De baron van alle kwaad
Star en onvervaard, man op de Olympus. Eduard baron Speyart van Woerden, procureur-generaal in Den Bosch, speelde vóór en ná de Tweede Wereldoorlog een hoofdrol in conflicten met grote gevolgen. Tussendoor, in concentratiekamp Buchenwald, heerste een gewapende vrede.
Het vriest dat het kraakt als de ordonnans in de late donderdagavond in Oisterwijk arriveert. Het geraas van de motor wekt Gerrit Jan van Heuven Goedhart, de minister van Justitie die in het bevrijde deel van Nederland verblijft.
Het is 25 januari 1945. In de strengste winter sinds jaren is het kwik overdag ver onder nul gezakt. Boven de rivieren dendert de oorlog voort. De mensen hongeren. En ze schaatsen, als ze kunnen. Bevroren kanalen en vaarten bieden kans om in elk geval voor even weg te glijden uit het oog van de Duitse bezetter.
Nadat het motorgeronk is verstild, hoort Van Heuven Goedhart een klop op de deur van zijn kamer in hotel Bos en Ven. De ordonnans brengt een met vijf zegels dichtgelakte envelop uit Londen. De inhoud is bewaard gebleven.
Amice Collega, Zeer alarmeerende mededeelingen maken het dringend noodig, dat ge ten spoedigste hierheen komt, vergezeld van den procureur-generaal Speyart van Woerden.
Premier Gerbrandy wijdt geen woord aan de reden voor zijn S.O.S. Hoe mysterieus, denkt Van Heuven Goedhart, die enkele jaren later tot in detail zijn relaas doet tegenover de Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945. Ondanks het late uur weet hij de procureur-generaal in Den Bosch te waarschuwen. ‘Gij en ik, wij moeten naar Londen.’ Beide mannen vertrekken de volgende dag eerst naar het hoofdkwartier van het Militair Gezag in Brussel.
Daar weet generaal Kruls, de chef-staf, meer te vertellen: voormalige verzetslieden beramen een aanslag op of een ontvoering van Speyart van Woerden. Ze hebben in een dreigbrief duidelijk gemaakt dat ze de procureur-generaal die hen op alle fronten bruskeert, helemaal zat zijn. Deze baron van alle kwaad dient te verdwijnen, goed- of kwaadschiks. Het beoogde slachtoffer vaart vanuit Oostende naar Londen. Gerbrandy wil van hem af. Maar Eduard baron Speyart van Woerden, 55 jaar dan, oude adel, laat zich ook door een premier niet commanderen. Of, zoals chroniqueur van de oorlog Loe de Jong, die weinig met deze ‘grand seigneur’ opheeft, noteert in het tiende deel van zijn magnum opus: ‘Hij was, hoe intelligent en bekwaam ook, van een monumentale starheid. Maar een vechter!’
Zijn vechtlust heeft Speyart van Woerden, als procureur-generaal fungerend directeur van politie in zijn ressort, al voor de oorlog aan Nederland laten zien. Hij wordt middelpunt van een rel wanneer hij de marechausseebrigade in Oss tot de orde roept.
De bende van Toon de Soep
Dezelfde dienders zijn eerder nog geprezen – in 1935 zelfs door koningin Wilhelmina onderscheiden – toen ze de gevreesde bende van Toon de Soep hadden ontmanteld. Het ging om een omvangrijk gilde van inbrekers en moordenaars dat de hele regio, de media en ‘s lands autoriteiten in de greep had. Bedoelde Toon (Hendriks) was slechts een van de vele boemannen. Enkele jaren later, tijdens de zogenoemde tweede Osse affaire, willen de marechaussees optreden tegen een reeks verdachten, onder wie twee pastoors die het niet zo nauw nemen met de zeden. Speyart grijpt in. Op zijn advies ontneemt minister van Justitie Carel Goseling, net als de baron een devoot katholiek, de Osse brigade zijn arrestatiebevoegdheid. De ene na de andere marechaussee wordt bovendien overgeplaatst.
Het leidt een jaar voor de Duitse inval tot een heuse rel in het parlement, dat een roomse doofpot vermoedt. Een onderzoekscommissie bespeurt geen kwade opzet bij de minister, maar veroordeelt wel zijn rigoureuze aanpak. In de commissie zitten onder anderen de latere premier Willem Drees en christelijk voorman Hendrik Tilanus. Zij zien Speyart als de kwade genius. Goselings positie wankelt. Maar als hij in de zomer van 1939 terugtreedt, heeft dat met Oss niks van doen. Aanleiding is het financiële beleid. Het hele kabinet Colijn-IV wordt demissionair.
Weerzien in Buchenwald
Speyart ziet Goseling terug in concentratiekamp Buchenwald. Net als Drees en Tilanus. Ze behoren tot de zogenoemde Indische gijzelaars die begin oktober 1940 in het kamp gevangen worden gezet als represaille voor de internering van Duitsers in Nederlands-Indië.
De baron arriveert enkele maanden later in de Gouden Hoek van Buchenwald, zo genoemd omdat de gegijzelde prominenten een relatief mild regime ondergaan. Met de lotgenoten die hem en Goseling hebben aangepakt, wil hij weinig te maken hebben. ‘Dat was een verpolitiekte bende die probeerde recht te spreken’, zegt hij later tegen journalist Sytze van der Zee, die een boek schrijft over de Gouden Hoek. ‘Ik denk dat ze ook niet veel met mij ophadden. Wat dat aangaat was er van een slapende conflictverhouding sprake.’
De Indische gijzelaars worden eind 1941 vanuit Buchenwald overgebracht naar een klooster in het Brabantse dorp Haaren, vervolgens enkele kilometers verderop naar Sint-Michielsgestel. Ze blijven geïnterneerd, maar genieten binnen de muren grote vrijheid.
Binnenlandse Strijdkrachten
Op 8 september 1944, in de chaotische dagen na Dolle Dinsdag, weet Speyart uit zijn laatste gijzelingsoord, het oude fratershuis De Ruwenberg, te ontsnappen. Hij fietst, gekleed in een zwarte soutane, naar een onderduikadres.
Als anderhalve maand later de bevrijders in dit deel van Brabant arriveren, pakt Speyart de functie die hij van 1934 tot september 1940 bekleedde onmiddellijk weer op. Behalve feestende menigtes ziet hij mannen met een oranje band om de bovenarm. Ze arresteren collaborateurs, moffenmeiden en als het zo uitkomt ook een vervelende buurman.
Bij deze Binnenlandse Strijdkrachten van bevelhebber prins Bernhard hebben zich verzetslieden aangesloten, maar nog veel meer opportunisten die de kans ruiken om een rol in de geschiedenis en vooral een plaats in de toekomst te verwerven. Ze gaan soms rauw en meestal lukraak te werk, zonder ervaring met opsporing en/of arrestatie. ‘Het is een losgeslagen bende’, constateert Speyart. En als hij in de gangen van het Bossche gerechtsgebouw jurist Jan Abbing tegenkomt, weerklinkt zijn verzuchting: ‘Eindelijk een fatsoenlijk mens met zo’n band om zijn arm’. Abbing is niet gediend van de kritiek op zijn collega’s. Hij rapporteert: de procureur-generaal waagt het zelfs de troepen van de prins te vergelijken met de bende van Toon de Soep. Die opmerking mag dan volgens Speyart volstrekt uit zijn verband zijn gerukt, ze zal hem blijven achtervolgen.
De man op de Olympus
Ondertussen volhardt hij in zijn verzet tegen de arrestatiebevoegdheid van die ongeregelde Binnenlandse Strijdkrachten. Alleen zíjn politie vat mensen in de kraag, onderwijst Speyart. Juist in barre tijden dient men de aloude rechtsstaat te eerbiedigen. Dat geldt ook voor lieden die in de oorlog hun leven voor de goede zaak hebben ingezet. Maar zijn politie heeft bij het volk wel een deel van het vertrouwen verspeeld. Te veel dienders zijn de Duitsers ter wille geweest. Het korps moet eerst maar eens worden gezuiverd, vinden de strijdkrachten van de prins. Tot die tijd zullen zíj de samenleving wel van alle kwaad verlossen. Speyart, die hier en daar dienders wegstuurt, acht de politie al snel voldoende gezuiverd.
Het Militair Gezag, door de regering gezonden om de orde te bewaken, weet zich aldus omringd door onverzettelijke eigenheimers. Het is in alle emotie sowieso een tijd van onbegrip over en weer, van verstoorde verhoudingen en posities verwerven. Naarmate de tijd vordert, gaat generaal Kruls steeds meer leunen op voormalige illegaliteit en verwante Binnenlandse Strijdkrachten.
Dat ontmoedigt Speyart geenszins. In de biografische schets Raspaard met oogkleppen, dat in 1994 in het Noord-Brabants Historisch Jaarboek verschijnt, schrijft historicus en jurist Johan van Merriënboer: ‘Juridisch had hij doorgaans het gelijk aan zijn zijde, maar met de (politieke) gevoeligheden van anderen nam hij het niet zo nauw.’ Eerder verwoordt minister Van Heuven Goedhart – een van Speyarts steunpilaren – het gevoel van anderen: de baron is ‘de man op de Olympus, tegen wie iemand weleens oppraten màg’.
Met Gerbrandy in Brown’s Hotel
Als de twist over de arrestatiebevoegdheid eind januari 1945 een climax nadert met de doodsbedreiging grijpt premier Gerbrandy in – zie het begin van dit verhaal. Hij roept de procureur-generaal naar Londen en geeft hem het dringende advies uit beeld te verdwijnen. Hij kan het best twee maanden op studiereis gaan naar de Verenigde Staten. Maar Speyart reist eerst terug naar Brabant, wijst korte tijd nadien Gerbrandy’s aanbod – gebod – af en legt zijn functie tijdelijk neer. Dat is ‘zooals u weet een groot offer voor mij’. Het is voor Gerbrandy – gesteund door generaal Kruls – niet genoeg. Begin april roept hij de dwarsligger opnieuw naar Londen. Van Heuven Goedhart is inmiddels minister af. Speyart moet twee maanden in de Britse hoofdstad blijven. Hij neemt zijn intrek in het sjieke Brown’s Hotel, waar ook de premier verblijft. ‘Om door mijn aanwezigheid daar Gerbrandy eraan te herinneren dat ik recht had op terugkeer’, zegt hij later tegen Loe de Jong.
In juni 1945 zetelt hij weer op zijn Bossche pluche. De premier, tevens waarnemend minister van Justitie, probeert hem tegen te houden, vergeefs. De afspraken staan op schrift.
Een denkbeeldig briefje?
De dreigbrief van het voormalig verzet heeft Speyart nooit gezien. Hij hoort voor het eerst over het bestaan als de leden van de Enquêtecommissie 1940-1945 hem bevragen. De commissie kan in de verhoren van de hoofdrolspelers trouwens niet duidelijk krijgen óf er daadwerkelijk een briefje is geweest.
De soms weerbarstige getuigen verklaren wel dat het meerdere partijen goed uitkwam als de koppige procureur-generaal enige tijd zou verdwijnen. Generaal Kruls: ‘Ik sluit het bepaald niet uit, dat de gedachte door mijn hoofd is gegaan, dat de rust zou zijn gediend, wanneer de procureur-generaal enige tijd afwezig was’. Als Speyart een maand na de Duitse capitulatie in Nederland terugkeert, is de kou inderdaad uit de lucht. Het land fuift.
Tien jaar later gaat de procureur-generaal met pensioen. Hij, eeuwig vrijgezel, getrouwd met de wet, overlijdt in 1986 op 96-jarige leeftijd in zijn woonplaats Breda.
MEER WETEN
Jos Smeets, De affaire-Oss. Wereldbibliotheek, Amsterdam 2001
Henk Termeer, Het geweten der natie. Van Gorcum, Assen 1994
Sytze van der Zee, De Gouden Hoek van Buchenwald. A.W. Sijthoff, Leiden 1982