenaanval tegen het laatste Duitse voorjaars-offensief. p>
De term ‘Honderddagencampagne’ wordt overigens ook gebruikt voor de militaire operaties tegen Napoleon die culmineerden in de slag bij Waterloo op 18 juni 1815. De strijdende partijen waren toen wel anders ingedeeld. Een bonte coalitie van Britse, Duitse en Belgisch-Nederlandse eenheden onder leiding van de hertog van Wellington stond toen tegenover het Franse leger van Napoleon Bonaparte. p>
p>
Amerikaanse officieren p>
Er vechten heel wat bekende namen mee in de Amerikaanse rangen. Een aantal van de jonge officieren die in 1918 op Europese bodem hun strepen verdienen, zullen in de Tweede Wereldoorlog terugkeren naar het strijdtoneel als generaal. Zo komt de jonge George S. Patton als kapitein mee met de staf van generaal Pershing die al in Europa is neergestreken in juni 1917. Hij wordt belast met de opleiding en training van de Amerikaanse tankbemanningen en leidt in september 1918 de Amerikaanse tanks bij Saint-Mihiel en in Argonne, waar hij gewond raakt door een kogel. De man die uiteindelijk de mooiste militaire en politieke loopbaan weet uit te bouwen is George Marshall naar wie het Amerikaanse hulpprogramma wordt genoemd dat Europa na de Tweede Wereldoorlog heeft behoed van een communistische expansie. Marshall is als stafofficier nauw betrokken bij het Amerikaanse luik van het bevrijdingsoffensief in Argonne. Een andere klinkende naam is die van William ‘Billy’ Mitchell die bij Saint-Mihiel de acties van de Amerikaanse vliegtuigen coördineert en zich in het interbellum zal ontpoppen tot een fel pleitbezorger van een sterke Amerikaanse luchtmacht ten nadele van de land- en zeestrijdkrachten. p>
De Belgische militaire verliezen p>
Meer dan 40.000 Belgische militairen hebben het leven gelaten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zoals voor alle legers eisen de eerste en laatste oorlogsmaanden de zwaarste tol. Een derde van alle Belgische militaire slachtoffers sterft in 1914 en een derde in het laatste oorlogsjaar. De dodelijkste dag van de hele oorlog is de start van het bevrijdingsoffensief op 28 september 1918 wanneer iets meer dan duizend Belgische piotten (1036) sneuvelen. Bij de start van de tweede fase van het bevrijdingsoffensief laten weer 657 Belgische militairen het leven (14 oktober 1918). De tweede dodelijkste dag van de oorlog is bij de tweede uitval uit Antwerpen op 12 september 1914 wanneer maar liefst 893 Belgische militairen sneuvelen. p>
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier