De executie van Johan van Oldenbarnevelt

De executie van Van Oldenbarnevelt, prent van Claes Jansz. Visscher.

Van de zwarte bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis is de executie van Johan van Oldenbarnevelt op 13 mei 1619, op last van prins Maurits, een van de zwaarmoedigste. Aan de vooravond van het hervatten van de oorlog tegen Spanje, en in de verscheurende discussies rond de Synode van Dordrecht, offerde een Oranje de wellicht beste bestuurder die het land heeft gehad. Hoe kwam het zover?

In een tijd van toenemend centralisme en vorsten met absolutistische trekjes, was de Republiek een buitenbeentje. In deze statenbond legden twee functies veel gewicht in de schaal: de landsadvocaat van Holland (vanaf 1621 ‘raadspensionaris’) en de stadhouder. De landsadvocaat was de secretaris van de Staten van Holland, de vertegenwoordiger van de ridderschap van Holland in dit college en de woordvoerder van het gewest Holland in de Staten-Generaal. Omdat doorgaans de wil van Holland wet was, was de inbreng van de landsadvocaat niet zelden doorslaggevend. Zeker als een krachtige en dominante persoon deze functie vervulde, zoals Johan van Oldenbarnevelt. Hij stond te boek als kil, rancuneus, snobistisch en schraapzuchtig, maar werd wel gerespecteerd. Dit dankte hij aan zijn overzicht, energie, snelheid van werken en aan zijn fenomenale geheugen.

Allegorie op het Twaalfjarig Bestand 1609, prent naar een tekening van David Vinckboons.
Allegorie op het Twaalfjarig Bestand 1609, prent naar een tekening van David Vinckboons.

In de begindagen van de Republiek beperkten de taken van de stadhouder zich steeds meer tot militaire aangelegenheden. Van erfopvolging was toen nog geen sprake. Op voordracht van Oldenbarnevelt werd Maurits benoemd tot opperbevelhebber van de strijdmacht van de gewesten. Samen met zijn neef Willem-Lodewijk concentreerde Maurits zich op zijn militaire taken. Het bestuur liet hij over aan de Gewestelijke Staten en aan zijn mentor Oldenbarnevelt.

Scheur in het bastion

De door de wol geverfde bestuurder en geslepen diplomaat Johan van Oldenbarnevelt en de jeugdige Maurits vormden jarenlang een hechte combinatie. De eerste scheur ontstond door de Slag bij Nieuwpoort, 1600. Eind 16de eeuw zette Oldenbarnevelt zijn zinnen op een verovering van Duinkerken. Niet alleen kon de daar gestationeerde Spaanse oorlogsvloot een fikse klap worden toegebracht, vooral de kapers moesten een kopje kleiner worden gemaakt. Dit Duinkerker kapernest bracht doorlopend grote schade toe aan de handel en visserij van de Republiek. Er werd een enorm leger op de been gebracht en Maurits wist bij Nieuwpoort ternauwernood te winnen. De risico’s van de veldtocht waren groot en het resultaat nihil. Het gevolg was dat Maurits en Oldenbarnevelt gebrouilleerd raakten.

Links Van Oldenbarnevelt, schilderij door Michiel Jansz. van Mierevelt.
Links Van Oldenbarnevelt, schilderij door Michiel Jansz. van Mierevelt.

Hun meningen liepen almaar verder uiteen en werden zichtbaar in de aanloop naar het Twaalfjarig Bestand (1609-1621): de koopman en de soldaat hadden uiteenlopende belangen. Vanaf 1605 raakte Oldenbarnevelt ervan overtuigd dat een militaire overwinning er op korte termijn niet inzat, de geldverslindende veldtochten en langdurige belegeringen ten spijt. Met name de Hollandse kooplieden klaagden steen en been over de risico’s die ze liepen en de verliezen die ze leden door de voortdurende oorlog. Na de uitbreiding van hun handelsactiviteiten naar ‘de West’ en ‘de Oost’ klonken de jammerklachten steeds luider. Vooral Oldenbarnevelt zinde nu op beëindiging van de oorlog. Dit was Maurits tegen het zere been: het zou hem veel geld kosten (minder salaris, minder profijtelijke plunderingen en kaapvaart), maar ook prestige. Maar de Oranjes moesten hun verzet tegen het Bestand opgeven, verzacht door een massa goud. Nu de wapens rustten, staken de oude tegenstellingen weer de kop op, en die vonden een uitweg in ongekende religieuze twisten.

Een religieuze splijtzwam

Ook al waren er in 1609 in de Republiek nog ongeveer ü a evenveel katholieken als calvinisten, dat betekende niet dat er van gelijkheid sprake was. Alleen de Nederduits Gereformeerde Kerk kon zich publiekelijk uiten, andere kerkgenootschappen werden ondergronds gemanoeuvreerd. De gereformeerden waren onderling sterk verdeeld, in het bijzonder over de uitleg van de genadeleer, de predestinatie. Aan weerszijden stonden de Leidse theologen Arminius en Gomarus. A.Th. van Deursen vatte het kort samen: ‘volgens Arminius is [Goddelijke] verkiezing een vrucht van geloof, volgens Gomarus is geloof een vrucht van verkiezing’. Voor 17de-eeuwers raakte deze kwestie de essentie van het menselijke bestaan, want hun leven eindigde niet met de dood, dat wisten ze zeker. Met wiens leer zouden ze gerust kunnen sterven, met die van Arminius, of juist met die van Gomarus? Het debat escaleerde, spleet de kerk, en weldra ook de staat.

Rechts zijn echtgenote op een portret door Paulus Moreelse.
Rechts zijn echtgenote op een portret door Paulus Moreelse.

De regenten die vertegenwoordigd waren in de Staten van Holland streefden het ideaal na van een open kerk die ruimte aan iedereen bood. Zij vonden dat zowel de leer van Arminius als die van Gomarus gepredikt mocht worden en dat beide richtingen elkaar volledig moesten aanvaarden. De Staten van Holland zagen het liefst dat de twee richtingen met elkaar hetzelfde gebouw deelden, naar dezelfde preken luisterden en het avondmaal aan dezelfde tafel vierden.

In de praktijk kwam hier niets van terecht. Op tal van plaatsen weigerden de volgelingen van Gormarus (contraremonstranten genoemd) samen te werken met de Arminianen (de remonstranten). Zij liepen graag elke zondag naar een naburig dorp voor een preek van een ‘juiste’ dominee. Aan die wandeltochten langs modderige paden hielden de contraremonstranten hun spotnaam van slijkgeuzen over.

De teerling is geworpen

In Den Haag liep de twist uit de hand nadat de contraremon-strantse predikant, Rosaeus, werd geschorst. Hij verkaste naar Rijswijk, waar honderden Hagenaars zijn diensten bezochten. Het verzoek om een eigen kerkruimte werd door het remonstrantse stadsbestuur toegestaan op voorwaarde dat Rosaeus daar niet over de vloer kwam. Algauw puilde de kerk uit, er volgden demonstraties op het Binnenhof, waarop de Hollandse Staten de stadhouder vroeg om de orde te herstellen. Na Maurits’ weigering wierven de Staten zelf 4.000 soldaten (de ‘waardgelders’). In juli 1617 verscherpte het conflict zich. De contraremonstranten kraakten de leegstaande Kloosterkerk, op een steenworp afstand van de woning van landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt aan de Kneuterdijk. Twee weken later woonde prins Maurits hier een kerkdienst bij. Zijn boodschap aan de remonstranten was duidelijk: van de stadhouder hoefden zij niets meer te verwachten. Volgens professor Maarten Prak was er vanaf dat moment geen weg meer terug: ‘de teerling is geworpen’.

Verbeelding van de overwinning van de remonstranten, door Salomon Savery. Temidden van de hoofdrolspelers laat Maurits de balans doorslaan door zijn zwaard bij 'zijn' argumenten te leggen
Verbeelding van de overwinning van de remonstranten, door Salomon Savery. Temidden van de hoofdrolspelers laat Maurits de balans doorslaan door zijn zwaard bij ‘zijn’ argumenten te leggen

In de propagandastrijd die toen losbarstte, hadden de contraremonstranten een overwicht. Als een kat in het nauw namen de Staten van Holland op 4 augustus 1617 een besluit dat de geschiedenis is ingegaan als de ‘Scherpe resolutie’. Daarin werd besloten dat een nationale synode strijdig was met de gewestelijke soevereiniteit, werden klachten tegen stadsbesturen bij voorbaat niet-ontvankelijk verklaard, kregen de steden toestemming om eigen waardgelders te werven en werd ieder die onder ede stond van Gewestelijke Staten of steden ernstig gemaand uitsluitend hún instructies op te volgen – ‘oock niet theghenstaende eenighe andere bevelen’, lees: die van Maurits.

‘Conspiratie tegen ’t landt’

Johan van Oldenbarnevelt was het brein achter deze vergaande resolutie, waarmee hij willens en wetens de eenheid van de Unie van Utrecht op het spel zette. Het onttrekken van een deel van de troepen aan het commando van de opperbevelhebber zette veel kwaad bloed bij stadhouder Maurits. Die begon op zijn beurt een lastercampagne om de andere gewesten tegen Holland, c.q. Oldenbarnevelt, op te zetten. In Holland trok hij, uiteraard vergezeld van een intimiderende troepenmacht, van stad naar stad om het stadsbestuur ervan te doordringen om géén waardgelders in dienst te nemen. Maurits beschuldigde de landsadvocaat van ‘conspiratie tegen hem ende staet van ’t landt’. Bij beiden speelden ook tegengestelde ideeën over de buitenlandse politiek een rol.

In augustus 1618 kreeg Maurits het voor elkaar dat de Staten-Generaal hem een volledige volmacht gaven om alles te doen wat nodig was voor de ‘verseec-kertheyt, rust ende welvaert van de landen’. Deze resolutie was opgesteld zonder dat (de door ziekte tijdelijk gevelde) Oldenbarnevelt en zijn medestanders (waaronder Hugo de Groot) ervan op de hoogte waren. Zij werden kort daarna op gezag van de Staten-Generaal gearresteerd. De aanhouding op Hollands grondgebied, buiten medewerking van de Staten van Holland, was volslagen in strijd met de rechtsorde en de Staten protesteerden fel maar tevergeefs.

Tussen 15 november 1618 en 14 april 1619 vonden tientallen verhoren plaats. Hierbij mocht Oldenbarnevelt – dat was op zich al een gunst – op een stoel plaatsnemen (weliswaar zonder armleuningen), maar hij mocht geen papieren raadplegen of notities maken. Na afloop van de verhoren maakte hij op door zijn knecht Jan Francken naar binnen gesmokkelde vellen papier aantekeningen. Maar deze werden ontdekt, in beslag genomen en vervolgens vernietigd. De in opdracht van de rechters opgestelde verslagen van de verhoren zijn daarentegen wel bewaard gebleven. Daaruit blijkt dat het spervuur van de op Oldenbarnevelt afgevuurde vragen in vier hoofdthema’s gerangschikt kan worden: 1. de kwestie van de religie, de tolerantie en de blokkade van een Nationale Synode; 2. de kwestie van de waardgelders; 3. Oldenbarnevelts uitspraken en gedragingen die zouden wijzen op een ondermijning van de positie en het gezag van Maurits; 4. zijn daden en uitspraken die zouden wijzen op een verraderlijke begunstiging van de Habsburgse vijanden.

Oldenbarnevelt als symbool van de vrijheid, in de ogen van de patriotten. Grisailleschilderij van Johannes van Dregt uit 1790.
Oldenbarnevelt als symbool van de vrijheid, in de ogen van de patriotten. Grisailleschilderij van Johannes van Dregt uit 1790.

Omdat Oldenbarnevelt zonder een echte tenlastelegging over tal van zaken gehoord werd, was het voor de drie fiscalen een hele klus om, als voorbereiding op het vonnis, tot een intendit te komen. In een uit 215 artikelen of paragraafjes bestaand intendit werden de feiten opgesomd die bewezen geacht konden worden en als strafbare handelingen beschouwd mochten worden.

‘Maak ’t kort, maak ’t kort!’

Op basis hiervan stelden de 24 rechters het vonnis op. De historicus en jurist Uitterhoeve noemde dit onlangs ‘een morsig en moeilijk leesbaar stuk’. De rechters begonnen dit 21 pagina’s lange document met de opmerking – die ze overigens niet onderbouwden – dat de verdachte bekend had ‘buyten pijne ende bande van ijsere’ (dus zonder dat hij op de pijnbank was gelegd). Zij kwamen ‘na goed overleg en rijp beraad’ tot het oordeel dat Oldenbarnevelt schuldig was en ‘dat hij gebracht zal worden naar het Binnenhof, ter plaatse daartoe gereedgemaakt, en aldaar zal worden geëxecuteerd met het zwaard zodat de dood daarop zal volgen, en al zijn goederen geconfisceerd verklaard’.

Maurits op een tekening van Albertus van Brondgeest uit 1847.
Maurits op een tekening van Albertus van Brondgeest uit 1847.

Johan van Oldenbarnevelt was te koppig om bij de stadhouder aan te dringen op een ‘pardon’ om zo zijn leven te redden. Wel deed hij een uiterste poging om de laatste passage van het vonnis – de confiscatie van zijn bezittingen – ongedaan gemaakt te krijgen. Tussen de bekendmaking van het vonnis en de voltrekking daarvan op 13 mei 1619 zaten vijftien uur. Oldenbarnevelt wees een laatste ontmoeting met zijn familie zelf van de hand: het zou alleen maar ‘nieuwe alteratie maecken, soo voor mij, als voor henluyden’.

Van de executie zijn diverse ooggetuigenverslagen bewaard gebleven. De uitspraak in het verslag van zijn knecht Jan Francken, ‘Maak ’t kort!’, behoort tot de klassieke oneliners uit de vaderlandse geschiedenis. Het (hertaalde) verslag van Willem de Groot (een broer van Hugo) laat weinig aan de verbeelding over. ‘Hij is toen terstond onthoofd, waarbij de twee voorste vingers enigszins gekwetst werden. Meteen is er veel volk op het schavot gekomen. Ze hebben hun zakdoeken in het bloed gedoopt en zoveel met bloed doordrenkt zand meegenomen dat er niets van resteerde. Ze hebben zelfs splinters met bloed uit het schavot gesneden en ook de zakdoek waaraan het zwaard was schoongeveegd, verkocht voor een dubbele pistolet.’

MEER WETEN?

A.Th. van Deursen, Maurits van Nassau, 1567-1625. De winnaar die faalde. Amsterdam, 2000

B. Knapen, De man en zijn staat: Johan van Oldenbarnevelt, 1547-1619. Amsterdam, 2005

M. Prak, Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek. Amsterdam, 2012

J. den Tex, Oldenbarnevelt. Vijf delen. Haarlem, 1960-1972

W. Uitterhoeve, De zaak Oldenbarnevelt. Val, proces en executie. Nijmegen, 2019

Partner Content