De trucjes van extreemrechts: hoe actueel is de cultuurkritiek van filosoof Theodor Adorno?
Meer dan 50 jaar geleden gaf de Duitse filosoof Theodor W. Adorno een lezing over het rechts-radicalisme. Zijn analyse blijft bijzonder relevant. ‘Hoe deze dingen verdergaan, dat is in laatste instantie aan ons.’
‘Aspecten van het nieuwe rechts-radicalisme’. Anno 2020 zou het de titel kunnen zijn van een lezing of een artikel over de politieke situatie in Vlaanderen, of in Nederland of in eender welk Europees land, om van de rest van de wereld maar te zwijgen (de VS, Brazilië, de Filipijnen). Overal is er sprake van een nieuw rechts-radicalisme. Het is echter de titel van een voordracht die de Duitse filosoof Theodor W. Adorno meer dan vijftig jaar geleden, in 1967, op uitnodiging van de universiteit van Wenen gaf. De actualiteit van het onderwerp is ongetwijfeld de reden geweest om de lezing nu in het Nederlands te vertalen. En terecht. Adorno’s glashelder en toegankelijk geschreven analyse van de strategieën van het rechts-radicalisme – ’trucjes’ noemt hij ze – houdt na een halve eeuw nog steeds stand.
Niemand wil een onnozelaar zijn, aldus Adorno, dus zodra de truc ontmaskerd is, heeft hij zijn manipulatieve kracht verloren.
De publicatie van de Nederlandse vertaling valt min of meer samen met de herdenking van de bevrijding van Auschwitz op 27 januari 1945. Het is volgende week precies vijfenzeventig jaar geleden dat soldaten van het Sovjetleger het concentratiekamp in het westen van Polen binnentrokken en dus de eerste buitenstaanders waren die met eigen ogen de omvang zagen van de Endlösung, het naziprogramma voor de systematische uitroeiing van de Europese Joden. Naast meer dan één miljoen Joden, werden er in het concentratiekamp ook tienduizenden zigeuners, homoseksuelen en politieke gevangenen omgebracht. Auschwitz is in de decennia na de oorlog de naam bij uitstek geworden van de ultieme gruwel waartoe de mens onder bepaalde omstandigheden in staat is.
De ervaring van het nazisme en het antisemitisme en hun voltooiing in de Jodenvernietiging zijn beslissend geweest voor het denken van de Duitse Jood Adorno (1903-1969): ‘Alle cultuur na Auschwitz, de dringend geboden kritiek erop incluis, is afval’, schrijft hij in zijn filosofisch hoofdwerk Negatieve dialectiek (1967). De Holocaust is voor Adorno de duisternis die met iedere gedachte meekomt. Wat in de naam ‘Auschwitz’ opgeslagen ligt, maakt iedere positiviteit in het denken en iedere feitelijk bestaande werkelijkheid al bij voorbaat verdacht en schuldig. Dat komt omdat ‘Auschwitz’ voor Adorno geen verkeerd ingeslagen weg van de moderniteit en de verlichting was, maar de logische consequentie ervan. Zo is het antisemitisme een fatale combinatie van een doorgedreven rationaliteit (de techniek van de vernietiging) en een terugval in een primitief magisch denken (irrationele angst voor de andere, in casu de Jood). Het proces waarin de verlichting zich tegen zichzelf heeft gekeerd, noemt Adorno ‘de dialectiek van de verlichting’. Dat is meteen ook de titel van het boek dat hij samen met Max Horkheimer schreef tijdens hun ballingschap in Amerika. Dialectiek van de verlichting (1947) is een van de somberste boeken van de twintigste eeuw omdat het haarscherp aantoont hoe de verlichting en de redelijkheid – die op termijn alle onrecht, onvrijheid en ongelijkheid uit de wereld zouden helpen – dienstbaar zijn geworden aan een systeem van economische consumptie, administratieve en sociale controle, culturele massaproductie en politieke status quo. Die instrumentalisering van de rede zagen Adorno en Horkheimer aan het werk zowel in het fascisme en het communisme als in het kapitalisme.
Westers marxisme
Wie Adorno zegt, zegt ook Kritische Theorie, Institut für Sozialforschung en Frankfurter Schule. Die namen verwijzen naar denkposities die vanaf de jaren 1920 bijgedragen hebben tot de vernieuwing van het marxisme. Men spreekt in dit verband ook van ‘westers marxisme’. Dat westerse marxisme werd diepgaand beïnvloed door de freudiaanse theorie en stelde de mechanische tweedeling tussen onderbouw en bovenbouw samen met het primaat van de economie ter discussie. De combinatie van sociologische en psychologische analyses is het unieke kenmerk van de Frankfurter Schule, die zich bij voorkeur concentreerde op de studie van culturele fenomenen als een toegang tot het begrijpen van de samenleving. De Kritische Theorie legde zich niet neer bij een loutere verklaring van de wereld zoals hij is, maar wilde die wereld ook effectief veranderen. De Frankfurter Schule – en in het bijzonder de eerste generatie met Horkheimer, Adorno, Pollock, Marcuse, Fromm, Löwenthal en anderen – is met zijn interdisciplinaire aanpak en zijn radicale maatschappijkritiek het model bij uitstek geworden voor de kritische theorie in de brede betekenis van het woord.
In de jaren zestig en in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw was Adorno met zijn kritische analyses van het kapitalisme een belangrijke intellectuele inspiratie voor de tegencultuur en de studentenrevolte (al stond hij zelf zeer wantrouwig tegenover hun activisme). Adorno’s kritiek op de cultuurindustrie, de massamedia en het burgerlijk conformisme spraken een jongere generatie meer aan dan de klassiek marxistische analyses van klasse en arbeid. Adorno zag de totalitaire dreiging werkzaam in zowat alles, zelfs en vooral in de meest banale en anonieme handelingen: ‘In de bewegingen die de machines verlangen van degenen die ze bedienen, ligt het gewelddadige, toeslaande, stootsgewijze onophoudelijke element van fascistische mishandelingen besloten.’ In de jaren tachtig en negentig daarentegen – de hoogdagen van het postmodernisme en de deconstructie – werd Adorno afgedaan als te pessimistisch, te autoritair en te elitair. Ondanks Frederic Jamesons vurige pleidooi voor Adorno als ‘de onorthodoxe marxist die het laat-kapitalisme nodig heeft’, was het laatste kwart van de twintigste eeuw duidelijk meer geïntrigeerd door het werk van Walter Benjamin (1892-1940), Adorno’s vriend en intellectuele sparringpartner tijdens het interbellum, en diens eigenzinnige mix van marxisme, esoterisme en Joods messianisme.
Vanuit ecologische hoek
Maar sinds het begin van de eenentwintigste eeuw is er opnieuw een kentering in de receptie. Adorno’s teksten worden herlezen in eigentijdse en vaak onverwachte contexten. Zo wordt hij ondanks zijn exclusieve concentratie op de Europese intellectuele tradities en het bijna volledig negeren van racisme, imperialisme en kolonialisme, vruchtbaar ingezet in de postkoloniale theorievorming. Ook vanuit feministische en ecologische hoek is er een groeiende interesse voor Adorno’s analyses van macht, natuurbeheersing en verzet. Opvallend veel aandacht gaat uit naar zijn ethiek en zijn pedagogische ideeën, die beide vertrekken vanuit de nieuwe categorische imperatief dat we zo moeten handelen dat Auschwitz zich nooit meer kan voordoen. Daarnaast zijn de theologische (messianistische, judaïstische en gnostische) invloeden op zijn werk steeds vaker onderwerp van onderzoek. Zo wordt zijn achterstand ten opzichte van Benjamin langzaam goedgemaakt. Indien het aantal vertalingen een aanwijzing is van de belangstelling voor zijn werk, dan is de interesse voor Adorno het voorbije decennium ook in de Nederlanden opmerkelijk toegenomen. Maar wat is de verklaring voor die nieuwe belangstelling? Hebben de huidige politieke verrechtsing en de neoliberalisering er iets mee te maken? Is er na het intellectuele momentum van het postmodernisme opnieuw behoefte aan een ‘harde’ en expliciete sociale en politieke theorie?
De directe aanleiding voor Adorno om in 1967 over het nieuwe rechts-radicalisme te spreken was de aanzienlijke populariteit in de Bondsrepubliek (het voormalige West-Duitsland) van de in 1964 opgerichte NPD, een verzamelbekken van rechtse politieke stromingen waarvan ook ex-nazi’s deel uitmaakten. De partij zou tot in 1968 in zeven deelstaatparlementen vertegenwoordigd blijven. Nauwelijks twintig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog lag het voor Adorno voor de hand om het nationaalsocialisme als referentie te gebruiken. Hij wijst er trouwens op dat zijn lezing aansluit bij een voordracht die hij in 1959 gaf onder de titel: ‘Wat betekent: verwerking van het verleden?’ Jammer dat de uitgever niet gedacht heeft aan een tweeluik. Maar misschien ook niet. De nadrukkelijke verwijzing naar het nazisme en de Jodenvernietiging zou er misschien te makkelijk toe geleid hebben om te beweren dat we niet meer in die verschrikkelijke tijden leven en dat het ook nooit meer zover zal komen. Nu dwingt de lezing ons te concentreren op de permanente mogelijkheid van een terugkeer van radicaal-rechts.
‘Pathetisch’ nationalisme
In 1967 stelde Adorno dat de maatschappelijke voorwaarden voor het fascisme nog steeds aanwezig waren. Een halve eeuw later zou hij wellicht niks anders (kunnen) beweren. Toch waarschuwt Adorno meer dan eens voor te snelle en te makkelijke parallellen. En dat is ook iets waar de lezer van zijn voordracht anno 2020 opnieuw voorzichtig mee moet zijn. Historische tijdperken zonder meer over elkaar heen schuiven en ze zo proberen te begrijpen gebeurt intellectueel niet ongestraft. Kan hedendaags populistisch rechts zomaar vergeleken worden met bewegingen uit het verleden? Vormen de globalisering, het neoliberalisme, het jihadisme, de digitalisering, de explosie van de sociale media, et cetera geen totaal nieuwe constellatie waarbinnen het rechts-radicalisme begrepen moet worden? The proof of the pudding is in the eating, zegt het beroemde Engelse spreekwoord. En – al klinkt dat in deze context wat smakeloos – de pudding is heerlijk! Het is ontstellend met hoeveel herkenning je dit kleine boekje vandaag leest.
Adorno doet een beroep op de kracht van de rede om het valse bewustzijn te ontmaskeren. Het rechts-radicalisme is geen natuurramp die ons overkomt.
Adorno beschouwt rechts-radicale bewegingen niet als het gevolg van de specifieke psychologie van een kleine groep, maar als de symptomen, ‘als de wondtekens, de littekens van een democratie die tot op heden nog niet volledig beantwoordt aan haar begrip’, van een democratie die eerder formeel dan inhoudelijk is. Welke zijn nu de voorwaarden voor het fascisme die volgens Adorno in 1967 nog steeds aanwezig waren? Daartoe rekende hij de concentratietendens van het kapitaal, de angst van bepaalde bevolkingsgroepen voor verpaupering en declassering, een ‘pathetisch’ nationalisme – een nationalisme dat in het internationale of geglobaliseerde netwerk eigenlijk niks te betekenen heeft, maar zich des harder en luider manifesteert – het gevoel van een komende sociale catastrofe (dreigende werkloosheid, verlies aan sociale status) en een politiek waarbij de propaganda niet langer middel maar doel is. Het is een röntgenfoto van de algemene politieke situatie in Europa!
Autoritaire persoonlijkheid
Cruciaal voor de rechts-radicale bewegingen is de leidersfiguur en zijn impact op de massa. Autoritaire politieke figuren duiken op dit ogenblik overal ter wereld opnieuw op en maken gebruik van het democratisch deficit. Tijdens zijn verblijf in de VS deed Adorno aan Columbia University, waar het Institut für Sozialforschung tijdens de oorlog gevestigd was, baanbrekend empirisch en theoretisch onderzoek naar de autoritaire persoonlijkheid, wat in 1950 resulteerde in de gelijknamige studie waar hij in zijn lezing meermaals naar verwijst. Ook de massapsychologie behoorde tot een van de belangrijke onderzoeksgebieden van het Instituut. Het is wellicht geen toeval dat The Authoritarian Personality – een meer dan duizend pagina’s tellende studie – vorig jaar opnieuw in het land van Trump werd uitgegeven. Het is een monumentale poging om de autoritaire persoonlijkheidsstructuur (vanuit freudiaans perspectief) te begrijpen en om een verklaring te vinden voor de blijvende aantrekkingskracht van het rechts-radicalisme.
Tot de tactieken – de ’trucjes’ – van extreemrechts rekent Adorno onder andere het verspreiden van leugens en desinformatie (‘fake news’), de aanval op de culturele elite, de kunst en de kunstenaars (‘subsidiezuigers’), de linkse intellectuelen (de ‘cultuurmarxisten’), de vreemdelingen (de dreiging van de ‘omvolking’), kortom tegen iedereen die op een of andere manier een (eng begrepen) nationale identiteit in vraag stelt. Een andere veel gebruikte truc van de rechts-radicalen is beweren dat zij de échte democraten zijn en bij uitstek de vertegenwoordigers van het volk. Het klinkt intussen allemaal beangstigend vertrouwd. En misschien moeten we ons vooral daar zorgen over beginnen te maken. Het lijkt allemaal niet meer zo extreem. Adorno voegt daaraan toe dat het rechts-extremisme meer een verzameling van slogans is dan een samenhangende en uitgewerkte ideologie, maar dat die slogans wel op een zeer behendige manier in de publieke ruimte worden geïntroduceerd en daar voortdurend herhaald. Het zou Adorno duizelen als hij beseft had hoe ingrijpend de communicatiemiddelen zich in de decennia na zijn dood zouden ontwikkelen. Typerend voor de rechts-radicale bewegingen was volgens hem de combinatie van een perfectionering van de middelen (de propagandatechnieken) en de onduidelijkheid van de doelen die daarmee werden nagestreefd. Adorno zag daarin een algemene civilisatorische tendens: het samengaan van rationele middelen met irrationele doelen, waarbij de middelen de doelen worden. Ook dit is zo herkenbaar: van de tweets van Trump over de valse e-mails van de Russische hackers tot de VB-verkiezingscampagne op de sociale media.
Waansysteem
Adorno lezen scherpt het bewustzijn, maar bezwaart ook het gemoed. Waar is er een uitweg? Als het rechts-radicalisme een wonde is, hoe dan de democratie verzorgen en genezen? Het probleem verzwijgen of het moraliseren wijst Adorno in elk geval af. Het komt er op aan om aan reële belangen te appelleren. Adorno’s remedie is ook hier een combinatie van psychologie en sociologie: vertrekkende vanuit hun eigenbelang moet de betrokken groepen duidelijk gemaakt worden dat het rechts-radicalisme hun belangen niet dient. De meeste mensen denken immers niet alleen maar ideologisch, maar ook pragmatisch. Toon aan dat hun eigenbelang in gevaar komt en mensen zullen anders gaan denken, zo beweert Adorno: ‘Die splijting in het bewustzijn van mensen lijkt me een van de meest veelbelovende aangrijpingspunten voor het bieden van weerwerk.’ Een tweede strategie is het proberen aan te tonen dat de zogenaamde ‘vijanden’ in de eerste plaats projecties zijn. Het probleem is dus het ‘waansysteem’ van de rechts-radicalen zelf. Maar Adorno beseft maar al te goed hoe moeilijk het voor de mens is om de eigen waan te erkennen. Verder zegt hij dat alleen al door het in verband brengen van de rechts-radicale ideologie met de individuele psychologie van de persoon in kwestie ‘een zekere naïviteit van het sociale klimaat is opgeheven en er wel degelijk een zekere ontgifting heeft plaatsgevonden’. Blijft ten slotte het zo nauwgezet mogelijk beschrijven van de ’trucs’ die het rechts-radicalisme toepast. Niemand wil een onnozelaar zijn, aldus Adorno, dus zodra de truc ontmaskerd is, heeft hij zijn manipulatieve kracht verloren en wil niemand nog erdoor bedrogen worden.
Het is opmerkelijk dat Adorno die zo wantrouwig stond ten opzichte van de erfenis van de verlichting, uiteindelijk toch een beroep doet op de kracht van de rede om het valse bewustzijn te ontmaskeren. Het rechts-radicalisme is immers geen ‘natuurramp’ die ons overkomt. Een dergelijk denken zou een vorm van berusting zijn en maakt van de burger een passieve toeschouwer van zijn lot. Adorno is hierover helder in zijn laatste zin: ‘Hoe deze dingen verdergaan en de verantwoordelijkheid voor hoe ze verdergaan, dat is in laatste instantie aan ons.’ In zijn voordracht heeft Adorno ons een bruikbaar kritisch instrumentarium aangereikt. Het is nu inderdaad aan ons om daarmee in deze tijd de beschadiging van het leven tegen te gaan.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier