Expo: schilder El Greco krijgt zijn eerste grote retrospectieve in Parijs
Dik vier eeuwen na zijn dood heeft El Greco eindelijk een grote retrospectieve in Parijs. In het Parijse Grand Palais kunt u zich laten verbluffen en verbazen door het flamboyante oeuvre van de geboren Griek die de profeet van het modernisme werd.
Een jongeman in een blauwe mantel houdt zijn armen wijd open en kijkt met smachtende blik naar een dreigende, purperkleurige hemel. Achter hem staan zeven naakte mannen en vrouwen, boven hen hangen twee engelen. Wie de jammerende figuren met hun lang uitgerekte lijven zijn, is onduidelijk: ze dragen geen attributen en er is geen decor dat je het mysterie kan helpen ontrafelen. Maar de smart, de passie en de onwereldse kleuren spatten van het helse tafereel af.
Met zijn gepijnigde poses en vlammende verbeeldingskracht lijkt het tafereel de universele schreeuw om menselijke waardigheid uit te drukken. En wie zijn kunstgeschiedenis kent, herkent er de contouren in van Francisco Goya’s Fussillade, van Pablo Picasso’s Les demoiselles d’Avignon en zelfs van Salvador Dalí’s surrealistische koortsdromen. Het is een wonderbaarlijk werk dat met zijn erg modern aanvoelende beeldtaal amper te catalogiseren valt. Hoe het heet? Het openen van het vijfde zegel. Wat het voorstelt? De apostel Johannes die, in een apocalyptisch visioen, de martelaren ziet. Wie het maakte? De Spaanse Griek El Greco, die het rond 1610 schilderde in zijn woonplaats Toledo.
El Greco hield van God, luxe en correct betalende klanten.
Wie het imposante doek wil bewonderen moet normaal in het Metropolitan Museum in New York zijn, maar nog tot 10 februari hangt het in Le Grand Palais in Parijs. Samen met 74 andere werken maakt het deel uit van wat vreemd genoeg pas de eerste grote retrospectieve is die in Frankrijk aan El Greco wordt gewijd. In weerwil van zijn hedendaagse renommee heeft Domenikos Theotokopoulos, zoals de Griek heette, niet altijd tot de kunstcanon behoord. Sterker nog: tot halverwege de negentiende eeuw was hij een grotendeels vergeten schilder, die in Spanje weliswaar wat succes had gehad als maker van religieuze taferelen en portretten.
Lange tijd zag het er naar uit dat El Greco, die zijn carrière begon op Kreta als iconenschilder, in de vergeetput van de kunstgeschiedenis zou verdwijnen. Voor zijn barokke opvolgers was hij te duister en te bizar, met zijn glimmende, giftige groenen, gelen en roden. Voor de verlichting was hij te vroom en te onnatuurlijk, met zijn religieuze extase en zijn uitgerekte, maniëristische figuren, alsof die te lang op de pijnbanken van de Spaanse inquisitie hadden gelegen. Op zijn rehabilitatie bleef het wachten tot het modernisme aanbrak en tot elke nieuwlichter, van Édouard Manet en Paul Cézanne tot Pablo Picasso en Jackson Pollock, hem begon te vereren als een profeet, als een visionair die al in de late zestiende eeuw de autonomie van kleur en vorm respecteerde, en daarmee vooruitwees naar het kubisme, het expressionisme en zelfs de abstractie.
Door al die hippe postume fans lijkt er vandaag een aureool boven El Greco’s kale kop te hangen. Hij was een geniale gek wiens bizarre kleuren en composities getuigen van een volstrekt unieke, mystieke en hoogst persoonlijke kunstvisie. Hij was een kolerieke kluizenaar die aanspoelde uit de periferie van de westerse kunstwereld en tradities omsmolt, op zoek naar zijn artistieke eldorado. Tenminste, dat wil de mythe die rond hem is ontstaan.
God en luxe
Wie de tentoonstelling in Grand Palais in chronologische volgorde afloopt, zal dat fel geromantiseerde beeld flink moeten bijstellen. De verwrongen figuren, de ruimtelijke capriolen en de bijna belachelijk expressieve kleuren – de dingen die El Greco voor ons zo modern maken – waren, zo blijkt, niet het resultaat van spirituele visioenen, laat staan van bijziendheid, zoals sommige critici beweerden. Ze waren het werk van een toegewijde maar wereldse kunstenaar die nu eenmaal een apart geografisch parcours heeft afgelegd en er jaren over heeft gedaan om zijn eigen stijl te vinden.
Kijk maar eens goed naar zijn vier variaties op Christus verjaagt de geldwisselaars uit de tempel, die in dezelfde zaal vlak bij elkaar hangen. De oudste versie dateert van circa 1570, werd geschilderd in Venetië of Rome en volgt braafjes de uitgebalanceerde traditie van Titiaan en Michelangelo, de renaissanceschilders die El Greco tijdens zijn Italiaanse periode als zijn leermeesters beschouwde. De laatste versie maakte hij rond 1614 in Toledo en is met haar buitensporig lange figuren, hypertheatrale poses en onnavolgbare palet wél meteen herkenbaar als vintage Greco.
De vraag blijft natuurlijk hoe het komt dat zijn werk net op die excentrieke, volkomen subjectief ogende manier geëvolueerd is. Sommige kenners schrijven dat toe aan het feit dat hij de laatste veertig jaar van zijn leven in Toledo werkte, ver verwijderd van artistieke hotspots als Venetië en Rome. Hoewel hij in Italië de maniëristische maniertjes had geleerd van Michelangelo en Tintoretto, kon El Greco het werk van Caravaggio en andere vormvernieuwers die na zijn vertrek op het voorplan traden dus nooit hebben bestudeerd. Het verklaart alvast waarom hij zelfs in de zeventiende eeuw nog altijd in de renaissancetraditie schilderde, als een relict uit een voltooid verleden tijd.
Andere kunsthistorici wijzen erop dat El Greco, die hield van God, luxe en correct betalende klanten, sowieso altijd zijn eigen koers heeft gevaren, met het ene oog gericht op de hemel en het andere op zijn bankrekening. Tenslotte had hij vanaf het prille begin niet alleen ambitie getoond. Hij had ook een ego zo groot als het gigantische altaarstuk De hemelvaart van Maria, dat je ook op deze expo kunt bewonderen. Het laatste oordeel van zijn held Titiaan? Dat kon hij ook, zo beweerde hij, maar dan christelijker. De Sixtijnse Kapel van ‘de goddelijke’ Michelangelo? Die wilde hij wel eens ‘corrigeren’ en overschilderen waar nodig.
Uiteraard moet El Greco’s kloeke zelfbewustzijn – gechoqueerde Italiaanse critici noemden hem een ‘ sciocco pittor‘ of ‘gek van een schilder’ – begrepen worden binnen zijn persoonlijke context. Hij was geen kosmopoliet of rijkeluiszoontje. Hij was een outsider, een culturele migrant die eerst in Italië arriveerde vanuit de Venetiaanse kolonie Kreta en daarna strandde in Toledo, ook niet bepaald ’s werelds swingendste metropool. Bovendien was hij een product van zijn tijd, die nu eenmaal bol stond van de religieuze furie, van de inquisitie, van de strijd tegen de islam en het opkomende protestantisme.
El Greco’s pose was zowel oprecht als opportunistisch. Hij meende wat hij schilderde, alsof hij écht de engelen en heiligen had ontmoet. Enerzijds zag hij zichzelf als een kunstenaar die het ware geloof verspreidde, die zich afzette tegen de decadente uitwassen van de renaissance, die de geldwisselaars verdreef uit de tempel der kunsten. Anderzijds speelde hij door die gemeende devotie handig in op de Spaanse mode van het moment. Het verklaart waarom hij het, ondanks zijn aparte levensstijl (hoewel hij een zoon had trouwde hij nooit, en de franke manier waarop hij met mannelijk naakt omging doen sommigen speculeren over zijn geaardheid) nooit aan de stok kreeg met de inquisitie en waarom hij zowat de hele aristocratie en clerus van Toledo tot zijn klantenbestand mocht rekenen – of toch zij die niet afdongen op zijn naar verluidt pittige prijzen.
Géén beeldenstormer
Hoewel hij vlot wist in te spelen op de kunstmarkt en zelfs zijn eigen studio had, gleed El Greco na zijn dood vrij snel weg in de obscuriteit. Tot hofschilder had hij het, tot zijn eigen grote frustratie, nooit weten te schoppen: de Spaanse koning Filips II was geen fan van hem (en vice versa). Bovendien was zijn stijl zo uniek, bizar en buitenissig dat hij haast geen navolgers kón hebben, al valt op dat Diego Velázquez goed naar El Greco’s portret van de bebrilde kardinaal en inquisiteur Fernando Niño de Guevara heeft gekeken vooraleer hij zelf aan zijn portret van paus Innocentius X begon.
Het intense, psychologiserende werk – wellicht gemaakt in de lente van 1600, toen de kardinaal Toledo bezocht – is lang niet het enige pronkstuk van deze retrospectieve. De Parijse wandeling door El Greco’s oeuvre begint bij twee iconen in beroerde staat, als discrete getuigen van zijn post-Byzantijnse leerschool. Daarna zie je zijn werken zaal na zaal groter, krachtiger, lumineuzer en epischer worden, alsof zijn ambitie en zelfvertrouwen meegroeiden met het formaat van zijn canvas. Je loopt langs het portret van broeder Hortensio Félix Paravicino (1609), een meesterwerk dat bewijst dat hij ook zonder zotte kleuren een grandioze portretschilder was. Even verderop vind je enkele van zijn befaamde heiligenportretten, waarin El Greco kleur en vorm laat triomferen op fysionomie, waardoor het lijkt alsof ze gisteren geschilderd zijn.
‘Wat heeft iedereen tegenwoordig toch met Velázquez?’ vroeg Picasso zich ooit openlijk af. ‘Ik heb duizend keer liever El Greco. Dat is pas een schilder.’ Dat hij het meende, blijkt uit Les demoiselles d’Avignon (1907), een van de sleutelwerken van de moderne kunst, waarvoor hij zich royaal liet inspireren door Het openen van het vijfde zegel, dat monumentale, haast onaardse werk waarmee de expo triomfantelijk eindigt en waar schrijver Simon Vestdijk in 1937 zelfs een roman aan wijdde. Picasso zag in El Greco een onbezoedelde geestverwant die de pure, verloren schoonheid van zijn Spaanse vaderland had weten te vatten, iets wat ook Franco’s fascisten danig wisten te waarderen aan de Griekse gelukzoeker. Alleen deed Picasso de waarheid daarmee, weliswaar ongewild, geweld aan. El Greco was niet de beeldenstormer van Toledo, de visionaire vernieuwer die de moderne kunst aankondigde. Hij was een afgedobberde traditionalist die zijn eigen draai gaf aan de laatrenaissancistische kunst, maar dat op zo’n geniale manier deed dat hij alsnog de heraut van het modernisme werd. Benieuwd wat Domenikos Theotokopoulos van al die devotie zou hebben gedacht.
El Greco, Grand Palais, Parijs, nog tot 10 februari 2020. Info: grandpalais.fr.
El Greco
– 1541 geboren als Domenikos Theotokopoulos op Kreta, op dat moment een kolonie van de Republiek Venetië
– 1566 krijgt de titel van meester-iconenschilder
– 1567 trekt naar Venetië, waar hij Titiaan, Tintoretto en Veronese bestudeert
– 1570 komt aan in Rome, waar hij kennis maakt met het werk van Raphael en Michelangelo
– 1577 gaat in het Spaanse Toledo op zoek naar meer en beter betaalde opdrachten.
– In 1603 richt hij er zijn eigen atelier op
– 1614 overlijdt in Toledo. Verdwijnt daarna snel weer in de obscuriteit, maar wordt in de 19e eeuw gerehabiliteerd vanwege zijn ‘moderne’ kijk op kleur, licht en vorm
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier