De Côte d’Azur: vakantieoord voor adellijke teringlijders en kunstenaars
Palmbomen, zon, stranden en een azuurblauwe zee: de Côte d’Azur is een prentbriefkaart, ontdekt door de Engelsen en op de kaart gezet door schilders, schrijvers en filmregisseurs. Eric Rinckhout publiceerde zopas een gids over kunst en cultuur in het mythische vakantieparadijs.
Nu we in deze bijna-postcoronatijden weer mogen reizen, is Frankrijk het meest nabije warme vakantieland. Ook de trek naar de Côte d’Azur is weer op gang gekomen. De strook land van Cassis tot Menton, ingeklemd tussen de uitlopers van de Alpen en de Middellandse Zee, biedt veel: 320 dagen zon per jaar, een mild klimaat in de winter, lekker eten, palmbomen in de straten, weelderige natuur, rotskusten, baaien en eilanden, een azuurblauwe zee en legendarische huizen van al even legendarische bewoners: van Grace Kelly en de prinsen van Monaco, Pablo Picasso en Brigitte Bardot tot Leopold II, de Rothschilds, Brad Pitt en Angelina Jolie. Kortom, een aards paradijs, dat er evenwel niet altijd zo heeft uitgezien.
Kunstenaars streken hier in groten getale neer om de lossere seksuele moraal van het Franse zuiden te omarmen.
Het is eigenlijk allemaal begonnen met de Engelsen. Hoewel… Lang voor de Engelsen vielen de Romeinen omstreeks 120 voor onze jaartelling Gallië binnen en koloniseerden de streek tussen Nice en Marseille, die ze hun ‘provincia’ noemden – vandaar dus ‘La Provence’. De Romeinen hebben nogal wat sporen nagelaten: de indrukwekkende arena’s van Arles en Nîmes, het schitterend bewaarde Maison Carré eveneens in Nîmes, het theater en de triomfboog van Orange en het aquaduct van de Pont du Gard.
Maar laten we snel doorspoelen naar de moderne tijd. Zo komen we al meteen uit bij de Engelsen. De zonen van de Engelse landadel en andere welgestelden, die op een Grand Tour werden gestuurd om hun klassieke opvoeding te vervolmaken (en geslachtsziekten op te doen), reisden meestal per schip naar Athene en Rome, bakermatten van de antieke beschavingen. In hoogst uitzonderlijke gevallen deden ze de Franse kust aan. Zo bezocht de Engelse toneelschrijver John Milton in 1638 Nice, toen een kleine stad met nog geen tienduizend inwoners, terwijl kunsthistoricus John Evelyn in 1644 even van boord ging in de haven van Fréjus. Zuid-Frankrijk was voorts weinig bekend omdat er nauwelijks over land gereisd werd, wegens te moeilijk en te gevaarlijk.
Astmatische Schot
Dat zou veranderen met de Schotse schrijver Tobias Smollett. Die had een hekel aan zeereizen omdat hij steevast zeeziek werd en bang was voor piraten. Smollett had al wat gereisd door de Lage Landen en Noord-Frankrijk, wat zijn geloof in de superioriteit van het Britse ras alleen maar had versterkt, hoewel hij een fervent bewonderaar en vertaler van Voltaire was. Toch werd Frankrijk en de rest van het continent naar zijn mening bevolkt door een stelletje barbaren. Het was dus enigszins verwonderlijk dat Smollett inging op de raad van een Britse generaal om naar Nice te trekken. Het milde klimaat zou de zieke Smollett goed doen: de arme man kampte met astma, tuberculose en een handvol neurosen.
Nice was eind achttiende eeuw een moeilijk bereikbare plek die nauwelijks bezoekers trok. Tussen Toulon en Nice was er wel een scheepvaartroute, maar die werd geteisterd door piraten. Het Esterelgebergte was onherbergzaam en er waren alleen slechte wegen voor karren tot in Nice, terwijl de rivier de Var – nu ingeklemd tussen de uitdijende buitenwijken van Nice en Saint-Laurent-du-Var – toen een echte grens was: er lag geen brug en je kon alleen over de rivier gedrágen worden. Kortom, populair was Nice als bestemming niet. Bovendien werd de hele kust geteisterd door muggen.
Smollett reisde via Parijs, Lyon en Montpellier en kwam op 23 november 1763 per ezelskoets aan in Nice. Hij zou er anderhalf jaar blijven en zich gedragen als eeuwige querulant. Toch prees hij Nice net voldoende om in zijn thuisland een rage op gang te brengen. Smollett schreef dat door het milde klimaat en de droge, zuivere lucht de streek heilzaam was voor eenieder die met aandoeningen van de luchtwegen of met een zwaar gemoed te kampen had. Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs voorhanden was, brachten de schrijfsels van Smollett een heuse pelgrimage van Britse tbc-lijders op gang, die in Nice kwamen overwinteren.
Het werd zo’n trend onder gegoede burgers en gekroonde hoofden dat Guy de Maupassant honderd jaar later, in 1888, in zijn reisverslag Sur l’eau over de hoestende en hijgende residenten verzuchtte: ‘Ze lijden, ze sterven, want deze verrukkelijke, zwoele streek is tevens het ziekenhuis van de wereld en het bloemrijke kerkhof van het aristocratische Europa.’
Lungomare degli Inglesi
Het prille toerisme was geboren. Nice nestelde zich in het collectieve bewustzijn van de Engelsen, die zich meer en meer in de stad gingen manifesteren. Toen gedurende de winter van 1820-’21 een ongewoon strenge vorst de sinaasappeloogst vernielde, liet een anglicaanse priester, Lewis Way, de werkloze kwekers en plukkers in Nice een wandelpad van zo’n twee meter breed langs de zee aanleggen. Dat vergemakkelijkte het flaneren van de Engelse residenten. Het stadsbestuur was onder de indruk en liet het pad daarna verlengen en verbreden. In 1854 kreeg het al de naam ‘Lungomare degli Inglesi’, wat later de ‘Promenade des Anglais’ zou worden. Waarom Italiaans, zult u misschien denken? Wel Nice, of Niza, is lang een speelbal geweest tussen Frankrijk en Italië – meer bepaald het Koninkrijk Sardinië – maar dat is een ander verhaal. In de somptueuze Villa Masséna, het stadsmuseum van Nice, komt u daar alles over te weten.
Ook op andere plekken aan de Middellandse Zee waren het de Engelsen die vissersdorpen tot leven wekten en uitbouwden tot badplaatsen en kuuroorden. Neem nu Cannes. In 1834 was Lord Brougham op weg naar Italië toen hij werd tegengehouden door douaniers omdat aan de overkant van de Var een cholera-epidemie heerste. Hij vond het toenmalige vissersdorp Cannes met drieduizend zielen zo charmant dat hij er, na enkele overnachtingen, prompt een villa liet bouwen en er de volgende 34 jaar elke winter doorbracht. Het imposante Château Eléonore, vernoemd naar Broughams jonggestorven dochter, staat er nog steeds.
De Engelse aristocratie volgde in zijn voetspoor. En ook de Russen kwamen: zij verruilden graag Jalta en de Zwarte Zee voor de milde winters van de Mediterranée. De Russische gemeenschap groeide trouwens zo snel dat al in 1859 op initiatief van tsarina Alexandra Fjodorovna een eerste Russisch-orthodoxe kerk in Nice werd gebouwd. Die bleek al snel te klein. In 1903 werd een opmerkelijke kathedraal opgetrokken, die met zijn uivormige koepels en vergulde torenspitsen nog steeds een exotische toets aan Nice geeft. Tsaar Nicolaas II financierde de bouw en kosten noch moeite werden gespaard om er de grootste en mooiste Russisch-orthodoxe kerk van West-Europa van te maken.
Nice werd stilaan de parel van de ‘Côte d’Azur’, een naam die pas in 1887 werd bedacht. Die kwam uit de koker van Stéphen Liégeard, hoge ambtenaar en schrijver, die dat jaar zijn beroemde boek La Côte d’Azur publiceerde, waarin hij alle steden en plaatsen tussen Marseille en Genua beschreef. Hij introduceerde de naam Côte d’Azur ter vervanging van ‘Rivièra’, de toen gangbare benaming die de Sarden gebruikten voor de continentale kust van hun koninkrijk, tussen Nice en Genua. Zeven jaar later, in 1894, kon Liégeard met tevredenheid vaststellen dat de naam Côte d’Azur het tot in het woordenboek geschopt had. Zelf was hij afkomstig uit de Côte-d’Or, het noorden van de Bourgogne, dat zo genoemd werd voor de goudkleurige aanblik van de wijngaarden in de herfst. Met ‘Côte d’Azur’ bedacht hij een variant op zijn geboortestreek en kon hij het azuurblauwe water van de Middellandse Zee een ereplaats gunnen. Sindsdien is ‘Côte d’Azur’ een naam als een klok, een keurmerk dat geen verdere reclame behoeft.
Palmbomen
Met de komst van de spoorweg tussen 1860 en 1870 werd de Middellandse Zeekust gemakkelijker bereikbaar, ontwikkelde het toerisme zich verder en gingen de badsteden ook werken aan hun imago. In die periode dook voor het eerst de palmboom op, intussen hét symbool van de Côte d’Azur. Hij werd in al zijn variëteiten geïmporteerd uit de Canarische eilanden, China en Australië.
Aanvankelijk groeiden er aan de Côte d’Azur hoofdzakelijk inheemse soorten als citroen- en sinaasappelbomen en olijfbomen, en de gemeentebesturen plantten naar goede Franse gewoonte platanen aan. Maar met de uitbreiding van de toeristische faciliteiten en de bouw van hotels en villa’s ging de aanleg van nieuwe pleinen, avenues en promenades gepaard. De lokale overheden beslisten om die te verfraaien met een ‘exotische’ boom als de palm en zo de hele mediterrane kuststrook een ’tropisch’ uiterlijk te geven. In het Frans noemt men dat de tropicalisation. Intussen wereldberoemd zijn de lange rijen palmbomen op de Promenade des Anglais in Nice, die aangeplant werden vanaf 1863. Cannes zette tussen 1861 en 1873 duizend bomen op la Croisette, waarvan de helft dadelpalmen, terwijl Hyères het verst ging in de aanplanting van palmbomen en hun aanwezigheid zelfs gebruikte in benamingen als Place des Palmiers en Casino des Palmiers. Op een bepaald moment veranderde de naam van de stad zelfs in Hyères-Les Palmiers.
Het hoogtepunt van anglofilie aan de Côte d’Azur is ongetwijfeld Hôtel Régina, dat pronkt boven op de heuvel van Cimiez, een residentiële wijk van Nice. Het monumentale luxehotel met 400 kamers werd in 1897 speciaal gebouwd voor de Britse koningin Victoria, die er drie keer, tussen 1897 en 1899, met haar uitvoerige hofhouding overwinterde. Het opkomende massatoerisme en de beurscrash van 1930 zorgden er echter voor dat het hotel failliet ging, waarna het werd omgebouwd tot ruime appartementen. Een van de beroemdste bewoners was Henri Matisse, die er vanaf 1938 tot zijn dood in 1954 woonde en werkte. In zijn atelier maakte hij onder meer zijn wereldberoemde collages. Aan de overkant van de straat is sinds 1963 het Musée Matisse gevestigd. Iets verder, op het Cimetière de Cimiez, ligt de grootmeester van kleur en licht begraven. Vlak bij de kerkhofmuur en onder een eenvoudige grafsteen, een ontwerp van zijn zoon Jean Matisse.
Horden schilders
Zo zijn we aanbeland bij de horden schilders die sinds 1880 neerstreken aan de Mediterranée. In tegenstelling tot de adellijke teringlijders die het milde klimaat opzochten, werden de schilders aangetrokken door het eenvoudige bestaan en de ongerepte natuur – zo kon je het vissersdorp Saint-Tropez in de jaren 1880 alleen maar met een bootje bereiken – en uiteraard door het verschroeiende licht en de jubelende kleuren van het zuiden. Door het zinderende zonlicht gingen de schilders de werkelijkheid anders in beeld brengen.
Vincent van Gogh was iedereen voorafgegaan. In Arles en in Saint-Rémy-de-Provence zou hij tussen februari 1888 en mei 1890, ondanks zijn steeds erger wordende aanvallen van krankzinnigheid, een ongekende productie aan de dag leggen: in Arles maakte hij maar liefst 300 schilderijen en tekeningen. In het sanatorium van Saint-Rémy, waar hij zich vrijwillig liet opnemen, deed hij er nog eens 150 schilderijen en 100 tekeningen bovenop. Van Gogh wilde in Arles een kunstenaarskolonie stichten: L’Atelier du Midi. Paul Gauguin was de eerste schilder met wie hij probeerde samen te werken, maar helaas waren hun meningsverschillen onoverbrugbaar. Op de avond van 23 december 1888 barstte de bom: na een hoogoplopende ruzie sneed Vincent een stuk van zijn oor. Twee dagen later nam Gauguin de trein terug naar Parijs.
In het zog van Van Gogh reisden Henri Matisse, André Derain, Pablo Picasso, Dora Maar, Georges Braque, Pierre Bonnard en later Nicolas de Staël, Francis Bacon en Bram van Velde naar het zuiden. De oude Paul Cézanne hoefde zich niet ver te verplaatsen: hij woonde en werkte in Aix-en-Provence en schilderde tussen 1886 en 1906 op obsessionele wijze 87 versies van de Mont Sainte-Victoire. De berg werd almaar abstracter, terwijl Cézanne nimmer tevreden was over het resultaat.
Staven dynamiet
Niet alleen de Côte d’Azur trok kunstenaars aan: we zouden het haast vergeten maar ten westen van die 350 kilometer kust, ligt nog eens zoveel kilometer kust: van Collioure tot Marseille, misschien minder mythisch maar zeker even interessant. Het was in het vissersdorp Collioure dat Henri Matisse samen met André Derain in 1905 het fauvisme uitvond, een vuurwerk van zotte kleuren die zich losmaakten van het voorwerp waarmee ze altijd al verbonden waren: lucht werd groen, heuvels rood en een korenveld paars. ‘De kleuren werden staven dynamiet’, vond Derain.
L’Estaque, ten westen van Marseille, was dan weer een van de geboorteplaatsen van het kubisme. In 1908 schilderde Georges Braque er het vroegste kubistische landschap: Maisons et arbre. Eté 1908. Het schilderij hangt nu in het Lille Métropole Musée d’art moderne. Zo werd het zuiden de wieg van het modernisme en de waardige tegenhanger van Parijs.
Het zuiden had nog primeurs in petto. Het eerste Franse privémuseum voor hedendaagse kunst werd in 1964 opgericht door galeriehouders Marguerite en Aimé Maeght. Niet in Parijs maar in Saint-Paul-de-Vence, het hinterland van de Côte d’Azur. Het gebouw van hun Fondation is een totaalkunstwerk van de hand van de Catalaanse architect Josep Lluis Sert, met geïntegreerde kunstwerken van onder anderen Giacometti, Miró en Braque.
Sentier Nietzsche
Niet alleen de Engelsen, ook de Amerikanen hebben een cruciale rol gespeeld in de ontwikkeling en popularisering van de Côte d’Azur. De Amerikaanse schrijver F. Scott Fitzgerald leerde samen met zijn vrouw Zelda het Hôtel du Cap-Eden-Roc in Antibes kennen door twee jonge Amerikaanse expats, Gerald en Sara Murphy, die het hotel in de zomer van 1923 hadden afgehuurd. Ongewoon, want tot dan toe werd er alleen overwinterd aan de Côte d’Azur. De Amerikanen zetten daarmee een totaal nieuwe trend, die sindsdien niet meer verdwenen is: de zomervakantie in het zuiden. Het intussen legendarische hotel, op de uiterste tip van Cap d’Antibes, stond model voor Hôtel des Etrangers in Fitzgeralds roman Tender Is the Night (1934).
In het spoor van de Fitzgeralds kwamen Gertrude Stein, Ernest Hemingway, John Dos Passos, Dorothy Parker, Edith Wharton en vele anderen. Ook W. Somerset Maugham, Maurice Maeterlinck, Louis Couperus, Katherine Mansfield en D.H. Lawrence streken neer in het zuiden: de een om de verstikkende censuur in Groot-Brittannië te ontvluchten, de ander om de lossere seksuele moraal van het Franse zuiden te kunnen omarmen.
Eerder al had Friedrich Nietzsche Nice en omgeving onveilig gemaakt. Hij kwam vanaf 1883 vaak naar de Côte d’Azur voor zijn zwakke gezondheid. Hij wilde ook ruimte – letterlijk – om na te denken. Tijdens zijn vele wandelingen op het intussen tot Sentier Nietzsche omgedoopte wandelpad langs de adembenemende rotskust van Eze deed hij inspiratie op voor Also sprach Zarathustra (1883-’85). Aldous Huxley ging dan weer, samen met zijn Belgische echtgenote Maria Nys, in zelfgekozen isolement in een villa in Sanary-sur-Mer, waar hij in een recordtempo tussen mei en augustus 1931 zijn dystopische roman Brave New World schreef. Sanary werd iets later ‘de hoofdstad van de Duitse literatuur’: onder anderen Thomas en Klaus Mann, Bertolt Brecht, Joseph Roth, Franz Werfel en Alma Mahler spoelden er aan nadat ze Duitsland waren ontvlucht na de machtsovername door Adolf Hitler en zijn nazi’s.
To Catch a Thief
Kunstenaars en schrijvers blijven aangetrokken tot Zuid-Frankrijk en de Côte d’Azur. Peter Mayle veroorzaakte een nieuwe Britse exodus naar de Provence met zijn veelgelezen en verfilmde roman A Year in Provence (1989). Filmacteur Dirk Bogarde streek neer in Grasse om er aan een literaire carrière te werken, Hugo Claus woonde en schreef in Cavaillon en Caromb, terwijl Ivo Michiels zich al in de jaren 1970 had teruggetrokken in Le Barroux. Jan Vanriet heeft geruime tijd een atelier in de buurt van de Mont Ventoux gehad en Stefan Hertmans situeert zijn roman De bekeerlinge (2016) in het dorpje Monieux in de Vaucluse, waar de auteur ook een huis heeft.
Evengoed richten kunstenaars hun eigen museum op, zoals Bernar Venet in Le Muy, of palmen ze leegstaande kerken in, zoals Louise Bourgeois in Bonnieux en Jean-Michel Folon in Saint-Paul-de-Vence.
Ook cineasten, zangers, architecten en theatermakers vonden en vinden hun inspiratie in de geuren, kleuren en landschappen van het zuiden: het is een bont, kleurrijk gezelschap met onder anderen Le Corbusier, Virginia Woolf, Yves Klein, Louis de Funès, Anish Kapoor, Frank Gehry, de gebroeders Lumière, Tadao Ando, Serge Gainsbourg en Jane Birkin, Niki de Saint Phalle, The Rolling Stones en Charles Trenet. Het aantal kunstenaars dat zijn of haar spoor in Zuid-Frankrijk heeft achtergelaten lijkt wel eindeloos.
Brigitte Bardot zette met de schandaalfilm Et Dieu… créa la femme in 1956 zichzelf en Saint-Tropez op de wereldkaart. Maar de zonovergoten Côte d’Azur met zijn paleizen en luxehotels werd misschien nog het best vereeuwigd door regisseur Alfred Hitchcock in de film To Catch a Thief (1955). Nadat Francie Stevens (rol van Grace Kelly) haar auto, een lichtblauwe Alpine Sports Roadster, geparkeerd heeft boven Monaco, zegt ze tegen John Robie (Cary Grant): ‘Have you ever seen any place in the world more beautiful?’ Het is, voor de slechte verstaander, een retorische vraag. In de bocht van de weg in Beausoleil kun je nog steeds je auto parkeren om te kijken naar het intussen ingrijpend veranderde landschap en het volgebouwde Monaco. Grace Kelly is helaas overleden, maar de zee is er nog altijd even azuurblauw als toen.
De laatste woorden zijn voor Queen Victoria, die in 1901 op haar sterfbed zou hebben gezegd: ‘If only I were in Nice, I would get better.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier