Gods vijanden?
De geschiedenis van Europa is er ook een van conflicten tussen de kerk en haar tegenstanders. Met ketters werd geredetwist, op ketters werd tegelijk ook jacht gemaakt. Maar hoe luidde hun signalement?
Machtig rijst de Engelenburcht op boven de Romeinse Tiber, onaangedaan door de mensenzee die haar omspoelt. Het lijkt of de blik van het bouwwerk over de Via della Conciliazione naar de St. Pieter gaat, ’s werelds belangrijkste katholieke kerk, en of het de Engelenburcht, deze steen geworden onverzettelijkheid van de kerk, niet kan deren dat er op nauwelijks drie minuten lopen achter haar, aan de Piazza Cavour, een kerk staat die een aantal eeuwen eerder niet voor een godshuis, maar voor een duivelstempel aangezien zou worden. Die tóen nooit in de katholiekste aller steden had kunnen staan en, eenmaal ontdekt, in een oogwenk door helse vlammen verteerd zou zijn. Deze kerk heet ‘La Chiesa Evangelica Valdese di Roma’ – de kerk van de waldenzen in Rome, van mensen dus die in de 12de eeuw afgedaan werden als duivelaanbidders en met heksen zouden verkeren. Mensen die God lasteren en de kerk ondergraven, ketters, kortom. Vijanden van God!
Wij veroordelen alle ketters, hoe zij zich ook mogen noemen.’ Het Vierde Lateraans Concilie, 1215
Soms staat de waarheid voorop, soms de macht der omstandigheden
Ketters en dwaalleren zijn niet weg te denken uit de geschiedenis van het christendom. Dat kreeg al vroeg te maken met bewegingen als die van de manicheeërs, die goed en kwaad als even sterke krachten beschouwden, voor altijd met elkaar in strijd. De vraag wat een ketter dan precies is, werd altijd sterk beïnvloed door historische en politieke factoren, die inwerkten op de officiële geloofsleer van dat moment. Er waren weliswaar enkele leerstellingen die zo goed als onaangevochten bleven, maar daar staat tegenover dat zelfs een aantal van de centrale, door alle christelijke kerken aanvaarde geloofsartikelen, lange tijd aan twijfel blootstonden.
Het woord ‘ketter’ is afgeleid van het Latijnse cathari, de naam voor de aanhangers van misschien wel de meest heterodoxe van alle middeleeuwse geloofsbewegingen, die nog altijd sterk tot de verbeelding spreekt. Eind 12de, begin 13de eeuw deden deze Katharen, ongeveer tegelijk met de waldenzen, de katholieke kerk op haar grondvesten trillen. Merkwaardig genoeg werd het Latijnse woord al snel verward met cattus (kat), waardoor de voorstelling opgeld deed dat ketters dit dier als representant van de duivel zouden vereren en het bij hun duistere rituelen op het achterlijf kusten.
Dit kussen van het achterwerk associeerde het volksgeloof al langer met duivelse praktijken. In 1233 kwam het zelfs op een officiële lijst van verdachte handelingen – door toedoen van paus Gregorius IX. Die was een groot bevorderaar van de inquisitie en stuurde de lijst toe aan diverse wereldlijke heersers, onder wie de Duitse keizer Frederik II. Het gaat hier om de zendbrief Vox in Rama (‘stem in Rama’ – een onheilspellende verwijzing naar de plaats waar volgens de profeet Jeremia een weeklacht opging toen de verslagen Israëlieten er passeerden op weg naar hun Babylonische ballingschap). In de brief waarschuwt de paus voor nieuwe ketterijen en probeert hij deze aan de hand van hun rituelen en onderscheidingstekens herkenbaar te maken. De gegeven beschrijvingen zijn bijzonder levendig en toveren moeiteloos een filmrijp, duister en schrikwekkend geschiedsdrama voor ons geestesoog. Aan het eind ervan hoor je Gregorius bijna met bulderende stem roepen: ‘Wie zou zich niet te weer stellen tegen deze zonen van de verderfenis en het verraad?’
In deze formulering komen twee kenmerken tot uitdrukking die volgens de kerk iemand tot een ketter maken. Ten eerste gaat het dan om personen of groepen van personen die de ware christelijke leer, de kerk en daarmee God zelf verraden. Ze zondigen tegen het ultieme gebod en dat is Gods naam te heiligen. Daarmee storten ze zichzelf in het verderf, wat je als hun verdiende loon zou kunnen beschouwen, ware het niet dat ze al godlasterend ook – en dat is het tweede kenmerk – het zielenheil van alle gelovigen in gevaar brengen, doordat ze de autoriteit van de kerk ondergraven, haar boodschap vertroebelen en Gods toorn over de hele mensheid afroepen. Het begrip ketterij is daarom weliswaar met het woord ‘dwaalleer’ treffend weergegeven, maar de apocalyptische lading die het in de Middeleeuwen had ontbreekt daarbij. En juist deze lading was het, die velen van de kerkelijke leiders ertoe brachten de heresie met alle middelen te bestrijden.
De oorlog tegen de ketters is ook een afwenden van het Laatste Oordeel
Deze strijd werd met tal van verwijzingen naar de Bijbel gerechtvaardigd. In de Handelingen der Apostelen wordt voor het eerst van een ketter gewag gemaakt: Simon de Magiër uit Samaria, over wie gezegd wordt: ‘Voordien had een zekere Simon in de stad magie bedreven en de bevolking versteld doen staan […] en iedereen, van groot tot klein, keek vol ontzag naar hem op omdat ze werkelijk meenden dat de grote macht van God in hem zichtbaar werd.’ Het Bijbelboek verhaalt vervolgens van zijn bekering, maar in de (apocriefe, niet in de Bijbel opgenomen) Handelingen van Petrus wordt hij gestenigd door het volk, dat zich aansluit bij die andere Simon – Simon Petrus, een van de twaalf discipelen en ook wel de ‘eerste paus’ genoemd.
Aan het begin van de Nieuwe Tijd kreeg de vervolging van andersgelovigen vooral kerk- en staatspolitieke trekken. Hierdoor belandde de Tsjechische reformator Jan Hus op de brandstapel – een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de katholieke kerk. Toch heeft de kerk zich lange tijd van geweld tegen ketters onthouden, een middel dat kerkvader Augustinus bijvoorbeeld strikt van de hand wees. Later maakte men een onderscheid tussen de leer die een ketter verbreidde en diens persoon, wat een aanmerkelijke stap vooruit mag heten. Bovendien gold lange tijd de ’twee-zwaardentheorie’ volgens welke de kerkelijke straf een verbaal-moreel karakter diende te houden (vermaning) en het gebruik van geweld aan de wereldlijke macht voorbehouden bleef. Voor kerkhistoricus Arnold Angenendt betekende het doden van ketters dan ook een heuse cesuur: de ‘christelijke zondeval’. Ook bij hem volgt daar weer een relativering op: het aantal dodelijke slachtoffers dat de Roomse en ook de Spaanse inquisitie maakten, ligt veel lager dan het antipaapse kamp wilde doen geloven. Hij schetst de opstelling van de kerk als volgt: ‘Zoals het algemeen belang steun van het ware geloof verlangde, zo diende aan het valse geloof ter vermijding van Gods toorn een eind gemaakt te worden.’ De werkwijze daarbij was: ‘De kerk maakte het beslissende onderscheid tussen het ware geloof en heresie, waarop het wereldlijk gezag de beëindiging op zich nam.’
‘Christelijke zondeval’ en een paus die nieuwe wegen inslaat
De publicist Adolf Holl, zelf een uit zijn ambt ontheven priester, verlegt het accent van de Nieuwe Tijd naar de bloeitijd van de Middeleeuwen en komt tot een verrassende conclusie: ‘Het waren de verketterde minderheden die in het tijdsgewricht tussen 1200 en 1300 het soort eigenzinnigheid in geestelijke aangelegenheden vertoonden dat voor Europa van eenzelfde fundamentele betekenis zou blijken als het kapitalisme. Ik ben daarom de cruciale eeuw tussen de dood van Joachim van Fiore (? 1202) en die van Petrus Olivi (? 1298) als Eerste Verlichting gaan beschouwen.’ Een mooie vondst, maar misschien ook iets té mooi … Hij illustreert in elk geval treffend hoezeer de opvattingen over ketterij aan schommelingen onderhevig waren en ook wel zullen blijven.
Niet in Rome, aan de Piazza Cavour, maar een paar honderd kilometer verder naar het noorden, kwam het enkele jaren geleden tot een ontmoeting tussen paus Franciscus en vertegenwoordigers van de waldenzen. In de Lombardijse stad Turijn, waar deze geloofsgemeenschap in de 19de eeuw voor het eerst geloofsvrijheid genoten had, vroeg Franciscus om vergeving voor de ‘onchristelijke’ en ‘onmenselijk handelingen’ van zijn kerk en sloot af met de woorden ‘Ik hoop dat hiermee en nieuw soort omgang tussen ons een aanvang neemt, waarin we ons allereerst bezinnen op de grootsheid van ons gezamenlijk geloof, ons leven in Christus en de Heilige Geest en het pas daarna hebben over wat ons nog scheidt. Ik beloof voor u te bidden en vraag u ook voor mij te bidden.’
MEER WETEN?
Isnard W. Frank, A History of the Mediaeval Church. SCM Press 2009
Theun de Vries, Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht. dbnl 2013 (digiboek)
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier