De oorlogsbrieven van Herman Nohl
Een filosoof tot soldaat maken kan onverwachte gevolgen hebben. Het overkwam Herman Nohl (1879-1960) die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Etappenstad Gent werd gekazerneerd. Toen de oorlog uitbrak was de docent filosofie al 35 jaar, gehuwd en vader van vier kinderen. In het brief schrijven vond hij een uitlaatklep voor zijn ongemakkelijke situatie, elke week schreef hij er meerdere aan zijn vrouw Bertha Oser in Jena, alles bij elkaar meer dan zeshonderd.
Maakte Nohl deel uit van het rigide bezettingsleger, toch toonde hij een grote belangstelling voor de cultuur en het volk van zijn ‘zweite Heimat’. Ondertussen gaf hij ook zijn mening over de gang van zaken, ongezouten en ongecensureerd. Nohls brieven werpen zo een heel apart licht op bezet Vlaams België. De directe confrontatie met de soldaten – zonder sociale en morele Bildung – zou hem bovendien naar de pedagogie voeren. Verscheidene scholen in Duitsland dragen ook nu nog de naam van de befaamde Duitse pedagoog.
Fijnbesnaarde intellectueel
Wegens een knieblessure en zware bijziendheid werd Herman Nohl niet naar het front gestuurd en kon hij evenmin officier worden. In plaats daarvan werd hij in 1915 als gewoon soldaat bij de economische inspectie van de 4de Armee ingedeeld voor administratief werk binnen de Wirtschatsausschu? van de Etappen-Inspektion in Gent. In zijn bureau aan de Kouter inspecteerde hij de kolenbevoorrading, van de krijgsverrichtingen aan het front zag hij niets.
Op bezoek bij Vlaamse kunstenaars
De fijnbesnaarde intellectueel kwam als Landsturmmann tussen het ruwe voetvolk terecht en dat was, na de mobilisatie, een tweede schok. Al in zijn eerste brief uit Gent deed hij zijn beklag omdat ‘de soldaten de godganse dag enkel aan seks denken en de kroegen platlopen.’ Nohl nam enkele van zijn nieuwe kameraden maar meteen op sleeptouw door de stad om hen te laten zien dat ‘das alte Gent sehr schön ist’. Voelde hij weinig voor het oorlogsgeweld, toch bleef hij onverminderd Duits-nationalist en hield hij zich strikt aan de instructies: ‘We moeten Gent als een Duitse stad beschouwen en ons gedragen alsof we thuis waren.’ Er mocht geen twijfel bestaan wie de baas was, bij de minste weerstand moest men ‘gelijk over de koppen lopen’.
Aanvankelijk wou de Duitse soldaat Frans leren, maar de francofone Gentenaars negeerden hem compleet en hij slaagde er niet in de nodige contacten te leggen. Enkel door het lezen van Franstalige kranten en modebladen kon hij zijn talenkennis vergroten. Tegelijk toonde hij veel belangstelling voor het volk, de steden en landschappen, de schilderkunst en de literatuur van Vlaanderen. Van de nood een deugd makend, werden die thema’s zijn nieuw intellectueel studieterrein, nu hij afgesneden was van zijn bibliotheek, zijn professioneel onderzoek niet kon voortzetten maar veroordeeld was tot saai bureauwerk. Zodra hij de kans schoon zag, op locatie werd gestuurd of in zijn breed uitgemeten vrije tijd, zocht hij schilders en schrijvers op: Albert Servaes en Albijn van den Abeele in Sint-Martens-Latem, James Ensor in Oostende, Felix Timmermans in Lier, Stijn Streuvels en Hugo Verriest in Ingooigem. Ook bezocht hij het atelier van George Minne (die naar Engeland was gevlucht) in het Gentse Patershol. Over die en andere figuren en hun werk rapporteerde hij drie jaar lang uitvoerig aan zijn vrouw, wat belangwekkende lectuur opleverde voor de studie van de artistieke scène in die jaren. ‘Welchen Spa? hätte man früher gehabt, diese Literatur, Land und Volk fur sich zu entdecken. Nun hat es die ganze 4. Armee dazu gebraucht’, schreef hij weemoedig op 7juni 1916. De melancholie sloeg om in frustratie en vertwijfeling, naarmate hij zich meer en meer realiseerde dat zijn Duitse en Belgische kunstvrienden elkaar aan het nabije front naar het leven stonden.
Tegen de Flamenpolitik
Nohl stond zeer kritisch, zowel tegenover het toenmalige Duitse politieke klimaat als het activisme. Zijn belangstelling voor Vlaanderen had niets van doen met de oiciële Flamenpolitik. Hoewel hij interesse had voor de gelijkenissen tussen Vlamingen en Duitsers, kon de Vlaamse strijd niet op zijn sympathie rekenen, zelfs niet de installatie van de ‘Von Bissing-universiteit’, de vernederlandste Gentse Hogeschool. Verscheidene professoren waren ondertussen goede kennissen geworden, maar met de nieuwkomers onderhield hij slechts geringe contacten. Zijn kritiek op het activisme en de ‘Vlaamsche Hoogeschool’ verscherpte nog mettertijd. Zo zou hij het opnemen voor enkele professoren die zich tegen de vernederlandsing hadden verzet, met name de historici Henri Pirenne (1862-1935) en Paul Fredericq (1850-1920) die in maart 1916 naar Duitsland waren gedeporteerd. Nohl vond het een schande dat de Duitse militaire overheid overwonnen vijanden slecht behandelde en poogde hun lot te verzachten. Zo zou hij er mee voor hebben gezorgd dat Pirenne in Duitsland het gezelschap van zijn echtgenote en zijn jongste zoon kreeg. Naar het einde toe heeft hij alleen nog meewarige gevoelens voor de op de vlucht slaande collaborerende professoren en studenten, enige achting is er enkel voor de docent Anton Jacob omdat deze een van de weinigen is die in november 1918 niet de benen nam.
Toespraak van de burgemeester
Een even onverwacht als uniek document tussen Nohls brieven is een tekst van burgemeester Emile Braun, die als bijlage zonder verder commentaar bij de brief van 15 maart 1916 is gevoegd. Het is het ontwerp van een korte Franstalige toespraak die de burgemeester had voorbereid bij de overgave van Gent aan de Duitsers in Oordegem op 8 september 1914, na de gevechten in Melle daags voordien. Hierin onderstreept hij dat er van de stad geen weerstand meer moest worden gevreesd en vroeg haar links te laten liggen en het bestuur niet over te nemen. Braun (zelf van Duitse afkomst) had de tekst niet voorgelezen aan generaal Von Böhn. Toch moet hij het blad aan de generaal overhandigd hebben, waardoor het uiteindelijk ook Nohl onder ogen kwam, die de tekst helemaal overpende en naar zijn vrouw in de Heimat stuurde. Het document is uit geen enkele andere bron bekend en Nohl verklaart ook niet hoe hij het als gewoon soldaat in handen kreeg. Wellicht dank zij goede contacten met de officieren.
Pedagogische belangstelling
Soms komt de toekomstige pedagoog al even om de hoek kijken, wanneer hij schrijft dat Gentse vrouwen vaak zeer laat met hun kleine kinderen in de bioscoop zitten. Ook voor hun levenswijze had hij oog, bijvoorbeeld de typische, zogenoemde Leuvense stoof (met schets), die om de haverklap met de kolenschop moest worden bijgevuld, constant diende opgekoterd en de vrouw des huizes ‘meer werk gaf dan een klein kind.’ Zijn pedagogische belangstelling groeide naarmate de oorlog vorderde en hij bij zijn nauwe omgang met de gewone soldaten vaststelde dat aan hun geestelijke en zedelijke vorming werkelijk alles ontbrak. Daarom zal hij zich na de nederlaag, die hij al snel ziet aankomen, en zijn terugkeer naar Duitsland, voluit inzetten voor de ‘Volkshochschule’ en voor de opvoedkunde in het algemeen zodat hij in de jaren 1920 en 1930 één van de belangrijkste Duitse pedagogen wordt.
MEER WETEN? p>
Nicolas de Warren en Thomas Vongehr (eds.), Philosophers at the Front. Phenomenology and the First World War. Leuven University Press, 2018 p>
Walter Thys, Herman Nohl, een vergeten weldoener van Henri Pirenne tijdens de Eerste Wereldoorlog, in HMGOG, LXVII, 2013, p.231-260. p>
http://ojs.ugent.be/hmgog/article/view/1154 p>
p>
Tegen het ongeluk van zijn volk p>
Herman Nohl (Berlijn 1879-Göttingen 1960), afkomstig uit een eeuwenoude Berlijnse leraars- en domineesfamilie, maakte naam als filosoof, pedagoog en estheticus. Zijn vader was klassiek filoloog. Zelf studeerde hij geschiedenis, Duitse letterkunde en filosofie in Berlijn. Voor de oorlog was hij docent filosofie aan de universiteit van Jena. In 1907 verzorgde hij de uitgave van Hegels Theologische Jugendschriften en doctoreerde met Die Weltanschaungen der Malerei. Na de oorlog was Nohl in 1919 medestichter van de modelschool Volkshochschule Jena. Vanaf 1920 werd hij professor filosofie en pedagogiek in Göttingen. Na de nationaal-socialistische machtsovername volgde gedwongen pensionering (1937) en nadien fabrieksarbeid (1943). Nohl publiceerde zeer veel over kunstfilosofie, pedagogiek en onderwijs. Volgens zijn visie was een praktische en ervaringsgerichte opvoeding van de jeugd noodzakelijk om het ‘ongeluk van zijn volk’ uit te wissen. Zijn verbeten studie van de volkspedagogiek vanaf 1919 was een direct gevolg van zijn oorlogservaringen in België. p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier