Dwarse schilder Henri Matisse: meester van het licht en de kleur
De Franse schilder Henri Matisse heeft de kunst van de twintigste eeuw enkele keren op haar kop gezet. Het Musée Matisse in Le Cateau-Cambrésis blikt nu terug op de beginperiode van deze laatbloeier.
Hij werd geboren niet ergens in het diepe zuiden te midden van jubelende kleuren en zinderend zonlicht, maar ‘ dans le Nord’, waar de boerderijen, fabrieken en bakstenen arbeidershuisjes vaak kreunen onder een loodgrijze hemel. Henri Matisse zag op 31 december 1869 het levenslicht in Le Cateau-Cambrésis, niet ver van Valenciennes, op zo’n dertig kilometer van de Belgische grens. De streek stond bekend voor haar textielindustrie en bietenteelt, en dus voor zware arbeid, hongerlonen, stakingen en alcoholisme. Ze had ook nog eens zwaar te lijden van de Duitse bezetting tijdens de Frans-Pruisische oorlog. Niet meteen een wereld die we met de kleurenexplosies, de elegantie, de rust en het raffinement van Henri Matisse associëren.
Matisse en Picasso: het is decennialang een spel van uitdagen, beschimpen, elkaar beconcurreren en bewonderen geweest.
Lang heeft Matisse moeten horen dat hij ‘ un Belge’ was en dat zijn kunst donker, aards, concreet en dus ’très flamand’ was. Later, toen hij in Nice woonde en het zuiderse licht had ontdekt, zou Matisse naar zijn jeugd in het noorden verwijzen als een soort gevangenis. Hij zat er opgesloten in grijsheid, mist en regen. En toch heeft zijn geboortestreek met haar kleurige textielproductie een onuitwisbaar stempel op zijn werk gedrukt.
Matisse was absoluut geen wonderkind, in tegenstelling tot Picasso, de twaalf jaar jongere Spaanse lefgozer die hij in 1906 in Parijs zou ontmoeten. Matisse en Picasso – levenslange aartsrivalen en vrienden – zouden het aanzien van de kunst in de eerste helft van de twintigste eeuw helemaal overhoop halen. Maar om zover te raken, heeft Matisse hard moeten knokken, net zoals Vincent van Gogh, een van zijn favoriete schilders. Terwijl het genie Picasso al op zijn dertiende te goed was voor de academie van Barcelona en op z’n negentiende in 1901 een eerste grote solotentoonstelling kreeg in de befaamde Parijse galerie van Ambroise Vollard, zag Matisse af als een echte Flandrien. Hij werkte als een bezetene: koppig, nukkig en vaak driftig. Maar duidelijk met dat ene doel voor ogen: schilder worden, op zijn voorwaarden. Pas op zijn 35e zou de doorbraak volgen.
Tong van de kunstenaar
Henri Matisse stamt niet uit een artistieke familie. Zijn moeder beschildert porselein, dat wel, en zal haar zoon altijd steunen in zijn artistieke ambities. Henri’s ouders komen uit families van textielarbeiders. Vader Matisse heeft een lucratieve graanhandel en drogisterij opgezet in het nabijgelegen Bohain-en-Vermandois en heeft Henri al van jongs af aan voorbestemd om notarisklerk te worden, een degelijk en eerzaam beroep. Maar de jongen is geen al te beste student. Hij droomt liever en knutselt kleine theaters in elkaar, waar hij onder meer de uitbarsting van de Vesuvius ensceneert. Dan al is hij gefascineerd door kleur en licht. Henri is ook muzikaal begaafd en leert vioolspelen, maar hij vindt zijn leraar een absoluut minpunt en spijbelt veel.
Kortom: Henri Matisse is een intelligente jongen maar een dwarsligger. Zijn ‘noordelijke’ directheid speelt hem soms parten. Ook veel later zal men in gesprekken verrast worden door zijn uitspraken: dat hij een doek ‘aanvalt’ en dat de tong van de kunstenaar uitgerukt moet worden zodat die zich alleen met de schildersborstel kan uitdrukken.
Matisse is daarenboven een ziekelijke knaap: zijn overgevoelige darmen zullen hem zijn leven lang parten spelen, verergerd met aanvallen van nervositeit, kortademigheid en lange periodes van slapeloosheid.
Na zijn rechtenstudie in Parijs wordt hij tegen zijn zin notarisklerk in Saint-Quentin. Door zijn zwakke gezondheid wordt hij tot zijn opluchting afgekeurd voor de legerdienst. Maar vermoedelijk door zware lasten te tillen in de winkel van zijn vader krijgt hij op z’n twintigste een zware hernia. Tijdens zijn lange herstelperiode koopt zijn moeder hem een schildersdoos – een geluk bij een ongeluk: Matisse begint te schilderen. Hij kopieert eenvoudige stillevens van zondagsschilders en schildert de wetboeken op zijn tafel. Met veel aardekleuren. Men noemt het ‘Vlaamse stillevens’. Matisse beseft dat hij zijn roeping gevonden heeft. Hij wil schilder worden en schrijft zich, buiten medeweten van zijn vader, in de tekenschool van Quentin La Tour in. Wat hij zich meteen beklaagt, want er wordt op strikt academische wijze lesgegeven. De studenten moeten zich bekwamen in het tekenen van gipsen modellen: de Venus van Milo, de Moses van Michelangelo. Niet één levend model, verzucht Matisse.
Wat in zijn opvattingen over schilderkunst vermoedelijk meespeelt, is de artistieke vrijheid en experimenteerdrift van de eenvoudige wevers in zijn geboortestreek. Op het eind van de negentiende eeuw is het dorpje Bohain-en-Vermandois tot in Parijs en Lyon vermaard voor zijn verfijnde en luxueuze textielproducten. Alles wordt er met de hand gemaakt: fluweel, tule, kasjmier, kant en vooral zijde. In de periode waarin Matisse er opgroeit, is Bohain de belangrijkste leverancier voor de grote Parijse modehuizen en de zijdehandel in Lyon. Hoewel ze meestal ongeletterd zijn en geen kunstopleiding hebben gehad, slagen de wevers erin om stoffen te produceren met kleurrijke, bijzonder originele en ronduit experimentele patronen voor de haute-couturehuizen. Dat vuurwerk van motieven en kleuren wil Matisse kunnen schilderen. Maar het zal nog even duren voor hij dat kan realiseren.
Belgische vriend
Henri Matisse verkast naar Parijs, waar hij zich in de privéateliers van grote schilders kan inschrijven. Thuis ontploft de bom. Zijn vader is razend: Henri’s rechtenstudie heeft tot niets geleid. Kiezen voor het ‘beroep’ van schilder is daarenboven een pure schande voor de familie in het dorpse Bohain. Door tussenkomst van zijn moeder krijgt Matisse toch een ’toelage’ van 100 franc per maand. Eén jaar, niet langer. Helaas vindt Matisse nergens zijn draai, nergens leren ze hem schilderen zoals hij het in gedachten heeft. Zijn zelfvertrouwen bereikt een dieptepunt.
Gelukkig zijn er enkele lichtpunten. Bij een bezoek aan het Palais des Beaux-Arts in Rijsel ziet Matisse voor het eerst de schilderijen van Goya. ‘Daar ontdekte ik dat schilderen een taal is, die ik kon leren.’
In Parijs wordt hij toegelaten tot het atelier van Gustave Moreau. Moreau is al een eind in de zestig en heeft zijn eigen typische schilderstijl, maar het is een leermeester die zijn studenten stimuleert en uitdaagt. Als hij met hen naar het Louvre trekt om hen daar de Italiaanse, Vlaamse en Hollandse meesters te laten kopiëren, vertelt hij niet hoe ze moeten schilderen. Later zal Matisse zeggen: ‘Moreau vuurde onze verbeelding aan met schilderijen waarin hij vooral het leven benadrukte.’
In 1892 leert Matisse Camille Joblaud kennen. Ze is al snel zwanger, hun dochter Margot wordt geboren, maar ze trouwen niet. Opnieuw tot grote schande van de familie in het noorden des lands.
Zijn goede vriend, de Belg Henri Evenepoel, medestudent bij Gustave Moreau, zit in hetzelfde schuitje. Evenepoel is nauwelijks drie jaar jonger dan Matisse, heeft ook een kind, nog wel met zijn nicht. Ook zij blijven ongehuwd. Net als Matisse heeft Evenepoel het bijzonder moeilijk om rond te komen. Leven van zijn kunst gaat nauwelijks. Op dat moment is er evenwel één groot verschil tussen de twee Henri’s: Evenepoel heeft al eens voor de intense kleur gekozen in zijn monumentaal portret De man in het rood uit 1894, dat behoort tot de collectie van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Matisse blijft daarentegen ook na een eerste verblijf in Bretagne in 1895 vrij conventionele landschappen schilderen met typisch Vlaamse aardetinten. Maar hij evolueert snel. Na een reis naar Corsica, waar hij voor het eerst kennismaakt met de intensiteit van het licht, keert Matisse terug met felgekleurde schilderijen. Evenepoel gelooft zijn ogen niet en noemt ze het werk van een gek, ‘un impressioniste épileptique’. Maar, voegt Evenepoel er eerlijkheidshalve aan toe, het werk van Matisse stelt alle andere schilderijen in de schaduw.
Matisse is een van die kunstenaars die blijven evolueren en tot de laatste snik werken.
Tussen Matisse en Evenepoel, allebei ‘gens du Nord’, blijft een bijzonder warme vriendschap bestaan. Evenepoel schildert in 1896 het eenvoudige, popperige portret van Margot: La petite Matisse (collectie Museum Dhondt-Dhaenens, Deurle), dat in Le Cateau-Cambrésis te zien is. Helaas sterft Evenepoel op zeer jonge leeftijd. Hij is 27 als hij eind december 1899 in Parijs overlijdt, vermoedelijk aan de gevolgen van tyfus.
Staven dynamiet
Stilaan vindt Henri Matisse zijn draai. Hoewel hij meermaals zegt dat het vooral de werkelijkheid zelf is die hem leert kijken, steekt hij veel op van Van Gogh en Cézanne. Hij reist naar Londen om de schilderijen van William Turner te zien en wordt door Paul Signac ingewijd in de techniek van het divisionisme, de stippeltechniek waarbij stippen van ongemengde kleuren naast elkaar worden gezet zodat een soort ‘pixel’-schilderij ontstaat. Intussen heeft Henri ook een andere vrouw leren kennen, met wie hij trouwt: Amélie Parayre.
Een eerste artistieke doorbraak komt er wanneer Matisse begin 1905 Luxe, Calme et Volupté tentoonstelt, een scène met naakte baadsters, helemaal volgens de stippeltechniek geschilderd. Ook dat is in Le Cateau te zien. Signac is ingenomen met het werk en koopt het. Het jaar daarna verbreekt hij evenwel alle banden met Matisse, wanneer die zijn monumentale Bonheur de vivre (145 bij 241 cm) exposeert. Signac is woest omdat Matisse niet meer met stippen werkt maar grote gekleurde vlakken gebruikt van onder meer cadmiumgeel om een stralend beeld te creëren van een aards paradijs met veel naakte lichamen.
Intussen heeft Matisse een reeks schilderijen gemaakt in Collioure, een afgelegen, nog authentiek vissersdorp aan de Middellandse Zee, vlak bij de Spaanse grens. ‘Collioure 1905’ zal de geschiedenis ingaan als een van de scharniermomenten van de schilderkunst.
Matisse en de tien jaar jongere André Derain hebben elkaar daar opgejut en komen terug met schilderijen vol zotte kleuren. In Collioure was Matisse met verstomming geslagen door het verzengende licht. Hij probeert naar eigen zeggen de kleuren te laten zingen, zonder rekening te houden met bestaande regels. Matisse gebruikt felle en sterk contrasterende kleuren, die hij in korte, vinnige streepjes naast elkaar aanbrengt. Tegelijk laat hij de natuurgetrouwe weergave los. In Les Toits de Collioure baadt het landschap in een roze-oranje schijn en schreeuwerige kleuren. Een feest van licht en kleur: heuvels zijn paars-roze, daken oranje met hier en daar een blauwe streep, een toren is rood, de zee heeft groene plekken.
Matisse gaat ver in de richting van de abstractie. Een Paysage à Collioure is een wemeling van strepen en golven, kriskras door elkaar, met tegen elkaar op botsende kleuren. Zoals Van Gogh, maar dan enkele stappen verder. Collioure betekent voor Matisse een bevrijding, André Derain vat het beeldend samen en zegt dat ‘de kleuren staven dynamiet zijn geworden’.
Later op het jaar schoppen Matisse en Derain schandaal met hun ongetemde kleuren op de Salon d’Automne in Parijs. Matisse is voor het eerst tevreden over wat hij geschilderd heeft, maar de meeste toeschouwers vinden dat ze in een circus terecht zijn gekomen. Kunstcriticus Louis Vauxcelles noemt de schilders ‘les fauves’, wilde beesten. In 1905 wordt de nieuwe eeuw echt geboren.
Textielbaron uit Moskou
Het schilderij Femme au chapeau wordt na lang aarzelen gekocht door Gertrude Stein en haar broer Leo, twee Amerikanen die neergestreken zijn in Parijs en bekend staan voor hun excentrieke smaak. Maar het is vooral hun schoonzus Sarah Stein die Matisse jarenlang zal steunen, ook in zijn periodes van grote vertwijfeling en diepe depressie. Uit zijn productie van 1905 tot 1908 koopt Sarah meer dan veertig schilderijen: haar appartement in Parijs wordt na verloop van tijd een mini-museum, dat ze één dag per week openstelt. Het is dé plaats om het jongste werk van Matisse te zien, regelrecht uit het atelier, vaak nog nat van de verf.
Een andere hoofdrolspeler in het leven van Matisse is Sergei Sjtsjoekin, een textielbaron uit Moskou. Voor zulke kapitaalkrachtige industriëlen zijn uitstappen naar Parijs en Berlijn dagelijkse kost. In 1906 leert Sjtsjoekin Matisse persoonlijk kennen. Op een moment dat de Franse kunstenaar het emotioneel en financieel nog altijd moeilijk heeft – hij moet zijn echtgenote en een gezin van drie kinderen onderhouden – is de genereuze steun van Sjtsjoekin meer dan welkom. De Russische collectioneur geeft Matisse opdrachten: daaruit komen de wereldberoemde doeken La Danse en La Musique voort (1909-’10). Matisse reist speciaal naar Moskou om de monumentale werken (260 bij 400 cm) in de enorme traphal van het Troebetskoj-paleis te installeren. Intussen behoren die werken tot de collectie van het Hermitage Museum in Sint-Petersburg nadat ze in 1917, bij het begin van de Russische Revolutie, genationaliseerd werden.
Sjtsjoekin koopt nog meer, waaronder topwerken zoals L’atelier rose (1911), de legendarische bokalen met goudvissen, en een aantal schilderijen die Matisse in 1912 in Tanger maakte.
Hoe zit het intussen met Picasso, vraagt u zich misschien af. Die had enkele jaren eerder, rond 1906-’07, met zijn vriend Georges Braque het kubisme uitgevonden. Matisse en Picasso blijven elkaar aantrekken en afstoten. Ze leren elkaar wat beter kennen bij de Steins, waar ze beiden vaak uitgenodigd worden: Matisse is de welbespraakte professor, Picasso knikt en mompelt enkele woorden in het weinige Frans dat hij spreekt. Vaak is het Matisse die een nieuwe richting inslaat – de ontdekking van de Afrikaanse kunst en het masker – waarna Picasso dat oppikt en naar zijn hand zet. Als Picasso op zijn beurt het grensverleggende Les Demoiselles d’Avignon schildert, reageert Matisse met monumentale naakten. Matisse en Picasso: het is decennialang een spel van uitdagen, beschimpen, elkaar beconcurreren en bewonderen geweest. Later zal Picasso ootmoedig bekennen: ‘Au fond, il n’y a que Matisse.’
Jonge mooie Russin
Omstreeks 1911 eindigt de tentoonstelling Devenir Matisse in Le Cateau-Cambrésis. Matisse is dan echt doorgebroken, hoewel hij al in de veertig is. Een laatbloeier. Maar zijn carrière zit er nog lang niet op. Hij is een van die kunstenaars die blijven evolueren en tot de laatste snik werken.
Tussen de twee wereldoorlogen oogst hij succes in de Verenigde Staten. Zo wordt hij uitgenodigd door dokter Albert C. Barnes om in Philadelphia een Dance te installeren in de pas gebouwde Barnes Foundation. In 1930 reist Matisse drie keer naar Amerika en verblijft hij ook tien weken op Tahiti.
Het is weinig kunstenaars gegeven, maar de vaak bedlegerige Matisse gooit zich nog op een nieuw genre: de collage.
Intussen gebeurt er van alles op het thuisfront. Mevrouw Matisse heeft ernstige gezondheidsproblemen, vereenzaamt in Nice, beseft dat haar rol als steun en toeverlaat uitgespeeld is, en neemt de jonge mooie Russin Lydia Delectorskaya als gezelschapsdame aan. Matisse huurt Lydia vervolgens in als secretaresse en atelierhulp. Zij is 22, hij 63. Lydia wordt niet alleen zijn geprefereerde model, ze zal ook zorgen voor een opstoot in de creativiteit van Matisse. Tot mevrouw Matisse vindt dat het welletjes is geweest en haar man voor de keuze stelt: Lydia of zij. Matisse wil Lydia niet laten gaan: ze is zijn muze, zijn model, misschien ook meer. In 1937 trekt madame Matisse de deur definitief achter zich dicht.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergaat Matisse een zware darmoperatie. Lydia wijkt niet meer van zijn zijde. En zo gaat de meester van de kleur zijn laatste levensfase in. Het is weinig kunstenaars gegeven, maar de vaak bedlegerige Matisse gooit zich nog op een nieuw genre: de collage. En ook daarmee doet hij de wereld – én Picasso – weer verstomd staan.
Oorspronkelijk was Matisse gevraagd om illustraties bij gedichten te maken, maar de collages gingen een eigen leven leiden. Tussen 1943 en 1946 werkt hij aan een buitengewone reeks kleurrijke collages met het circus als thema. De titel Jazz slaat vooral op de techniek van improvisatie die Matisse hanteert en die typisch is voor de jazz.
Jazz, dat nog steeds in boekvorm verkrijgbaar is, is een ode aan het leven terwijl de oorlog volop woedt. Die oorlog treft Matisse ook persoonlijk, hoewel hij in onbezet gebied leeft: zijn (ex-)echtgenote en dochter worden opgepakt door de nazi’s en worden bijna op transport gezet. Hij staat doodsangsten uit.
Het werken met collages bevalt Matisse in die mate dat hij na de oorlog op grotere schaal begint te werken. In zijn atelier in Nice knipt hij met een kleermakersschaar grote vormen uit beschilderd papier en schept een paradijselijke tuin. ‘Aangezien ik vaak het bed moet houden vanwege mijn zwakke gezondheid’, zegt hij, ‘heb ik een tuin om mij heen gecreëerd waar ik als het ware in kan wandelen – met bladeren, fruit en een vogel.’
De hoogtepunten moeten dan nog komen: een serie naakte azuurblauwe vrouwen in verleidelijke poses. De Nus bleus (1952) zijn silhouetten van telkens een meter bij tachtig centimeter groot, vaak virtuoos in één keer geknipt.
Allerlaatste meesterwerk
Diezelfde techniek zal hij gebruiken om zijn allerlaatste meesterwerk te ontwerpen: de kapel in het Zuid-Franse Vence. Hij ziet het als een totaalkunstwerk: de onregelmatige plattegrond, de glasramen met plantenmotieven, de beschilderde tegels, het altaar en de kazuifels. Alles ontwerpt hij zelf. Ook daar heeft een mooie jonge vrouw de hand in: Monique Bourgeois, zijn privéverpleegster en model, die op een bepaald moment besluit in te treden in het nabijgelegen klooster. Matisse is woest en vol onbegrip over haar beslissing. Toch tekent hij op haar vraag een nieuwe kapel.
Ook Picasso is woest: volgens hem heeft Matisse als vrijzinnige niet eens het morele recht om een kapel te ontwerpen. Matisse ziet het anders: ‘Eindelijk kan ik schilderen alsof de zon achter mijn doek schijnt.’ Het resultaat is verbluffend: het is het huis van het licht en de kleur. Matisse laat het zonlicht door gele en blauwe glas-in-loodramen vallen op een spierwitte vloer. Kleur is vloeibaar, ja immaterieel geworden.
Het Vaticaan is niet gelukkig met het resultaat, want Matisse heeft de lijdensweg van Christus met zwarte verf op witte tegels met woeste trekken geschilderd, nauwelijks herkenbaar, als was het door een kind gedaan.
Vier jaar hard en onafgebroken labeur eisen hun tol. Matisse is uitgeput. In 1952 gaat nog één droom in vervulling: de opening van het Musée Matisse in Le Cateau-Cambrésis. De meester schenkt 82 werken aan zijn geboortedorp.
Tot zijn laatste adem tekent hij Lydia Delectorskaya. Op 3 november 1954 sterft de 83-jarige Henri Matisse in zijn atelier in Nice, zijn dochter en Lydia zijn bij hem. Hij wordt begraven in Cimiez, vlak bij het Hôtel Régina, waar hij zijn laatste jaren heeft doorgebracht. De grafsteen is een eenvoudig ontwerp van zijn zoon Jean Matisse.
Henri Matisse wou met zijn werk de toeschouwer een comfortabele zetel aanbieden. Schoonheid en kleur moesten troost bieden, zeker in tijden van oorlog en droefheid. In tegenstelling tot zijn vriend en aartsrivaal Picasso wou Matisse de vormen niet breken of verbrijzelen, hij was hun dienaar, hij was ‘slechts’ een medium. Zijn wereld werd beheerst door warme kleuren en vloeiende lijnen, door gratie en raffinement.
Na de dood van Matisse heeft Picasso naar verluidt gezegd: ‘Nu ben ik helemaal alleen.’ Hij had zijn directe concurrent en de bron van zo veel inspiratie verloren.
Devenir Matisse, van 9 november tot 9 februari in Musée Matisse, Palais Fénelon, Le Cateau-Cambrésis, Frankrijk. museematisse.fr
Henri Matisse
– 1869: wordt op 31 december geboren in Le Cateau-Cambrésis, Noord-Frankrijk
– 1887-’89: studeert rechten aan de Sorbonne in Parijs
– 1895: toegelaten tot de Ecole des Beaux-Arts in Parijs
– 1905: zijn ‘fauvistische’ schilderijen veroorzaken controverse op de Salon d’Automne in Parijs
– 1910: de Moskouse textielmagnaat Sjtsjoekin bestelt monumentale werken: La Danse en La Musique
– 1931: retrospectieve in het nieuwe Museum of Modern Art MoMA in New York
– 1941: ondergaat zware darmoperatie
– 1946: begint aan zijn grote collages
– 1948-’51: ontwerpt de kapel Chapelle du Rosaire in Vence
– 1951: retrospectieve in New York en Tokio
– 1954: overlijdt in Nice
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier