De dood en de dansers
Wat hebben de Engelse schrijver D.H. Lawrence, de Italiaanse schilder Carlo Ruspi en de Beierse koning Lodewijk I gemeen? Een fascinatie voor het Etruskische Tarquinia.
Hoe fraai het middeleeuwse centrum ook is, met zijn vele kerken, palazzi en woontorens – de meeste bezoekers komen tegenwoordig voor iets anders naar Tarquinia: het roemruchte, Etruskische verleden. Dat valt te bewonderen in de unieke grafkamers vol wandschilderingen en in het archeologisch museum in het Palazzo Vitelleschi.
Er zijn grote namen verbonden aan de geschiedenis van Tarquinia, reikend van stadstichter Tarchon in de Etruskische oertijd tot koning Lodewijk I van Beieren, die Tarquinia in 1834 bezocht. En tot David Herbert Lawrence, de grote dichter en romancier, die een ware Etruskenfan genoemd mag worden en een bijzonder poëtische beschrijving van Etrurië heeft gegeven. Minder bekend zijn de namen van hen die in Tarquinia wetenschapsgeschiedenis geschreven hebben: Massimo Pallottino, grondlegger van de moderne etruscologie, aan wie we de eerste monografi e over de Etruskische grafschilderkunst te danken hebben, en de grande dame van het vak, Maria Bonghi Jovino, die met haar Milaanse archeologenteam de heiligdommen van de stad onderzocht.
Tarquinia – lange tijd het culturele centrum van Midden-Italië
In de vroeg-Etruskische periode, die tot minstens de eerste helt van de 7de eeuw v. Chr. duurde, fungeerde Tarquinia, toen nog Tarch(u) na geheten, min of meer als culturele en religieuze hoofdstad. In legenden over de herkomst van de Etrusken duikt de stad telkens op en ook de oudst bekende inscripties, uit de tijd rond 700 v. Chr., stammen uit Tarquinia.
Dat zal alles te maken gehad hebben met de controle die de stad over het ertsrijke Tolfagebergte ten zuiden van haar uitoefende. Al in de voorafgaande Villanova-tijd onderhield Tarquinia handelsbetrekkingen met Sardinië, Zuid-Italië en Sicilië, zo blijkt uit grafvondsten. Al snel werd er ook met het Nabije Oosten, de Griekse wereld, Noordoost-Italië en Midden-Europa gehandeld. Van veel van de vooraanstaande Tarquinische adelsgeslachten, zoals die van de Spurinna, Murina, Curunas, Velcha, Pinies en Pumpu, zijn ons de namen uit inscripties en literaire bronnen bekend.
Na een reeks oorlogen moest Tarquinia in 281 v. Chr. het hoofd buigen voor de Romeinen, maar nog in de keizertijd had het voldoende religieus gewicht om het zestigkoppige college van haruspices, priesters die aan de ingewanden van offerdieren de toekomst al azen, te herbergen. Pas in de 7de eeuw n. Chr. verlieten de laatste bewoners de oude stad en werd de bisschopszetel verplaatst naar het nabijgelegen Corneto – dat sinds 1922 de naam ‘Tarquinia’ draagt.
Tarquinia behoorde dus tot de grote culturele centra van Etrurië. Vooral de grafschilderkunst had er een hoge vlucht genomen. Daarnaast blonken de Tarquinische kunstenaars en handwerkers uit in bronzen objecten zoals helmen, zwaarden, vaatwerk, maar ook in keramiek. Opvallend zijn verder de sarcofagen van steen of terracotta met beschilderingen of reliëfs.
Drie kilometer verder landinwaarts verheft zich de tegenwoordig nogal kale Piano della Civita, een heuveltop van ongeveer 135 hectare, die tot in de laat-Romeinse tijd continu een stedelijk karakter droeg. De enige getuigen daarvan zijn nog de resten van de stadsmuur en de noordelijke poort – en de imposante grondvesten van de reusachtige Ara della Regina-tempel. Van het timpaan van dit bouwwerk stamt ook het beroemde terracottareliëf met de twee gevleugelde paarden uit de 4de eeuw v. Chr.
Vanaf de 7de eeuw v. Chr. diende de ongeveer zes kilometer lange heuvelrug van Monterozzi als dé necropolis van Tarquinia. Hier werden meer dan 60.000 grafkamers in het zachte maccogesteente uitgehouwen. Maar vier procent van deze graven was beschilderd. We hebben het dan over zo’n 150 grafkamers, aangelegd tussen het eind van de 7de en de late 3de eeuw v. Chr. Ze vertegenwoordigen met hun kleurenpracht en rijke iconografie een uniek kunstgenre in Etrurië. De afgebeelde banketten, jachttaferelen, dansen, wedijverende atleten en mythologische scènes geven ons allerlei informatie over het leven, de mode en de dodencultus van de Etrusken, waarbij stijl, schildertechniek, iconografie en wereldbeeld in de loop van een ruwweg vierhonderdjarige geschiedenis aanzienlijke veranderingen ondergingen.
De oudste, ‘oriëntaliserende’, monumenten uit de 7de eeuw v. Chr. zijn te vinden aan de zogeheten Via dei Principi: twee grafheuvels die de naam ‘Tumuli del Re e della Regina’ (‘graven van de koning en de koningin’) dragen.
Schathuis van de Etruskische kunst: het archeologische museum
Het meer dan honderd jaar oude Museo Archeologico Nazionale in het monumentale Palazzo Vitelleschi herbergt een van Italië’s rijkste Etruskencollecties. De blikvangers hier zijn een aantal wandpartijen met grafschilderingen, sarcofagen en Etruskische en Griekse vazen.
De toekomst van Tarquinia ligt vooral in het toerisme, ook al stagneerde dat de laatste jaren enigszins. Natuurlijk blijft voortaan de meeste moderne bezoekers het onbeschrijflijke gevoel onthouden dat je krijgt bij het binnentreden in de koelte van een 2500 jaar oude, onderaardse grafkamer en het van dichtbij bekijken van de prachtige, veelkleurige wandschilderingen. Helaas moesten de laatste twintig tot dertig jaar de graven vanwege hun kwetsbaarheid definitief voor het publiek gesloten worden. In 2004 verklaarde de Unesco deze ‘grootste onderaardse pre-Romeinse wandschilderingenverzameling van het Middellandse-Zeegebied’ tot werelderfgoed, samen met de Etruskische dodenstad van het nabijgelegen Cerveteri, die vooral van architectonisch belang is.
MEER WETEN? p>
Stephan Steingräber, Tarquinia. Stadt und Umland von den Etruskern bis in die Neuzeit. Philipp von Zabern 2012 p>
Massimo Pallottino, Een laars vol scherven. De vroegste geschiedenis van Italië. p>
Meulenhoff, 1987 p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier