België blijft worstelen met collaboratie en verzet
We zijn nog niet klaar met ons oorlogsverleden. Niet in Vlaanderen en evenmin in Wallonië. In 2019 laaien de emoties nog hoog op aan beide zijden van de taalgrens wanneer historicus Frank Seberechts zijn boek Drang naar het Oosten publiceert. Daaruit blijkt dat Vlaamse én Waalse oostfrontvrijwilligers deelnemen aan genocide en misdaden tegen de menselijkheid. Schokkend nieuws en toch geen nieuws: meteen na de oorlog is het Belgische gerecht op de hoogte van gruwelijke feiten, maar kan het de daders niet vervolgen. Mocht de geschiedenis al oordelen vellen, dan is het eindoordeel over collaboratie en verzet nog niet gevallen.
Collaboratie komt in vele gedaanten. Naar elke verschijningsvorm wordt niet alleen anders gekeken, er wordt ook anders over geoordeeld.
Frank Seberechts: “Op alle maatschappelijke vlakken heb je collaboratie: politiek, militair, cultureel, economisch, administratief… tot wat men noemt de ‘horizontale’ collaboratie, de liefdeshistories van de bezetter met mensen van hier. Waarom daar toentertijd en nu anders wordt naar gekeken? Wel, sommige zaken zijn natuurlijk heel flagrant. Wie als militaire collaborateur rondloopt in uniform of herkenbaar is als politieke collaborateur loopt uiteraard in de kijker. Met als gevolg dat wanneer de tijd van de afrekening volgt, die als eersten worden aangepakt. Idem dito met de culturele collaborateurs, zoals journalisten die werken voor door de Duitsers gekaapte kranten of meewerken aan Zender Brussel of Radio Bruxelles.”
“Springen vaak ook in het oog: economische collaborateurs, mensen die goed verdienen aan de samenwerking met de Duitsers en erin slagen om hun bedrijf of patrimonium gevoelig uit te breiden. Hen veroordelen is iets moeilijker, want er moet gekeken worden waar alles vandaan komt en of het gaat om buitenproportionele verrijking. In de praktijk duurt het snel al enkele jaren vooraleer die mensen na de oorlog voor de rechtbank verschijnen.”
Administratieve collaboratie
“Minder bekend, of in elk geval minder duidelijk, is de administratieve collaboratie. Dan heb ik het over de medewerking van de overheid (van lokaal tot nationaal) aan vervolgingen en de holocaust. Er zijn de ambtenaren die ervoor zorgen dat de vereiste papieren worden ingevuld en de Duitse ordonnanties worden uitgevoerd, er zijn de politieagenten die optreden… Voor velen van hen is het vrijwel onmogelijk om daaraan te ontsnappen. De vraag naar de persoonlijke verantwoordelijkheid en schuld zijn dan ook niet altijd heel duidelijk, met als gevolg dat men daar snel vergoelijkend over doet. Meestal zonder de impact van die administratieve daden goed in te schatten. Zo is er een groot verschil in hoe Brussel en Antwerpen omgaan met de Duitsers en ook stad en platteland vallen moeilijk te vergelijken. Er is een groot verschil tussen iemand als Maurice Onkelinx (grootvader van PS-politica Laurette Onkelinx) die lid was van het Vlaams-nationalistische VNV en burgemeester in het Limburgse Jeuk en iemand als oorlogsburgemeester Leo Delwaide in Antwerpen ( die meewerkte aan de Fodenvervolging, nvdr).”
Burgemeesters zijn op die manier bijna per definitie collaborateurs?
“Toch de dienstdoende, die staan in principe aan de kant van de bezetter. Er zijn burgemeesters en schepenen die ermee stoppen, anderen vluchten in mei 1940. Wie ouder is dan 60 jaar moet zijn ambt neerleggen, dat is de maximumleeftijd die de Duitse overheid instelt.”
Zijn er sancties voor burgemeesters die hun sjerp afleggen?
“Tegen hen treedt de bezetter niet rechtstreeks op. Het enige gevolg is dat de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken hen afzet. Voorts heb je bijvoorbeeld Jaak Peeters uit Beerzel, nu een deelgemeente van Putte, die als VNV-provincieraadslid eind 1940 uit de partij stapt uit onvrede met het feit dat het VNV collaboreert. Na de oorlog wordt hij vrijgesproken voor politieke collaboratie, wel wordt hij veroordeeld voor economische collaboratie. Peeters was immers ook een meubelmaker, zoals er toen veel zijn in Mechelen en omstreken. Hij merkt dat de Duitsers zaken doen met de grote meubelmakers, terwijl kleine spelers zoals hijzelf steeds achter het net vissen. Hij richt een syndicaat van meubelmakers op om samen bestellingen naar hun werkplaatsen te kanaliseren. En zo hun brood te verdienen. Na de oorlog wijzen de grote meubelmakers hem aan als collaborateur. Bovendien gaat zijn fabriek in vlammen op. Peeters had niets meer. Wat zijn zaak geen deugd doet in de publieke opinie, is dat zijn zus Maria de secretaresse is van Ward Hermans ( onder meer mede-oprichter van de Algemeene SS-Vlaan-deren en lid van de Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeen-schap (De Vlag), nvdr) en met hem mee vlucht naar Berlijn.”
Collaboratie heet vooral een Vlaams fenomeen te zijn, verzet een Waals. Is dat een correct beeld?
“De realiteit is altijd complexer dan het cliché, natuurlijk. Waar bijvoorbeeld weinig wordt bij stilgestaan, is dat Vlaanderen niet zo attractief is voor verzetslieden omwille van geografische factoren. In Wallonië heb je heel wat bossen om je in te verschuilen – zeker in die tijd waren die moeilijker begaan- en berijdbaar. Het is niet voor niets een verrassing wanneer Hitler in 1940 – en vier jaar later nogmaals – door de Ardennen trekt. Dergelijke streken heb je in Vlaanderen niet, daar heb je een concentratie van verzetsmensen in steden zoals Antwerpen en enkele landelijke gebieden: Vlaams-Brabant, Limburg, Klein-Brabant.”
“Er zijn ook maatschappelijke en politieke factoren die ervoor zorgen dat het verzet in Wallonië iets gemakkelijker kon opereren: Vlaanderen was en is een stuk rechtser en conservatiever. Een belangrijke kanttekening: in het verzet had je wel een heel breed spectrum van maatschappelijke en politieke ideeën, van uiterst-links tot uiterst-rechts.”
Glazen plafond
“De collaboratie in Vlaanderen hangt onder andere samen met de Vlaamse Beweging en een aantal sociale factoren. Velen hopen de kans te krijgen om door het glazen plafond te breken, waar Vlamingen in de jaren dertig nog steeds op stuiten. Er is nog maar één generatie van univer-sitairen die in het Nederlands zijn afgestudeerd, sinds de vernederlandsing van de UGent in 1930. Franstalige aristocratische kringen domineren nog steeds de politieke, administratieve en economische wereld. Ja, daar komt langzaam verandering in, maar het is een proces dat nog lange tijd zou aanslepen. Vooral in nationalistische en extreemrechtse kringen hoopt men dat de oorlog een katalysator zou zijn.”
“De beweegredenen voor collaboratie zijn in Wallonië van een andere orde. Rex is een fascistische partij met een Belgisch maatschappijbeeld. Oprichter Léon Degrelle wil de chef zijn van heel België, niet alleen van Wallonië. Om het cru en wat lapidair te stellen, heeft hij het geluk gehad dat hij zijn tanende politieke beweging weer uit het moeras kan trekken dankzij de oorlog, want Rex is in 1940 op de terugweg.”
In uw boek Drang naar het Oosten komen gruwelijke feiten gepleegd door oostfrontvrijwilligers aan het licht (zie kaderstuk: Vlaamse en Waalse oostfronters plegen oorlogsmisdaden). Hoe kan de ware toedracht van dergelijke misdaden zo lang onder de radar blijven?
“Zowel in Vlaanderen als in Wallonië komen die feiten als een verrassing. Mijn boek zorgt, in alle bescheidenheid, toch wel voor een doorJraak. Beide landsdelen beseffen nu meer dan ooit dat de oostfronters geen idealistische, witte ridders zijn. Hoe kan dit zo lang in het verborgene blijven? In eerste instantie omdat niemand de vraag stelt. Historische onderzoeksmethoden en vraagstellingen zijn constant in evolutie. Als we het hebben over de oostfrontstrijders, dan zien we een eerste grote doorbraak in de geschiedschrijving in de jaren 1980, wanneer Bru-no De Wever de politieke en militaire aspecten beschrijft in ‘Oostfronters. Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen SS’. In de jaren 1990 en 2000 gaan historici zoals Aline Sax in ‘Voor Vlaanderen, Volk en Führer’ op zoek naar de achtergrond en motivatie van de oostfrontstrijders. Het is pas in het tweede decennium van 2000 dat historici de vraag stellen van het daderschap: wie zijn die vrijwilligers en collaborateurs en hoe komen sommigen tot wandaden?”
“De vraagstelling is cruciaal om te komen tot nieuwe historische inzichten – en die naar het daderschap komt er pas lang na de oorlog. Speelt ook een rol: collaborateurs in het algemeen en oostfronters in het bijzonder slagen er vrij goed in om zich als een Calimero in een slachtofferrol te wentelen. Ze kunnen gebruikmaken van een aantal naoorlogse ontwikkelingen in binnen- en buitenland. Bij het begin van de Koude Oorlog beroemen ze zich erop dat ze die dreiging altijd hebben voorvoeld en daarom zijn gaan vechten tegen de bolsjewieken. Ze kunnen ook gebruikmaken van de toenmalige CVP die met enig succes de collaboratie recupereert – weliswaar de minder zware, geen oorlogsmisdaden. Diezelfde politieke recuperatie zie je vanaf 1954 ook bij de nieuwe partij Volksunie.”
“Op het verzet hebben dezelfde maatschappeliRke ontwikkelingen een tegenovergesteld effect, waardoor die al snel de stempel ‘links’ opgeplakt krijgt. De Kommunistische Partij slaagt erin een deel van het verzet politiek te recupereren. In de eerste weken en maanden na de bevrijding handelt het verzet niet erg verstandig. Verzetslieden van het laatste uur laten zich gelden tijdens straatrepressies, ze zorgen voor de bewaking van de interneringskampen… Niet alles maakt een even goede indruk.”
Stille slachtoffers
“Dat misdaden lang onder de radar blijven, valt ook deels te verklaren doordat heel wat slachtoffergroepen, waaronder ook de Joden, daar pas heel laat mee naar buiten komen. De eerste maanden en jaren na de oorlog houden ze zich heel low profile met als doel zo snel mogelijk opnieuw deel uit te maken van de Belgische maatschappij en vooral geen ruchtbaarheid te geven aan hun ‘anders zijn’ – wat dat ‘anders’ ook mag zijn – en aan de misdaden die ze hebben moeten ondergaan. Eigenlijk is het maar vanaf begin jaren 1960, en dan nog, dat het lot van de Joden terug in de aandacht komt met het proces tegen Adolf Eichmann (1961).”
“In België is historicus Maxime Steinberg een van de eersten die meer bekendheid geeft aan het onderzoek naar de Jodenvervolging – en dan spreken we al over begin jaren 1980. Kijken we naar de rol en de medewerking van de administratie en de politiek aan de Jodenvervolging, dan zijn we al in de 21ste eeuw beland, met de publicatie van het naslagwerk ‘ Gewillig België‘ (2007) van Rudi Van Doorslaer en waaraan ik ook heb meegewerkt. Vóór die tijd komt dat thema niet ter sprake.”
Opnieuw omdat niemand de vraag stelt?
“Ten dele. Ook vanuit schaamte en politieke berekening. Zo wordt er net na de oorlog, in 1945-1946, in Antwerpen onderzoek gevoerd naar de rol van burgemeester Leo Delwaide, procureur des konings Edouard Baers en hoofdcommissaris Jozef De Potter. Dat onderzoek is plots gestopt omdat het het land dreigt te destabiliseren omdat er te veel belangen in het spel zijn.”
Hebben de decennia die u al historisch onderzoek doet naar collaboratie en verzet uw blik veranderd?
“Natuurlijk. Ik kom uit een Vlaamsgezinde familie. Geen collaborateurs. Ik groeide op in beate bewondering voor figuren als August Borms, Cyriel Verschaeve en de oostfronters. Een van mijn eerste boeken was ‘ Ieder zijn zwarte’ (1994) in opdracht van het ADVN (het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme) over de manier waarop de repressie wordt doorgevoerd. Daarin staan manifeste voorbeelden van mensen die zich in de administratie, in het gerecht en in de politiek misdragen tegenover veroordeelde collaborateurs. Toch zou ik dat nu anders benaderen. Tot de jaren 1990 gaan velen ervan uit dat er twee groepen slachtoffers zijn van de oorlog: de Joden en de Vlaams-nationalisten. Zonder veel nuance of onderscheid tussen die groepen. Door mijn onderzoek ben ik tot andere inzichten gekomen. Dat blijkt ook in mijn eerste boek over de oostfronters, ‘Tussen Schelde en Wolchow’ (2002) waarin ik voor het eerst de vraag stel of de oostfronters in Oost-Europa toch geen dingen hebben gedaan die niet door de beugel kunnen. Mijn onderzoek geeft mij tot op vandaag voortschrijdend inzicht. In sommige kringen noemt men dat verraad.”
Een opvallend emotioneel verwijt.
“Ja, net zoals de emotionaliteit die opvalt van degenen die Schadenfreude hebben nu blijkt dat ook Waalse oostfronters oorlogsmisdaden hebben gepleegd. Enfin, dat hoeft toch echt niet, hé.”
Vlaamse en Waalse oostfronters plegen oorlogsmisdaden SS’ers en OT’ers.”
Organisation Todt (OT) staat tijdens de Tweede Wereldoorlog in voor de bouw van wegen, vliegvelden, bunkers, bruggen, spoorwegen, kustversterkingen… van nazi-Duitsland. De werklieden krijgen bescherming van Schutzkommando’s, die ook ingezet worden voor het bewaken van krijgsgevangenen- en concentratiekampen.
Frank Seberechts: “Een van die kampen waar ook Vlaamse en Waalse Schutzkommando’s worden ingezet is Seerappen (het huidige Lju-blino in de Russische enclave Kaliningrad). In het kamp zitten vooral Joodse vrouwen uit Polen en Hongarije die het vliegveld onderhouden. Wanneer het Rode Leger oprukt in Oost-Pruisen wordt het kamp van Seerappen, samen met een vijftal andere kampen, ontruimd. De gevangenen worden op mars gezet naar Königsberg (het huidige Kaliningrad) in de bittere januarikoude. Van de 6000 tot 7000 gevangenen sterven er vele duizenden onderweg van ontbering en door mishandeling van “In Königsberg verblijven ze enkele dagen in kelders. Wie overleeft, wordt opnieuw op mars gezet. Nu richting Oostzeekust, aanvankelijk met de bedoeling hen in de mijngangen van een ambermijn onder te brengen en hen daar achter te laten. De directie van de mijn laat dat niet toe, waarna de gevangenen de Oostzee worden ingejaagd. Kogels, granaten en het ijskoude water maken een eind aan het leven van 3000 gevangenen. Slechts enkele tientallen kunnen aan de gruwel ontkomen.”
“Die episode komt pas aan het licht wanneer een aantal van die Schutzkommando’s van de OT in België worden berecht in 1947. Tijdens de rechtszitting vertellen ze wat er is gebeurd en ook de pers bericht er verontwaardigd over. Die verontwaardiging is van korte duur – er zijn in die tijd zo veel processen… Enkele van de collaborateurs worden ter dood veroordeeld (geen enkele is daadwerkelijk terechtgesteld) en anderen krijgen gevangenisstraffen omdat ze de wapens hebben opgenomen tegen België, niet voor oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid. Daar is op dat moment geen wetgeving rond in België.”
Zien de Vlaamse en Waalse oostfronters niet dat ze een andere strijd aan het leveren zijn? Is het niet vreemd dat wie de wapens opneemt uit een of andere vorm van idealisme oorlogsmisdaden pleegt?
“Dat is helemaal niet vreemd, integendeel. Het is eerder uitzonderlijk dat iemand daar vragen bij stelt of zich daartegen verzet. Hou er rekening mee dat je op dat ogenblik in een situatie zit die ver afstaat van je gewone, dagelijkse activiteiten. Het is oorlog. Niet zomaar een oorlog, maar een oorlog die op dat moment alle normen en grenzen overschrijdt qua gruwel. En je wordt geconfronteerd met een ideologie die van al die gruwelen een normale handeling heeft gemaakt. In die extreme wereld zit je met je makkers, met je kameraden met wie je dagelijks samenleeft en samen moet leven. Ik benadruk ‘leven’, want je moet die mensen kunnen vertrouwen. Het ergste wat je kan doen is het onderlinge vertrouwen en kameraadschap op het spel zetten. Wie weigert om deel te nemen aan executies van ‘ongewenste elementen’ riskeert geen gevangenisstraf, noch een terechtstelling. Dat is een fabel. Dat is ook zelden nodig, want de groepsdruk is enorm: wie niet meedoet zet zichzelf buitenspel in situaties waarin je liever niet alleen staat.”
“Toch zijn er Schutzkommando’s die weigeren deel te nemen aan de moordpartijen – ook Vlamingen en Walen. Het zijn uitzonderingen die proberen om in alle onmenselijke omstandigheden die er heersen, toch enige menselijkheid te betonen voor gevangenen. Vaak zijn zij het die na de oorlog uit de biecht klappen.”
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier