Eerherstel voor Dorothea Tanning: de David Lynch van de penseelstreek
Ze was de laatste surrealist en de echtgenote van Max Ernst, maar dat is lang niet het volledige verhaal van de Amerikaanse kunstenares Dorothea Tanning. Een retrospectieve in Tate Modern opent alle deuren van haar verrassend veelzijdige oeuvre vol huiselijke horror.
Ze kijkt je enigszins hautain aan wanneer je de eerste zaal van de tentoonstelling binnenstapt: een knappe, rijzige vrouw met ontblote borsten, met een purperen jurk waar zeewier aan gedrapeerd hangt en met een vreemd, gevleugeld beest aan haar voeten. Achter haar staat een deur op een kier, en daarachter nog één, en daarachter nog één, alsof ze je uitnodigt om samen met haar te ontdekken wat er in de verschillende vertrekken verscholen ligt.
Het is het krachtige, cryptische en bovenal zelfverzekerde zelfportret Birthday waarmee Dorothea Tanning in 1942 haar entree maakte in de kunstgeschiedenis, én in het leven van surrealist Max Ernst. Tijdens een bezoek aan haar atelier in New York was die zo onder de indruk van het schilderij en van de kunstenares die het gemaakt had dat hij meteen verliefd werd op haar. Maar ook al opende het doek voor Tanning de deur naar een succesvolle kunstcarrière die zeven decennia zou omspannen, het gooide andere deuren dicht.
Vrouwelijke kunstenaars bestaan niet. Het is net zo’n grote contradictie als “mannelijke kunstenaar” of “olifant-kunstenaar”.
Tot aan haar dood in 2012 – ze werd 101 – zou ze namelijk het label ‘surrealist’ opgestikt krijgen, ook al verkende ze verschillende stijlen, maakte ze ook decors en kostuums, en schreef ze gedichten en kortverhalen. Het is een van de redenen waarom Tanning tot nu toe niet de plek in de kunstcanon kreeg die ze verdient, want geen stroming die – met haar geestverarmende cocktail van seksuele fantasmen en slappe symboliek – zo veel vergeelde flutkunst produceerde als het surrealisme. Bovendien moest Tanning het grootste deel van haar carrière opereren in een wereld die gedomineerd werd door pronkerige machomannetjes, waardoor ze te lang en te snel werd afgedaan als ‘de stoeipoes van de surrealisten’, of – nog erger – als mevrouw Ernst.
Gelukkig is er nu een alomvattende retrospectieve in Tate Modern in Londen die dat enge, seksistische beeld corrigeert, en toont dat Tanning veel meer in haar mars had dan haar vrienden Marcel Duchamp, Francis Picabia en zelfs haar echtgenoot wilden of konden toegeven. Natuurlijk vergreep ook zij zich aan surrealistische kitsch. Natuurlijk was lang niet alles wat ze produceerde voor de eeuwigheid bestemd. En natuurlijk had Tanning beter moeten weten toen ze zich in de jaren veertig tot een stroming bekende die op dat moment allang over haar hoogtepunt heen was. Alleen wist ze de stijl tot op zijn limieten te pushen, en dat met zoveel zwier, metier en passie dat veel van haar werken nog altijd fascineren en intrigeren – in tegenstelling tot pakweg die weke horloges en kreefttelefoons waarmee Salvador Dali vooral zijn pensioenfonds trachtte te spekken.
Kijk maar eens aandachtig naar het ironisch getitelde Eine Kleine Nachtmusik (1943), een van Tannings meest iconische en naargeestige schilderijen. Twee meisjes met halfafgerukte kleding – zouden ze misbruikt zijn? – dolen in trance door de gang van een muf hotel, langs een rij met genummerde deuren, en met een reuzegrote zonnebloem die op het bloedrode tapijt ligt. Tanning omschreef het doek, dat in 1997 werd aangekocht door Tate, als ‘de clash tussen volwassen logica en de fantasie van de kinderlijke psyche’. Maar wat het ook voorstelt, en met welke ogen je het ook bekijkt, je kunt moeilijk heen om de beeldende kracht en de beheerste techniek waarmee het omineuze, seksueel beladen tafereel werd geschilderd. Het lijkt wel een still uit een tot film gestolde nachtmerrie van David Lynch, Tim Burton of een andere cineast die zich door het surrealisme en southern gothic laat inspireren.
Glamourkoppel
In tegenstelling tot de meeste surrealisten kwam Tanning niet uit Europa, dat sinds Sigmund Freud in het onderbewuste had zitten pulken en Henri Bergson het élan vital had ontdekt, geobsedeerd leek met zijn eigen dromen, angsten en trauma’s. Ze werd geboren in het stadje Galesburg in Illinois, in de Verenigde Staten, ‘waar niks gebeurde behalve het behangpapier’ zoals ze sarcastisch schreef. In haar jeugdjaren werd haar fantasie dan ook niet geprikkeld door cholerieke, egomane kunstenaars uit de Europese metropolen. Nee, het waren Lewis Carrolls Alice in Wonderland, de gothic novels van Ann Radcliffe en andere literatuur die diep in fantasie en folklore was geworteld die haar inspireerden, en die haar later zo vaak, zo gretig en zo onbarmhartig zou doen terugkeren naar haar claustrofobische jeugd op het Amerikaanse platteland. Naar de plekken, mensen, geuren en kleuren van het Midwesten in de jaren tien en twintig.
A Mrs Radcliffe Called Today, een doek uit 1944, is zelfs een directe hommage aan de achttiende-eeuwse schrijfster, maar Tanning was niet de eerste surrealist die een fetisj had voor gothic literatuur. Al in 1924 prees André Breton in zijn Surrealistisch Manifest ‘de onvergetelijke intensiteit’ van Matthew Lewis’ roman The Monk uit 1796. Maar er is een wezenlijk verschil. Breton beschrijft het vrouwelijke hoofdpersonage van die roman al kwijlend als het ‘zinnebeeld van aanhoudende verleiding’. Tanning laat alle mannelijke, seksuele lusten terzijde en kiest voor een vrouwelijke auteur, alsof ze het doorgeslagen machismo van de surrealisten – stuk voor mannen van hun patriarchale tijd – wil counteren.
Toch was het voor Tanning liefde op het eerste gezicht met het surrealisme. Toen ze in 1936 in Chicago een tentoonstelling met surrealistische kunst bezocht, was het alsof ze eindelijk de taal had gevonden waarmee ze zich plastisch kon uitdrukken, waarmee ze de demonen kon bezweren van het conservatieve klimaat en het burgerlijke milieu waarin ze was opgegroeid. De passie laaide zelfs zo hoog op dat ze in 1939 naar Parijs zeilde in de hoop daar haar surrealistische idolen in levende lijve te ontmoeten. Maar nog voor ze die droom kon realiseren, brak de Tweede Wereldoorlog uit en moest ze onverrichter zake terug naar New York.
Gelukkig maakten Ernst, Picabia, Duchamp en co. wat later dezelfde reis, op de vlucht voor de Duitse bezetter. Het was in New York dat Tanning haar idolen uiteindelijk leerde kennen, onder wie dus ook Max Ernst, met wie ze spoedig een koppel zou vormen. In 1946 verhuisde ze met haar echtgenoot, die voor Tanning scheidde van zijn vrouw Peggy Guggenheim, naar Sedona in Arizona, waar ze geregeld vrienden als Henri Cartier-Bresson, Yves Tanguy en Dylan Thomas over de vloer kregen.
Een decennium later trok het glamoureuze kunstenaarskoppel naar de Provence. Ook daar, in de zonovergoten natuur, schilderde Tanning vooral donkere, benepen interieurs. Zelfs op z’n fleurigst heeft haar werk iets dreigends en verontrustends, alsof het geïnfecteerd is door onbenoemde verschrikkingen en troebele herinneringen, alsof er onder de tapijten en achter het meubilair kadavers verborgen zitten.
Bosch revisited
Tannings kunst leest als een koortsige trip door het onderbewuste, en op de tentoonstelling in Tate Modern passeren heel wat spookkastelen, akelige hondjes, slaapwandelende tienermeisjes, verwrongen torso’s en andere sinistere scènes vol huiselijke horror de revue. Ze duiken op in schilderijen, tekeningen en etsen, maar ook in driedimensionale objecten. Zo legde Tanning vanaf het midden van de jaren zestig haar penselen tijdelijk opzij om zachte textielsculpturen te fabriceren, die ze opvulde met tennisballen en aan elkaar stikte met haar Singer-naaimachine. Bij momenten doen ze denken aan gemutileerde Muppets, aan copulerende wormen of aan kinky knuffeldieren die bedoeld zijn om kinderen de stuipen op het lijf te jagen. Het zijn tactiele, aaibare objecten waarin ernst en scherts, het speelse en het erotische met elkaar vervlochten zijn. Alsof Tanning met haar bizarre, lichamelijke creaties de grenzen tussen object en subject, het sculpturale en het levende wil doorbreken.
Ze drijft de techniek radicaal door in Chambre 202, Hotel du Pavot, een installatie uit 1970 en een van de hoogtepunten van de tentoonstelling. Het is een schaars verlichte kamer, met een armetierig peertje aan het plafond, waar monsterlijke lichamen uit de muren en het haardvuur kruipen, alsof je naar een twintigste-eeuwse update van een hels visioen à la Hiëronymus Bosch zit te kijken.
Het is een morbide meesterwerk van installatiekunst, lang voor die gemeengoed was in het museale wereldje, én een logische uitvloeier van Tannings levenslange obsessie met beklemmende ruimtes en gebouwen, met het ontmaskeren van ogenschijnlijk ‘normale’ bourgeoishuizen als mentale gevangenissen. Het lijkt wel een kwaadaardig, driedimensionaal companion piece van haar doek Family Portrait uit 1954, waarin een brave huisvrouw, die verdacht veel op een pop lijkt, letterlijk tot de proporties van een dwerg wordt herleid door de kolossale, potsierlijke uitgedoste man des huizes.
Door dergelijke symboliek, die frequent opduikt, is het verleidelijk om Tannings werk te labelen als ‘feministisch’ – wat de voorbije jaren consequent gebeurt en wat ze zelf alvast beter vond dan ‘feminien’. ‘Vrouwelijke kunstenaars bestaan niet’, zei ze stellig. ‘Het is net zo’n grote contradictie als “mannelijke kunstenaar” of “olifant-kunstenaar”. Je kunt een vrouw zijn, en je kunt een kunstenaar zijn, maar het ene is gegeven en het andere ben jij.’ Feit is dat ze patriarchale codes counterde, burgerlijke conventies sloopte en vaker vrouwen dan mannen afbeeldde, zonder daarom het wijsvingertje te heffen, de sloganeske toer op te gaan of haar wrange gevoel voor humor te verliezen.
In die zin is Tanning misschien wel de original independent woman van de Amerikaanse kunstwereld. Want ook al gooide ze het figuratieve nooit helemaal overboord – zelfs niet toen Rothko, Pollock en andere abstract-expressionisten met de grove borstel door de naoorlogse kunst gingen -, ze durfde wel degelijk ook buiten de lijntjes van het surrealisme te kleuren en te experimenteren met losser penseelwerk, fluïde composities en lichtere kleuren. In de kaleidoscopische, door menselijke schimmen bevolkte doeken die ze in de jaren vijftig maakte (en die beslist niet tot haar beste output behoren), werden de mogelijkheden van het medium zelfs belangrijker dan wat er werd afgebeeld.
Bovendien was Tanning een vrouw van meer talenten dan schilderen en sculpteren alleen. Ze ontwierp affiches, kostuums en decors voor Les Ballets Russes en choreograaf George Balanchine, ze schreef gedichten en kortverhalen die tot op het eind van haar lange leven in The New Yorker, The Yale Review en andere culturele magazines werden gepubliceerd, en in 2004 – ze was toen al 94 – debuteerde ze zelfs als romanschrijfster met Chasm: A Weekend. Wie denkt dat Tanning alleen maar dat Amerikaanse plattelandsmeisje was dat zich in de Parijse avant-gardewereld wist binnen te werken en tot in de 21e eeuw in de slipstream van het surrealisme reed, moet zijn visie daarom dringend herzien. Laat de herontdekking alvast beginnen bij deze vlezige en verrassende retrospectieve in Tate Modern.
Dorothea Tanning, tot 9 juni in Tate Modern, Londen. p>
Dorothea Tanning p>
– 1910: geboren in Galesburg, Illinois (VS) p>
– 1936: verhuist naar New York, begint eigen atelier p>
– 1939: trekt naar Parijs om de surrealisten te ontmoeten. Moet terugkeren vanwege WOII p>
– 1942: ontmoet in New York surrealist Max Ernst p>
– 1946: trouwt met Ernst. Ze blijven samen tot aan zijn dood in 1976 p>
– 2012: overlijdt in New York, 101 jaar oud p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier