Een man zoekt het hogerop
Zijn bescheiden afkomst was zijn grootste drijfveer. In zijn vaderland, in Polen, aan het hof van de Pruisische koning – overal deed Casanova er alles aan om door de 18de-eeuwse high society geaccepteerd te worden. Alles!
Onhoorbaar glijdt de gondel over de kanalen van Venetië, als om de Serenissima toch vooral niet uit haar sluimer te wekken op de vroege ochtend van de 30ste april. In de roef van de gondel gaat het er levendiger aan toe. Twee mannen voeren een geanimeerd gesprek. De een is op leeftijd en beroemd, de ander jong en joviaal. Ze hebben elkaar nog maar net leren kennen. De jonge man heet viool gespeeld op de bruilot in het palazzo Soranzo, waar de oudere man als senator tot de eregasten behoorde. Na het feest was er een briefje uit de jaszak van de senator gevallen, dat de ander hem had nagedragen, waarop hij uitgenodigd werd de gondel met de senator te delen. Het werd een tochtje dat hun beider levens zou veranderen – het leven de oude senator Matteo Bragadin, maar vooral dat van de jonge violist, wiens naam al gauw op de lippen van alle Venetianen en later op die van de hele wereld is: Giacomo Casanova.
Weet u, u bent een zeer mooie man.’ Frederik de Grote tegen Casanova in het park van Sanssouci
Er is veel over Casanova geschreven, zeker ook door hemzelf. Onduidelijk blijft daarbij vaak wat verdichtsel is en wat waarheid. Overdrijving en fabuleerdrift geven een vertekend beeld van de man. Dat geldt zowel voor het zelfportret dat Casanova voor het nageslacht tekende als het imago dat hij bij zijn tijdgenoten kweekte. Daarvoor bediende hij zich van een strategie als de tegenwoordige it-girls: door beroemdheden tot beroemdheid komen. Casanova heeft dat principe al meer dan twee eeuwen geleden geperfectioneerd, om zijn eenvoudige komaf te doen vergeten en in de bel-étage van de 18de eeuw te geraken. En daar had hij zo’n succes mee, dat men zich tot op de huidige dag over het charisma van de Venetiaan blijft verwonderen. En dat etaleerde hij dus in deze ochtendstonddageraad, in het voorjaar van 1746, in een gondel met senator Bragadin.
Zijn springplank: Casanova redt een senator het leven
Het gesprek van de beide heren is al een tijdje gaande als de senator ineens bleek wegtrekt. Zijn linkerarm en -been zijn gevoelloos geworden. Ook zijn linker aangezichtsspieren verslappen. Casanova laat ergens aanleggen en een arts roepen. Die begint als altijd met een aderlating, waarna de senator naar huis gebracht wordt, zonder dat Casanova van zijn zijde wijkt. De arts, wiens naam is overgeleverd (Ludovico Ferro), zet zijn behandeling voort, druppelt kwik op de borst van de patiënt en brengt daarop een verband aan. Het helpt Bragadin niet te herstellen, in tegendeel, hij gaat verder achteruit. Koortsrillingen bevangen hem en hij krijgt nauwelijks lucht. Casanova, die zich tot dan afzijdig had gehouden, doet waar hij het best in is: hij treedt op de voorgrond, verwijdert dan het verband en wast het kwik weg. Daarmee redt hij niet alleen Bragadin het leven – hij verandert er z’n eigen levensloop mee. De senator houdt hem voor een fenomenaal medisch talent en zegt tegen de 21-jarige: ‘Als je mijn zoon wilt zijn, hoef je mij alleen maar als vader te erkennen en prompt zal ik je tot aan mijn dood als zoon in mijn huis opnemen.’ Dat laat Casanova zich geen tweemaal zeggen. Hij schrijft daar later over: ‘Dat … is het hele verhaal van mijn gedaanteverwisseling en het gelukkige moment waarop ik van een sjofel speelman avanceerde tot een heer van stand.’ De adoptie door Bragadin maakt van Casanova op slag een persoon die aanzien geniet in het openbare leven. Niet dat hij nu geacht wordt om zijn staat van dienst, dat hem gepaste eerbied ten deel valt, maar meer dat men hem ineens ziet staan – en tot onderwerp van praatjes en achterklap maakt. Bij zijn medeburgers wekt hij een mengeling van bewondering, afgunst, minachting en soms zelfs afschuw. Maar daar zit hij niet mee. Hij heet maar mooi de eerste stap gezet richting de high society van zijn tijd.
Casanova meent Voltaire tot rede gebracht te hebben
November 1760, kanton Genève. Op minder dan tien kilometer van het stadscentrum en nog geen vijf kilometer van het Meer van Genève ligt het landgoed Ferney, waarvan de bezitter tot ver buiten het kanton bekend is: niemand minder dan de opper-rationalist Voltaire is hier neergestreken. Zijn nieuwe onderkomen is perfect: dichtbij Frankrijk, maar toch buiten de jurisdictie van dat land. Een paar maanden eerder, toen hij nog hartje Genève, in huize ‘Les Délices’ woonde, had Voltaire bezoek gekregen van een man die net als hij een scheiding der geesten teweegbracht, zij het niet zozeer op intellectueel vlak. Nog niet ten minste. Hij noemt zich Chevalier de Seingalt en bereist Zwitserland sinds augustus 1760. Hij laat zich er aandienen om Voltaire op fouten in diens oeuvre te wijzen. Dat klinkt naar een gezonde dosis zelfbewustzijn en naar, inderdaad, Casanova. Die gebruikt dat jaar voor het eerst de titel Chevalier de Seingalt, om te laten merken dat de haute volée toch echt zijn natuurlijke leefomgeving is. Over de ontmoeting doen verschillende berichten de ronde. Casanova vertelt zelf dat hij zich ‘dwaas genoeg vleide met de gedachte deze reus van de geest tot rede gebracht te hebben; helaas heb ik er een wrok tegen de grote man aan overgehouden, die mij er tien jaar lang toe bracht alles wat uit zijn onsterfelijke pen gevloeid was te bekritiseren. Nu heb ik daar spijt van, al vind ik bij herlezing van mijn kritieken dat ik het vaak bij het rechte eind had. Ik had er beter aan gedaan te zwijgen, hem te vereren en m’n eigen oordeel in twijfel te trekken. Ik had mij moeten realiseren dat ik hem zonder de spotternijen die mij op deze derde dag tegen hem innamen in alle opzichten hoogstaand had gevonden. Alleen al die gedachte had mij het zwijgen op moeten leggen, maar in zijn woede geloot een mens altijd gelijk te hebben. Het nageslacht dat mij leest zal mij voor een Zoïlos houden en de achting die ik nu, in alle deemoed, voor de grote man uitspreek zal misschien niet gelezen worden. Als we elkaar bij Pluto weerzien, wie weet bevrijd van het al te vinnige van ons aardse naturel, zullen we de zaak als vrienden bijleggen; hij zal mijn oprechte verontschuldigingen aanvaarden; hij zal mijn vriend en ik zijn oprechte bewonderaar zijn.’
Het heeft er dus alle schijn van dat de ontmoeting niet geheel zonder spanningen verliep. Voltaire bleef de man die zijn ogen zo graag de kost gaf voortaan een doorn in het oog. Telkens weer zou Casanova zijn gal over hem spuwen, hem bespioneren en uiteindelijk zelfs bij de politie aangeven. Maar hoe bepalend Voltaire ook voor hem was, de Italiaan had nog meer ijzers in het vuur, andere groten der aarde om zich aan te presenteren.
Zijn strategie: vleien, kwaadspreken en alle opties open houden
‘Nadat ik een buiging gemaakt had voor de kerkvorst en een kus gedrukt had op het heilige kruis dat op de heilige pantoffel geborduurd was, zei de paus tegen mij, terwijl hij zijn rechterhand op mijn linkerschouder legde, dat hij zich herinnerde hoe ik in Padua steeds de kerk uitgelopen was zodra hij de rozenkrans begon te reciteren. “Heilige Vader, ik heb nog veel groter zonden begaan; daarom heb ik mij aan uw heilige voeten geworpen om vergeving daarvoor te vinden.”‘ Zo schildert Casanova zijn onderhoud met paus Clemens XIII, dat een paar maanden na de ontmoeting met Voltaire plaatsvond. Daarvoor had hij – een kortstondige neiging om zich voor het priesterambt te kwalificeren is daar misschien niet vreemd aan – paus Benedictus XIV al eens ontmoet en deze zou hem zelfs toestemming gegeven hebben boeken te lezen die op de Index geplaatst waren. Pikant detail: Benedictus was een fervent bestrijder van de vrijmetselarij en Casanova – vrijmetselaar. Van Clemens zou Casanova trouwens nog meer los krijgen, namelijk een hoge eretitel (apostolisch protonotarius) en de Orde van de Gulden Spoor, nog altijd een van de belangrijkste kerkelijke onderscheidingen en in die tijd ook verleend aan Wolfgang Amadeus Mozart. Deze orde gaf Casanova het recht om de titel van ‘cavaliere’ te voeren, wat voor hem wel de hoofdzaak geweest zal zijn: ‘Zeer gevleid door het gunstbewijs van de Heilige Vader hing ik mij het kruis aan een brede, karmijnrode band om de hals. […] In diezelfde tijd ontving de arme Carhusac, componist van de opera Zoroaster uit handen van de pauselijke nuntius dezelfde titel en verloor uit blijdschap daarover z’n verstand. Zo erg was het met mij niet. Maar ik moet tot mijn schande bekennen dat ik zo in m’n nopjes was, dat ik de stommiteit beging om Winckelmann te vragen of ik mijn kruis misschien met diamanten en robijnen kon laten bezetten.’
Uit dit citaat spreekt de pragmatische en doelmatige blik waarmee Casanova het contact met hogere kringen bezag. Met de ene hand smeerde hij de invloedrijken honing om de mond, met de andere smeet hij modder om zelf gunstiger bij de getroffene af te steken. Casanova’s omgang met de elite was uitgekookt en meestal succesvol. Het citaat is ook opmerkelijk omdat het een andere vooraanstaande persoon noemt, met wie de Chevalier de Seingalt veel en graag in contact trad: Johann Winckelmann, een markante archeoloog, die als een van de weinigen in een langdurige vriendschap met Casanova verbonden zou zijn. Maar deze wilde verder op de maatschappelijke ladder stijgen dan waar een groot geleerde en kunstenaar als Winckelmann hem kon brengen. Daar kwam je niet zonder iemand van adel, of liever nog, een monarch. Daarom beproefde hij in 1765 zijn geluk aan het hof van Catharina de Grote. De tsarina had kennelijk belangrijker zaken aan haar hoofd dan zich op een avonturier in te laten. Hij werd weliswaar aan haar voorgesteld en had zelfs een gesprek met haar, maar daar bleef het bij. Na minder dan een jaar verliet hij St. Petersburg weer – het tweede blauwtje dat hij aan een hof liep.
Het eerste dateerde van korte tijd daarvoor. Anders dan het intermezzo in St. Petersburg, dat Casanova toch nog vrij snel van zich af kon zetten, had het verstrekkende gevolgen. Voor hij naar Rusland vertrok, in 1764, had hij in Berlijn en Potsdam geprobeerd in de gunst van de Pruisische koning Frederik de Grote te komen. Met zijn plan is niets mis. Het slaagt, maar heel anders dan hij gedacht had. Na een wandeling door het park van Sanssouci met de ‘Oude Frits’ en een lange tijd van wachten in Berlijn, die hij verdrijft in de armen van zijn vroegere minnares Giovanna Denis en met zijn neus in boeken van ilosoische strekking, bood de koning hem een baan als opleider aan het cadetteninstituut aan. Daar viel voor Casanova geen eer aan te behalen. Voor de vorm gaat hij er een keer langs, maar daarna slaat hij het aanbod af. Na Pruisen en Rusland zou hij in hetzelfde decennium op nog één andere plaats proberen koninklijk protectie te verwerven. Daarvoor vestigde hij zijn hoop opnieuw op Oost-Europa en begeeft hij zich naar Warschau, residentie van de Poolse koning Stanislaus II.
Het jaar 1765 nadert zijn einde. Het is oktober en in Warschau is de stemming bedrukt. De nieuwe koning Stanislaus II had tot dan toe zo goed en zo kwaad als het ging geregeerd. Nog was hem niets aan te zien van zijn latere roem als wegbereider van de Poolse grondwet van 1791 – in tegendeel, menig landsdeel ontgleed aan zijn greep, wat op 5 augustus 1772 in de zogeheten Eerste Poolse Deling zou resulteren. Misschien dacht Casanova: als de tsarina in St. Petersburg dan een maatje te groot was, waarom het niet eens geprobeerd bij haar gunsteling Stanislaus II in Warschau?
De stad aan de Wisla bereidt Casanova een hartelijk welkom. Men kent zijn reputatie en zoals bijna overal slaagt de inmiddels veertigjarige erin de belangstelling van de betere kringen te wekken. Ook de koning is gecharmeerd van hem en nodigt hem op 4 maart 1766 uit voor een gezamenlijk theaterbezoek. Een hoge eer, die doet vermoeden dat Casanova nu dan toch de kroon op zijn werk zal kunnen zetten. In werkelijkheid echter wordt de avond vanuit carrièreperspectief een regelrechte ramp.
Het Poolse avontuur loopt stuk op een theaterschandaal
De gast raakt namelijk verwikkeld in de strijd tussen twee concurrerende danseressen, die elk ook hun eigen aanhangers in de zaal hebben. Na een laatdunkende uitlating over een van de twee, Anna Binetti, voegt haar minnaar, een zekere Xaver Branicki, hem een belediging toe. Dat gebeurt ten overstaan van de hele zaal en dus kan Casanova er niet omheen genoegdoening te eisen. Branicki geeft hem die en laat zich in op een pistolenduel met de ‘Venetiaanse lafaard’. Zoals het hoort tussen heren van stand. Eigenlijk is zo’n duel het privilege van de geboorteadel, waar Casanova niet toe behoort. Maar boven je stand léven is genoeglijk, stérven daarentegen … Uitdager Branicki, grootmaarschalk van Polen en op het slagveld gehard, tart hem eerst verbaal en verwondt hem dan met een schot in de buik zwaar, maar niet dodelijk. De consequenties beschrijft Casanova in zijn boek Il duello: hij ziet zich gedwongen Warschau te verlaten – waarbij hij er wel voor zorgt dat de koning eerst nog even zijn schulden voor hem afbetaalt. Maar met zijn Poolse droom is het uit.
Casanova hervat zijn reizend bestaan, doorkruist Europa en wil toch alleen maar terug naar zijn geliefde Serenissima, al was het maar omdat hij daar toch het meest in tel is. In Il duello schrijft hij: ‘Da chevalier in francese a cavaliere in italiano passa una gran differenza.’ Oftewel: ‘een chevalier in Frankrijk verschilt hemelsbreed van een cavaliere in Italië.’
Koningen, pausen, kunstenaars
Het is nauwelijks te geloven met hoeveel beroemdheden van zijn tijd Casanova persoonlijk in contact kwam. In zijn memoires heeft hij een vracht aan amusante en boeiende details over deze ontmoetingen bijeengebracht.
Frederik de Grote
ontvangt Casanova in 1794 op Sanssouci en biedt hem een baan als pedagoog op de cadettenschool aan.
Catharina de Grote
krijgt van Casanova in 1765 advies over een nieuwe kalender en de zijderupsenhouderij.
Stanislaus II, koning van Polen
gaat met Casanova uit eten en naar een toneelstuk, moet hem echter wegens een duel het land uitzetten.
Prosper Lambertini, paus Benedictus XIV
spreekt in 1744 meermaals met Casanova en zou hem permissie hebben gegeven om verboden boeken te lezen.
Carlo Rezzonico, paus Clemens XIII
verleent zijn stadgenoot per ridderslag toestemming om zich ‘chevalier’ te laten noemen.
François-Marie Arouet, Voltaire
heeft Casanova in 1760 vier dagen lang te gast en discussieert met hem over godsdienst en filosofie.
Jean-Jacques Rousseau
krijgt in 1759 bezoek van Casanova, die hem ‘niet zeer hoffelijk’ en een ‘ongelukkig groot man’ noemt.
Wolfgang Amadeus Mozart
ontmoet Casanova waarschijnlijk in 1787 in Praag, voorafgaand aan de première van Don Giovanni.
Prosper Jolyot de Crébillon d. O.
brengt Casanova in 1750 in Parijs Frans bij – de sleutel tot alle Europese salons van die tijd.
Madame de Pompadour
maîtresse van Lodewijk XV, herkent Casanova in 1750 in het theater van Parijs en spreekt hem aan.
Johann Joachim Winckelmann
vriend van Casanova’s broer Giovanni, authentiseert een door Casanova vervalst antiek schilderstuk.
Door de paus geridderd
Paus Clemens XIII verleent Casanova in 1760 de Orde van de Gulden Spoor, de op een na hoogste onderscheiding bij verdiensten voor de katholieke kerk. Hierdoor is hij gerechtigd een adellijke titel te voeren.
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier