Casanova, Guus Geluk aan de speeltafel

Het dobbelspel 'hasard' was zo wijdverbreid, dat de naam ervan in sommige talen de algemene aanduiding voor kansspel werd.

Zijn hele leven was Casanova op jacht naar geld. Ook het kansspel gebruikte hij daarvoor. In de 18de eeuw was dat een alledaags tijdverdrijf in de betere kringen. Daarbij harkte hij meermaals een vermogen binnen – om het net zo makkelijk te verspelen.

Twee heren wandelden vroeg in het jaar 1764 door het park van slot Sanssouci in Potsdam. Ze hadden het over de staatskas en die gaf aanleiding tot bezorgdheid. De ene flaneur was Pruisens koning Frederik II, later ‘de Grote’ genoemd. Die had waarachtig geen cent om uit te geven, want de Zevenjarige Oorlog had nagenoeg alle hulpbronnen van het land verslonden. De gesprekspartner van de koning gold wijd en zijd als i nancieel expert en schuldensaneerder van formaat: Giacomo Casanova. Hij raadde de koning een ‘altijd excellente’ inkomstenbron aan: de loterij. Jammer genoeg had Frederik al een ‘directeur van de alhier onder allerhoogste protectie gevestigde loterij’ in dienst. Het was de Italiaan Giovanni Antonio Calzabigi, een heer die Casanova nog uit zijn tijd in Parijs kende.

In welk voordelig licht Casanova zijn kennis van de loterijhandel ook stelde, de koning weigerde daarvoor Calzabigi te laten vallen. Frederik bood zijn wereldwijze gast ‘slechts’ een betrekking als leraar aan de Berlijnse cadettenschool aan, waar zonen uit adelsgeslachten hun opleiding kregen. Het jaarsalaris van 600 daalders vond Casanova te laag. Hij vertrok uit Berlijn.

Menige speler liet de lottobaas ook de getallen kiezen

In de 18de eeuw viel Europa ten prooi aan een ware speelzucht. Casanova was in de ban van het toen uiterst populaire hazardspel ‘farao’. Dat wordt geleid door een bankhouder, de ‘banquier’, met staand of zittend tegenover zich de ‘pointerende galerie’, zijnde de spelers. Bij dit spel verloor de achttienjarige Casanova in 1743 al zijn contanten. Hij was erin geluisd door een dominicaner monnik, een vals spelende bankhouder. Vervolgens verpandde hij alles wat hij aan zijn lijf had. De pandjesbaas had medelijden met de jonge vent en wilde in elk geval een stel kousen en wat zakdoeken van de transactie uitzonderen. Maar Casanova was niet voor rede vatbaar. Hij schreef daar later over: ‘Ik wilde alles verpanden, omdat ik een voorgevoel had dat ik alles wat ik verloren had weer terug zou winnen. Een tamelijk wijdverbreide misvatting.’ Alleen een ‘overbruggingssom’ (nomen est omen) van de monnik zorgde ervoor dat Casanova geen slaapplaats in een van ‘aken der verlorenen’ hoefde te zoeken, die onder de bruggen van Venetië lagen te rotten.

Af en toe had Casanova geluk, maar al snel werd hem duidelijk dat de ware, uiteindelijke winnaars aan de andere kant van de speeltafel zaten: de bankhouders. In Venetië mochten alleen patriciërs die functie vervullen. Maar Casanova’s tijd zou nog komen. Een vriend, abbé François-Joachim de Pierre de Bernis, de man die Casanova er ooit toe aangezet had het bed met zijn minnares, een non, te delen en die het inmiddels tot Frans minister van Buitenlandse Zaken geschopt had, schreef hem in een brief: ‘Probeert u iets te bedenken wat de financiën van de koning ten goede komt.’ En Casanova bedacht iets. Hij stelde de Franse staat voor een loterij volgens de regels van de ‘Lotto di Genova’ in te stellen, waarbij je vijf van negentig getallen goed moest hebben, wat mathematisch gezien bijna onmogelijk is.

Casanova helpt de Franse staat aan een inkomstenbron

Op het idee van een loterij was Joseph de Paris-Duverney ook gekomen – om een door hem te leiden militaire academie van kapitaal te voorzien. Daarvoor boden twee ‘ontwikkelde avonturiers’ uit Italië hem hun diensten aan: de gebroeders Giovanni en Ranieri de’ Calzabigi. Zij namen het administratieve deel van de onderneming voor hun rekening, terwijl de flamboyante Casanova de public relations zou verzorgen. Op 1 oktober 1757 opende het hoofdkantoor in de Rue Saint Denis, in een elegant stukje Montmartre, zijn deuren. Casanova had er persoonlijk de leiding. Zijn assistent was een even goed uitziende als gewiekste Italiaanse kamerdienaar, een ware meester in de klantenwerving. Verspreid over heel Parijs verschenen dependances, waar het publiek zijn formulieren in kon leveren. De eerste trekking vond plaats 18 april 1758, waarna maandelijkse trekkingen volgden. Meestal werd er pas acht dagen na bekendmaking van de uitslag uitgekeerd, maar bij monsieur Casanova kon je al na een etmaal je geld halen. Zijn loterij werd al snel zo populair, dat veel van de deelnemers hem in het café of het theater hun inleg betaalden en hem soms zelfs de keuze van de getallen lieten. Kijk, nu was hij van een speler een speler met staatsconcessie geworden en nu verloor hij niet, maar kwam het geld in stromen binnen. ‘Mijn inkomsten bij de eerste trekkingen bedroegen 40.000 frank. In totaal verdiende ik 600.000 frank aan de loterij, bij een bruto-omzet van twee miljoen.’ Van geldzorgen was hij bevrijd – voorlopig althans.

Helaas, al een jaar later, in de zomer van 1759, moesten de gebroeders Calzabigi wegens verduistering het veld ruimen. Casanova hield het daarna nog een half jaar vol. Ranieri de’ Calzabigi maakte desondanks in Wenen carrière op het Ministerie van Financiën, Giovanni Antonio Calzabigi reisde af naar Potsdam om het Pruisische hof met de loterijkoorts aan te steken – en was Casanova voor.

MEER WETEN?

Ian Kelly. Casanova. Actor, Lover, Priest and Spy. Tarcher/Penguin USA 2008

Casanova, Guus Geluk aan de speeltafel

Wat 18de-eeuwers graag speelden

biljart

ooit ontstaan in Frankrijk of Engeland, als soort golf voor binnenshuis

farao

bedacht in Venetië en in de 18de en 19de eeuw uitgegroeid tot een van de populairste kaartspelen

roulette

ontstond in het Italië van de 17de eeuw en vond in loop van de 18de eeuw ingang in Frankrijk

Partner Content