De oorsprong van het kunstgebit

Satirische ets van een Franse tandarts die het kunstgebit van zijn vrouwelijke patiënt toont. Thomas Rowlandson, 1811.

‘Onze Jan wordt binnenkort zeventien en een brommer heeft hij al. Wij wilden hem nu iets blijvends geven. Kunt u voor hem een kunstgebit maken?

Deze opmerkelijke vraag kreeg tandarts A.Ch.H.M. Veraart voorgelegd toen hij tussen 1966-1968 in een café te Winkel (Noord-Holland) een avondpraktijk uitoefende. Nu is het onbestaanbaar, maar in die jaren leek het kunstgebit de ideale oplossing voor veel mondproblemen. Wanneer gebitsbederf toesloeg – en daar was geen ontkomen aan – was trekken de enige remedie. Het bezit van een stralende rij tanden en kiezen was vroeger dan ook een zeldzaamheid.

De eerste tandprotheses vinden we bij de Etrusken, in de 7de eeuw v.Chr. Op maat geslepen rundertanden werden met gouddraad in het gehavende gebit vastgemaakt, een praktijk die werd overgenomen door de Grieken en Romeinen. De Japanners maakten vanaf de 16de eeuw complete gebitten van hout en later ook been. In Europa bleef lange tijd de Etruskische methode in gebruik. Het waren rondtrekkende mannen of vrouwen die hiertoe hun diensten aanboden. Zo maakt de Oprechte Haerlemse Courant van 6 februari 1691 melding van de komst van een ‘juffrouw’, met een ‘uytnemende wetenschap’ die op de plaats van uitgevallen tanden ‘in deselve plaets andere tanden (sal) instellen’. Soms waren dat menselijke tanden, maar vaker nog exemplaren gemaakt van het ivoor van olifant, nijlpaard of ‘zeepaard’ waarmee de walrus werd bedoeld.

Een kunstgebit met zogeheten Waterlootanden. De tanden van deze prothese zijn afkomstig van een gesneuvelde militair uit de Amerikaanse Burgeroorlog (1850-1856). (Coll. Victoria Gallery and Museum, Liverpool)
Een kunstgebit met zogeheten Waterlootanden. De tanden van deze prothese zijn afkomstig van een gesneuvelde militair uit de Amerikaanse Burgeroorlog (1850-1856). (Coll. Victoria Gallery and Museum, Liverpool)

Waterlootanden overspoelen de markt

De Fransman Pierre Fauchard (1678-1761) – hij wordt ook wel de vader van de moderne tandheelkunde genoemd – leverde een belangrijke bijdrage aan de verbetering van het kunstgebit. Hij vergeleek het plaatsen daarvan met bouwen in het luchtledige. Zijn oplossing was het onder- en bovendeel met elkaar te verbinden via een strakke veer zodat het gebit zichzelf in de mond klem zette. Nadeel was dat de drager steeds zijn kaken stijf op elkaar moest houden omdat anders de valse tanden naar buiten zouden springen. Die vroege protheses hadden dan ook vooral een esthetische functie, ermee eten was zo goed als onmogelijk. George Washington, de eerste president van de Verenigde Staten (1789-1797), had zo’n gebit. Het verklaart de opvallend gespannen mondtrekken waarmee hij op de Amerikaanse dollarbiljetten staat afgebeeld.

Op jacht naar tanden, Francisco de Goya, 1799.
Op jacht naar tanden, Francisco de Goya, 1799.

Als surrogaattanden hadden menselijke exemplaren de voorkeur boven die van dierlijke oorsprong. Maar het aanbod was klein. Er waren handelaren die armen en bedelaars ervoor betaalden. Van Washington is bekend dat hij voor eigen gebruik tanden kocht van zijn slaven. Naast deze legale handel waren er ook grafrovers en lijkplunderaars actief. Lucratief, want voor een goed setje tanden werd grof geld neergelegd. Een tijdelijke, wat macabere, overvloed aan tanden ontstond als gevolg van Napoleons veldslagen. Daarbij lieten vele tienduizenden soldaten het leven. De lichamen lagen weken op het slagveld zodat lijkplunderaars alle tijd hadden om de doden van hun waardevolle spullen te beroven. En tanden waren beslist het meest kostbare dat een arme soldaat bezat. Zo groot was op een gegeven moment het aanbod van menselijke tanden dat deze nog decennia lang onder de naam ‘Waterlootanden’ voor gebitten gebruikt werden.

Amerikaanse graaizucht

Inmiddels was er na 1800 een alternatief voorhanden: porseleinen tanden. De vervaardiging daarvan groeide uit tot een serieuze bedrijfstak. Porseleinen of Waterlootanden werden in een basis van ivoor gezet, een hard materiaal dat vaak voor drukontstekingen in de mond zorgde. Een ander nadeel was dat het ivoor door bacteriële inwerking uiteindelijk toch ging rotten, stinken en verkleuren, om van de mondsmaak nog maar te zwijgen. Al in de 18de eeuw wist de Franse medicus Étienne-François Geoffroy (1672-1732) het beeldend te brengen: ‘Stel u 2.000 mensen in de opera voor, van wie er zeker 200 à 300 een stukje nijlpaard in hun mond hebben. Kijk in gedachten naar al deze gebitten in staat van ontbinding, en u zult het skelet van het dier voor u zien dat indien het op de bühne zou liggen, iedereen in afschuw zou verjagen’.

Een gebit van gevulkaniseerd rubber, de toepassing van dit materiaal vanaf 1850 betekende een doorbraak op het gebied van tandprotheses.
Een gebit van gevulkaniseerd rubber, de toepassing van dit materiaal vanaf 1850 betekende een doorbraak op het gebied van tandprotheses.

Aan die ellende kwam een einde toen de Amerikaan Charles Goodyear halverwege de 19de eeuw het vulkaniseren van rubber onder de knie kreeg. Tandartsen zagen al snel de mogelijkheden van dit goedkope en vormbare materiaal en pasten het op grote schaal toe. Toen de Goodyear Dental Vulcanite Company het patent op het procedé wist te verkrijgen wilde het bedrijf geld zien. Voor Amerika werd Josiah Bacon (1832-1879) aangesteld om zonder scrupules de forse vergoedingen te innen. Het werd hem fataal, Bacon werd in San Francisco door een wanhopige tandarts doodgeschoten. Veel Amerikaanse tandartsen staken niet onder stoelen of banken dat Bacon zijn verdiende loon had gekregen.

Gave gebitten waren vroeger een zeldzaamheid. Goede tandverzorging zoals bij deze jonge Hollandse meisjes op deze foto uit 1932 was dan ook een uitzondering. (Nationaal Archief, publiek domein)
Gave gebitten waren vroeger een zeldzaamheid. Goede tandverzorging zoals bij deze jonge Hollandse meisjes op deze foto uit 1932 was dan ook een uitzondering. (Nationaal Archief, publiek domein)

Kunstgebit als bruidsgeschenk

In de vorige eeuw werd het kunstgebit door de ontwikkeling van goedkope kunststoffen als gevulkaniseerd rubber en later acryl voor steeds bredere lagen van de bevolking bereikbaar. In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog was het hebben van een kunstgebit eerder regel dan uitzondering. Maar de tijd dat aankomende bruiden soms als huwelijksgeschenk een kunstgebit meekregen (ook al hadden ze nog prima tanden) is voorbij. En dat terwijl paradoxaal genoeg de huidige protheses comfortabeler en beter zijn dan ooit. Droeg rond 1980 nog ruim een derde van de volwassen Nederlanders en Belgen een kunstgebit, nu is dat nog maar een fractie. Behoud van een gezond eigen gebit is de norm geworden. En wie nu nog de prothese als dé oplossing voor mondproblemen aanprijst, staat in de discussie al gauw met de mond vol tanden.

MEER WETEN?

Lees online ‘Konstige tanden’. Gebitsprothesen van bot en ivoor in Nederlandse collecties, door M. Rijkelijkhuizen en R. de Raat gepubliceerd op de website van Studium: https://www.gewina-studium.nl/article/10.18352/studium.10121/

Partner Content