De rechtbank van het geloof

De Engelenburcht in Rome was een van de gevangenissen van de inquisitie. © ISTOCK / GETTY IMAGES

De Engelenburcht, op loopafstand van het Vaticaan, getuigt van de pracht van het keizerlijke Rome, maar deze prestigieuze residentie was ook ooit een gevangenis van de inquisitie, die eeuwenlang haar wrede wetten deed gelden.

Het mausoleum van Hadrianus, beter bekend als ‘de Engelenburcht’, s naast het Colosseum en het Pantheon een sprekend symbool van de pracht van het keizerlijke Rome. Toch kan de luxe van de vertrekken niet de andere kant van deze burcht doen vergeten: dit was ooit ook een plaats van hechtenis en een van de gevangenissen van de inquisitie. De gevangenen werden in mensonwaardige omstandigheden opgesloten in afwachting van een gerechtelijke uitspraak. In de enge kerkers was niets anders te vinden dan een strozak. Je kwijnde er gewoon weg. De stank van uitwerpselen, de pijn van de ondergane martelingen en het voortdurende halfduister (er viel alleen wat licht binnen door een hoog raampje) verergerden alleen maar het tergende wachten op een oordeel dat maar niet werd uitgesproken, terwijl je op het plein boven je hoofd dansmuziek en converserende hofdames hoorde. Hier hebben beroemdheden vastgezeten. Benvenuto Cellini (1500-1571) bijvoorbeeld, die een onwaarschijnlijke ontsnappingspoging ondernam. In zijn autobiografie beschrijft Cellini de situatie ter plekke als volgt: ‘Daar zat ik dan ongelukkig te zijn op een kletsnatte matras. Na drie dagen was alles om mij heen door en door zompig. Door mijn gebroken been kon ik niet lopen. Als ik van mijn bed weg wilde om mijn behoefte te doen – ik wilde in geen geval mijn slaapplaats bevuilen -, moest ik dat op handen en voeten doen.’ Als beroemd gevangene had Cellini het voorrecht over een rudimentair toilet te beschikken (hoe dat eruitzag, kun je nu nog ter plaatse zien).

In de enge kerkers kwijnde je gewoon weg. De stank van uitwerpselen en de pijn van de ondergane martelingen verergerden alleen maar het tergende wachten op een oordeel dat maar niet werd uitgesproken

Misleidende doctrines

Alessandro Cagliostro, geboren in Palermo, was het laatste beroemde slachtoffer van de inquisitie. Giuseppe Balsamo, zoals de man in werkelijkheid heette, was een Italiaans avonturier en geniaal oplichter die met zijn vermeende gaven als medium, alchemist en spiritist veel Europese edelen om de tuin leidde. Hij kon liegen als geen ander, vond de gekste dingen uit en was een gehaaid intrigant. In 1789 vluchtte hij uit Frankrijk naar Rome, waar hij een Egyptische loge oprichtte die buiten hemzelf slechts twee leden zou hebben: een markies en een kapucijn die de minnaar van zijn vrouw werd.

Het was zijn vrouw, Lorenza, die hem aangaf bij de inquisitie. Cagliostro werd opgesloten in de Engelenburcht en in 1791 ter dood veroordeeld voor godslastering en ketterse uitspraken over God, Jezus Christus, de Maagd Maria, de heiligen, de sacramenten, het vagevuur en kerkelijke voorschriften, voor misleidende doctrines in verband met seksualiteit en voor schandelijk gedrag. In het tragikomisch geformuleerde oordeel heet hij iemand te zijn ‘die in niets gelooft, zonder godsdienst, kortom niet meer dan een dier, een godslasteraar, zeer boosaardig, te beschouwen als gluiperig, een woeste en beestachtige charlatan, een enthousiaste, deïstische en perverse nietsnut’.

De rechtbank van het geloof
© COSTA / LEEMAGE

De kapucijn werd veroordeeld tot tien jaar gevangenis, Lorenza werd opgesloten in een klooster en Cagliostro’s doodstraf werd door de paus omgezet in levenslange opsluiting. De man werd opgesloten in het Forte di San Leo en werd daar geleidelijk gek – door de syfilis waaraan hij leed en door de stokslagen die hem geregeld werden toegediend.

De Romeinse inquisitie beschikte over nog andere detentieplaatsen. De Tor di Nona, waar onder meer Giordano Bruno werd opgesloten, werd gesloopt voor de bouw van oevermuren aan de Tiber. De gevangenissen van het Heilig Officie, in 1566 ingehuldigd met grote feestelijkheden en artilleriegeschut, worden nu gebruikt voor minder wrede doeleinden. In het Palazzo del Sant’Uffizio, gelegen aan de gelijknamige piazza, vlak bij het Sint-Pietersplein, is nu de Congregatie voor de Geloofsleer ondergebracht. Vierentwintig jaar lang is kardinaal Joseph Ratzinger als prefect van deze Congregatie hier door de robuuste poort gegaan om plaats te nemen aan zijn bureau op de eerste verdieping. Het vertrek is sober bemeubeld: een notenhouten bureau en aan de muur een kruisbeeld en een oud schilderij dat Maria Magdalena voorstelt. De naam van het paleis verwijst naar de martelingen die men er vroeger toediende. Dit gebouw is het enige wat overblijft van de oude gerechtelijke instelling die paus Paulus III in 1542 in het leven riep. De Heilige Congregatie van de Romeinse en Universele Inquisitie is ontstaan om het geloof te beschermen en ketterijen buiten te houden.

De geduchte ondervragingen van de inquisitie vonden plaats in de ‘nieuwe gevangenissen’ aan de Via Giulia. In 1647 gaf paus Innocentius X aan Antonio del Grande opdracht om ze op te richten, maar ze waren pas af onder zijn opvolger, Alexander VII. Het loopt soms vreemd: nu is hier de Direzione Nazionale Antimafia gehuisvest. Op de tweede verdieping, verwijst een haak in de muur nog naar het vastketenen van beschuldigden die gefolterd werden.

Afwijkingen tegengaan

Over de rechtbanken van de inquisitie is ontzettend veel geschreven. Soms moet de historische werkelijkheid het afleggen tegen onheilspellende mystificaties. Het lijdt echter geen twijfel dat de inquisitie in de geschiedenis van de Kerk van groot belang is geweest. Vanaf het moment waarop de canons van de orthodoxie vorm begonnen te krijgen, heeft de Kerk, zoals elk organisme dat een ideologie als basis heeft, de nood gevoeld om afwijkingen van de leer – ketterijen – tegen te gaan door allen te straffen die er zich schuldig aan maakten. Het lezen of bezitten van ketterse boeken, was daarvoor al voldoende. In 1229 verbood het concilie van Toulouse zelfs aan leken om een Bijbel in huis te hebben. In 1234 bepaalde het concilie van Tarragona dat vertalingen van de Bijbel in de volkstaal moesten worden verbrand. Op een zeer belangrijk punt druiste de procedure rechtstreeks in tegen de basisbeginselen van het Romeinse recht: de beschuldiging van ketterij mocht ook zonder geloofwaardige getuigen worden uitgesproken. En wie over een mogelijke ketterij hoorde praten, moest dat onmiddellijk melden aan de dichtstbijzijnde rechtbank van de inquisitie; deed hij dat niet, dan werd hij aangeklaagd wegens medeplichtigheid.

Wipgalg en judaswieg, twee foltertuigen van de inquisitie. Uit Hieronymus Magius, De equuleo liber, Amsterdam 1664.
Wipgalg en judaswieg, twee foltertuigen van de inquisitie. Uit Hieronymus Magius, De equuleo liber, Amsterdam 1664.© COSTA / LEEMAGE

Heksen en ketters straffen

Aanvankelijk waren de straffen van spirituele aard: interdict (geen recht hebben op sacramenten noch op een kerkelijke begrafenis) en excommunicatie. Daarna werden ze zwaarder, al blijkt uit recente studies dat er grote verschillen waren per land en per periode. Je moest voor de rechtbank van de inquisitie verschijnen als je werd beschuldigd van toverij, duivelse hekserij, bezetenheid door de Satan, het veinzen van heiligheid, sodomie en, algemener gesproken, van niet-conformiteit aan de leer, wat zou kunnen betekenen dat je afweek van de officiële canon.

De inquisitie heeft in de Kerk lang een eersterangs rol gespeeld. Van de zeven pausen van de tweede helft van de 17de eeuw waren er bijvoorbeeld slechts twee die voordien niet hadden dienstgedaan in de inquisitie. In zekere zin heeft Joseph Ratzinger – paus Benedictus XVI – opnieuw bij deze traditie aangeknoopt.

Wat was de inquisitie eigenlijk en welke rol speelde ze in de strategie van de Heilige Stoel? De Heilige Congregatie van de Romeinse en Universele Inquisitie, een college van kardinalen en hoge prelaten onder het directe bevel van de paus, werd in 1542 door paus Paulus III in het leven geroepen met de bul Licet ab initio. Ze moest de integriteit van het geloof bewaren en verdedigen en dwalingen en niet-conforme doctrines bestuderen en bannen. In 1571 kwam daar de beruchte Index librorum prohibitorum (‘Index van verboden boeken’) bij. De hele katholieke gemeenschap viel onder de juridische bevoegdheid van de Romeinse inquisiteurs, maar in werkelijkheid beperkte de activiteit van deze laatsten zich bijna altijd tot het Italiaanse grondgebied. Tot de beroemdste processen behoren die van Giordano Bruno en Galileo Galilei (zie inzet).

Alle informatie die kon dienen om heksen en ketters te herkennen, te ondervragen en te straffen, werd door de door Innocentius VIII naar Duitsland gestuurde dominicaanse inquisiteurs Jacob Sprenger en Heinrich Kramer samengevat in een handboek, de Malleus maleficarum (‘Heksenhamer’). De schuld van de ‘heksen’ werd vastgesteld door hun biechtvaders, die hen vervolgens aangaven bij de rechtbank. Dat deze ‘heksen’ schuldig waren, betekende meteen dat de duivel zijn intrek had genomen in hun lichaam, meestal in hun genitaliën. De meeste aanklachten betroffen inderdaad walgelijke seksuele betrekkingen, paren in vreemde houdingen en kusscènes, met name het kussen van de anus van de Satan. In de procedures keert vaak het idee weer dat vrouwen onverzadigbaar geil zijn. Daarom werd vaak hun schaamhaar afgeschoren. Dan kon de duivel zich daar alvast niet meer verstoppen.

Nauwkeurig onderzoek

De procedure was nauw verwant aan die van elk strafproces: aanklacht, geschreven of mondelinge getuigenissen, eventuele bewijzen, antwoord van de verdediging op de aanklacht, oordeel. In theorie althans. In de praktijk waren de bewijzen dikwijls niet meer dan praatjes of roddels en ging men ervan uit – wat veel erger is – dat de aanwezigheid van de duivel ontkennen een ketterij en dus een bewijs van schuld was. Als de aangeklaagde tijdens het eerste verhoor geen schuld bekende, dreigde de inquisiteur met een ‘strikt’ verhoor, een zogeheten nauwkeurig onderzoek – lees: een verhoor waarbij gefolterd werd. Liet de beschuldigde zich door die dreiging niet afschrikken, dan zetten de beulen zich aan het werk.

Drie heksen op de brandstapel in Derenburg (Duitsland). Vlugschrift, houtsnede, 1555.
Drie heksen op de brandstapel in Derenburg (Duitsland). Vlugschrift, houtsnede, 1555.© FOTOTECA / LEEMAGE

Boog de beschuldigde niet onder de druk van de folteringen, dan verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om de ketter weer op het orthodoxe pad te brengen en leverde zij hem voor de strafuitvoering over aan de ‘wereldlijke arm’ van de justitie, dus aan een burgerlijke rechtbank. Die splitsing van bevoegdheden leidde vaak tot dubbelzinnige compromissen: de Kerk steunde op de burgerlijke macht om de straffen te doen uitvoeren en de politieke machthebbers verantwoordden hun repressieve campagnes door zich te beroepen op de leer van de Kerk. Als iemand werd gevangengezet, werd daarbij meestal een rituele formule gebruikt zoals: ‘In dit Heilig Officie veroordelen wij u tot een gevangenschap zonder einde en zonder mogelijkheid tot gratiëring. Zo willen we u verplichten zonder ophouden te wenen, boete te doen en Gods barmhartigheid en de vergeving van uw zonden en dwalingen af te smeken.’

Bij deze processen werd geen onderscheid gemaakt tussen zonde en vergrijp: de echte beschuldigde was de ziel. Het oordeel betrof haar, dat wil zeggen de ideeën, de leer, de principes op basis waarvan iemand handelde, schreef en dacht. Daarom waren de – strenge en gecultiveerde – dominicanen vaak de efficiëntste inquisiteurs. In enkele grote werken uit de westerse literatuur komt dat thema uitdrukkelijk aan bod. Denk aan Ivanhoe van Walter Scott en De naam van de roos van Umberto Eco, maar het schitterendste voorbeeld is wel de legende van de grootinquisiteur, verteld door de atheïstische Ivan Karamazov in Fjodor Dostojevski’s meesterwerk De broers Karamazov.

Detail van 'Galileo voor het tribunaal van de Inquisitie', schilderij van Joseph Clerian (19de eeuw).
Detail van ‘Galileo voor het tribunaal van de Inquisitie’, schilderij van Joseph Clerian (19de eeuw).© JOSSE / LEEMAGE

Ideologisch manifest

De filosofische ideeën van de Verlichting en de verspreiding van een leefwijze die op de rede was gebaseerd, verontrustten de Kerk van Rome. Veel protestantse belijdenissen waren daarentegen wel geneigd de hervormingen door te voeren die de tijdgeest eiste. Het lange pontificaat van Pius IX (1846-1878) is symptomatisch voor de hevige weerstand van de Heilige Stoel tegen de nieuwe geest. Het ideologische manifest van deze paus was de encycliek Quanta Cura (8 december 1864), met als bijlage de onzalige Syllabus. Hieruit blijkt dat de paus bijna geobsedeerd was door het gevaar van een liberale samenleving. Hij besefte dat de moderniteit snel kon verglijden tot religieus indifferentisme.

Een kleine halve eeuw later was Pius X (1903-1914) even onverzettelijk als zijn voorganger, maar deze paus besefte wel dat hij zich moest ontdoen van een attribuut – de rechtbanken van de inquisitie – dat al lang in een kwalijke geur stond. Daarom gaf hij bij zijn hervorming van de curie een nieuwe naam aan het bureau dat waakte over de zuiverheid van het geloof: het heette voortaan ‘Heilig Officie’. In 1917 werd bepaald dat dit ook bevoegd was voor het opstellen en bijhouden van de lijst met verboden boeken. In 1965 voerde Paulus VI een nieuwe naamsverandering door: het orgaan dat de rechtgelovigheid behoedt en verdedigt, heette vanaf dan ‘Heilige congregatie voor de geloofsleer’. In 1988 schrapte Johannes Paulus II het eerste woord daarvan. In maart 2000 vroeg hij in een toespraak aan de hele wereld vergeving voor de zonden die de Kerk had begaan, met inbegrip van de kuiperijen van de inquisitie.

Het proces tegen Galilei

Toen de grote geleerde in 1663 werd vervolgd voor ketterij, was hij de zestig voorbij en kon hij bogen op een lange carrière als wetenschapper. Hij had veel ontdekkingen gedaan en genoot een grote reputatie. Hij was een beschermeling van de groothertog van Toscane en een goede vriend van paus Urbanus VIII. Met die ruggensteun verdedigde hij in het openbaar de theorie van Copernicus, die al meer dan een halve eeuw oud was. Die theorie ging in tegen het geocentrische wereldbeeld van Ptolemaeus, dat toen het enige aanvaarde was. Daarmee gingen voor Galilei de poppen aan het dansen. In de tegen hem gevoerde campagne trokken dominicanen en jezuïeten aan de touwtjes. Ze verweten hem dat hij een theorie verdedigde die onverzoenbaar was met de Bijbel. Die bevat inderdaad verschillende passages die suggereren dat de zon beweegt: zij draait rond de aarde, het omgekeerde is fout. Nog erger was dat Galilei zich het recht toe-eigende om de Bijbel te interpreteren. Toch was hij steeds gelovig gebleven. Hij zag zijn wetenschappelijke activiteit als een manier om ‘beter te begrijpen hoe God de dingen zag’. Hij wilde zich niet in de plaats van de theologen stellen. Van de kardinalen en prelaten vroeg hij alleen dat ze rekening zouden houden met de laatste ontdekkingen van de wetenschap. Die seculiere houding was in de 17de eeuw onaanvaardbaar. Het was om haar dat hij werd veroordeeld.

Partner Content