Wat de maffia met de citroenboomgaarden van Palermo te maken heeft
Over het ontstaan van de maffia is veel gefabuleerd. Was zij eerst een geheim genootschap van verzetsstrijders? Was er ooit een ‘goede’ maffia, die de zwakkeren bijstond? Nee, zeggen historici – de maffia heeft haar wortels in de boomgaarden van Palermo.
D ottore Gaspare Galati heeft waarachtig reden genoeg voor blijdschap als hij, chirurg te Palermo, in 1872 de citroenplantage van zijn zwager erft: een modelbedrijf op slechts vijftien minuten gaans van de stad, voorzien van een hypermodern irrigatiestelsel. Helaas ontdekt hij al snel dat zijn opzichter een kwart van de oogst voor eigen rekening verkoopt. Het heeft er zelfs de schijn van dat de man de opbrengst moedwillig verkleint om het bedrijf zelf voor een zacht prijsje te kunnen kopen. De arts ontslaat de man en neem een ander in dienst. Op 2 juli 1874 ’s avonds vallen er schoten. De nieuwe opzichter ligt dood onder de citroenbomen, met kogels in zijn rug. De politie leunt achterover, Galati ontvangt brieven: hem staat eenzelfde lot te wachten, maar dan nog een ’tikje barbaarser’. Galati’s fout? Hij heeft een ‘ellendige spion’ aangenomen en diens voorganger, een ‘man van eer’, ontslagen.
De maffia is alles behalve achterlijk’ Historicus John Dickie
Galati heeft het aan de stok met mafiosi. Oorspronkelijk betekende mafioso ‘mooi’, ‘moedig’ en ‘zelfverzekerd’. Het toneelstuk De mafiosi van La Vicaria uit 1863 koppelt het woord voor het eerst aan criminelen: een bendeleider beschermt in de gevangenis van Palermo de zwakkere bajesklanten en komt uiteindelijk tot inkeer. Hier hebben we dan de mythe van de goede maffia, die het volk als een Robin Hood uit de brand helpt en het als een Zorro wreekt. Maffiakenner Antonio Nicaso, van Queen’s University in het Canadese Kingston, laat er geen spaan heel van dat verhaal: ‘De maffia […] heeft nooit de zwakken tegen de sterken of de armen tegen de rijken verdedigd.’
Kogels voor citroenen – rijk worden van het protectiegeld
Het is de maffia enkel om macht en geld te doen. Vanaf het midden van de 19de eeuw beleeft Sicilië een citrushausse. De plantages van Palermo vormen het meest winstgevende landbouwareaal van Europa. De Britten hebben de gele vruchten nodig om hun zeelieden van scheurbuik te vrijwaren en voor de bergamotolie in hun geliefde Earl Grey. De citrusteelt belooft astronomische winsten, maar vergt ook risicokapitaal. Acht jaar duurt het voor een boom vrucht draagt. Een korte onderbreking van de watertoevoer leidt al tot forse oogstverliezen. En: een enkeling met een bijl kan in één nacht een plantage ruïneren. Dit laatste brengt de maffia bij haar core business: afpersing. Zij plaatst de eigen mensen als opzichter, tussenhandelaar of havenarbeider overal daar waar de handel gesaboteerd kan worden.
Op de plantage van dr. Galati nemen de gebeurtenissen hun loop. In januari 1875 wordt een derde opzichter op klaarlichte dag neergeschoten, maar hij overleeft. En hij kent de aanvallers. Eindelijk een getuige! De arts verpleegt de gewonde persoonlijk. Hij draagt nu altijd een revolver, zijn gezin verschanst zich in huis. De bende dreigt Galati’s vrouw en dochters neer te steken. Galati komt erachter dat de eerste opzichter lid van een bende, een cosca, geweest moet zijn. Het woord betekent ‘artisjokkenblad’ en staat voor een maffiacel. Een zo’n cel wordt geleid door Antonino Giammona, een nietsontziende arrivist, die het van boerenzoon schopt tot opstandelingenleider en dan grootgrondbezitter. Opzichter nummer drie is maar net genezen, of hij loopt naar Giammona en sluit tijdens een feestmaal vrede met hem. Waarschijnlijk waren alle drie de opzichters lid van – rivaliserende – bendes.
Een van de eerste aanwijzingen voor het bestaan van een ‘protomaffia’ vinden we in een brief uit 1838. Daarin stelt een rechter het Ministerie van Justitie in Napels op de hoogte van een geheim broederschap. Het lijkt geen politieke doelen na te streven, heeft één aanvoerder, begaat allerlei misdrijven en gebruikt een gemeenschappelijke kas om de overheid smeergelden te betalen. De leden zijn vooral veedieven, smokkelaars en afpersers.
Het woord ‘maffia’ valt pas een kleine dertig jaar later: de prefect van Palermo schrijft in 1865 aan de minister van Binnenlandse Zaken dat de ‘zogeheten maffia, een misdaadorganisatie, steeds brutaler’ wordt. Hij is ervan overtuigd dat de organisatie gedekt wordt door tegenstanders van de regering en adviseert hen hard aan te pakken.
De prefect zit er volledig naast. Als een jaar later in Palermo een opstand uitbreekt, wordt de nationale garde ingeschakeld. Die staat onder leiding van niemand minder dan Antonino Giammona. ‘Zoals vele andere gewelddadige Zuid-Italianen had Giammona aanvankelijk zijn hoop gevestigd op de revolutie,’ legt John Dickie, professor in Italiëstudies aan het University College in Londen, uit. ‘Maar nu besefte hij dat hij aan de Italiaanse overheidsinstellingen geld kon verdienen.’ Dickie ontzenuwt kortom een tweede mythe, als zou de maffia een middeleeuws geheim genootschap tegen de eeuwenlange vreemde overheersing van Sicilië geweest zijn. ‘De maffia en de nieuwe Italiaanse staat kwamen samen ter wereld,’ schrijft hij.
Op Sicilië bestaat er een sekte van dieven’ Baron Turrisi Colonna
Belastingdruk en dienstplicht: het nieuwe Italië valt slecht op Sicilië
Het nieuwe Italië van 1861 beschaamt de hoop van vele Sicilianen. Vergeefs wachten de boeren op een stukje land, de revolutionairen op vrijheid. In plaats daarvan verliezen velen hun oude overheidspost, kloosters worden ontbonden en kunnen hun armenzorg niet voortzetten. De belastingen blijven hoog. Als de staat dan ook nog de dienstplicht invoert, escaleert de onvrede. De regering kondigt de noodtoestand af en gooit duizenden vermeende deserteurs in de gevangenis, waar velen door de maffia aangeworven worden. Veel Sicilianen ervaren het nieuwe Italië als het onderdrukkingsinstrument van arrogante Noord-Italianen.
De regering heeft in de jaren na de hereniging de ogen gesloten voor het probleem van de maffia, of, erger nog, het gehanteerd als middel tegen de linkse oppositie, die grotendeels uit het zuiden afk omstig was. Van daar is het nog maar een kleine stap naar de gangbare influistering dat het noorden de maffia in het leven riep om het socialisme met geweld te bestrijden.
Het vooruitstrevende kamp was ervan overtuigd met een sociaal probleem van doen te hebben, een product van armoede en achterlijkheid, dat door de modernisering van het zuiden verholpen zou zijn. Anderen zagen in de maffia meer een uiting van zuidelijk primitivisme, van de archaïsche clanstructuren in de ontoegankelijke binnenlanden, waar mannen van weinig woorden naar een eigen erecode leefden. Allemaal miskenden ze dat de maffia begon als een moderne, rationeel handelende organisatie. Maffiosi zijn geen stereotypische mediterrane heethoofden, maar berekenende zakenlui. Hun gewelddaden komen niet voort uit gevoelsuitbarstingen, maar uit weldoordachte, door superieuren in opdracht gegeven plannen. Desondanks bleef het romantische stereotype van eervolle armoelijders tot ver in de 20ste eeuw in zwang.
In hetzelfde jaar als waarin dr. Galati voor zijn boomgaarden strijdt, beleeft het Italiaanse parlement een van de turbulentste vergaderingen uit zijn bestaan. Het maffiaprobleem valt niet meer te ontkennen, het debat raakt verhit. In dat klimaat slaan de woorden van een oud-ambtenaar op Sicilië in als een bom: de connecties van de maffia betreffen niet de oppositie, maar de rechtse regering. Jarenlang al fungeren maffiabazen als ‘gemeentelijk bestuursinstrument’ en houden officieus de openbare orde binnen hun territorium in stand. Bij problemen kunnen ze op rugdekking van politie en justitie rekenen. In ruil daarvoor helpen ze politici aan stemmen. Waar slechts twee procent van de bevolking kiesgerechtigd is, geven een paar dozijn stemmen soms al de doorslag.
In de greep van een boze kracht en haar brute handlangers
Door dit schandaal komt weliswaar de regering ten val, maar niet de maffia. Die gooit het nu op een akkoordje met linkse politici. Een parlementaire onderzoek loopt vast, de bevindingen worden nooit gepubliceerd.
Twee ontgoochelde Toscaanse intellectuelen, Leopoldo Franchetti en Sidney Sonnino, besluiten een paar maanden later poolshoogte te gaan nemen op het eiland. Met de breedgerande hoed tot op de wenkbrauwen getrokken, het geweer aan het zadel komt Franchetti over als een pionier in het Wilde Westen. ‘De angstdroom van een raadselachtige, boze kracht drukt zwaar op dit kale, eentonige land,’ noteert hij in zijn dagboek.
Volgens Franchetti begon het allemaal met het einde van het feodale bestuur, begin 19de eeuw. Voortaan konden landerijen verhandeld en vrijelijk gebruikt worden. De Napolitaanse Bourbons en later het huis Savoye verzuimden echter een geweldsmonopolie af te dwingen. En dus gold het recht van de sterkste. Geweld tegen concurrenten of juist bescherming tegen dat geweld voorzag in een behoefte. Zo ontstond een soort uitzendbranche voor knokploegen, die uit een groot reservoir aan geoefende schiet- en steekgrage mannen kon putten: verpauperde boeren trokken als veedieven rond, radicalen vormden ondergrondse organisaties. Er waren corrupte agenten, geslepen rentmeesters en privé-milities waar grootgrondbezitters hun land mee beschermden. Hét klimaat kortom om je als bruut bij gelijkgestemden aan te sluiten en aldus rijk en machtig te worden.
Franchetti velde in 1877 een vernietigend oordeel, schrijft historicus Dickie: ‘Wie hier zaken wilde doen, kon er niet van uitgaan dat hij, zijn gezin en zijn economische belangen bescherming van de wet genoten.’ Tot die conclusie was dr. Galati in zijn citroenboomgaard allang gekomen. De politie had belastende dreigbrieven zoek gemaakt en de daders weer laten lopen. De chirurg gaf zijn plantage en zijn patiënten op en vertrok met de noorderzon naar het vasteland.
MEER WETEN?
John Dickie, Cosa Nostra. De geschiedenis van de Siciliaanse maffia. Vertaler Jos den Bekker. Ambo Anthos 2004
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier