België bekaaid bedeeld Het Verdrag van Versailles 1919
Nadat op 11 november 1918 in een treinwagon in Compiègne de wapenstilstand werd getekend, zwegen eindelijk de kanonnen. Maar vrede was het nog lang niet. Die kwam er pas na lange en moeizame onderhandelingen die de kaart van Europa hertekenden en een volledig nieuw politiek landschap creëerden. Hoewel België vol hoop naar de conferentie trok, moest het met vrijwel lege handen weer naar huis keren.
De onderhandelingen over het vredesakkoord startten in januari 1919 en vonden plaats in Parijs. Meer dan dertig oorlogvoerende landen ontvingen een uitnodiging en tekenden present: uiteraard de Europese landen en de landen van het Britse Empire, maar ook minder voor de hand liggende landen als Panama, China en Japan. Duitsland was op de conferentie door gastland Frankrijk nadrukkelijk niet uitgenodigd.
Het belang van de vredesconferentie was nauwelijks te overschatten. Aan het bestaan van vier keizerrijken – het Duitse, het Russische, het Oostenrijkse en het Ottomaanse – was een einde gekomen. Er waren, vooral in Centraal-Europa, nieuwe landen ontstaan en tal van grenzen dienden hertekend te worden. Vele landen – België op kop – hadden aanzienlijke oorlogsschade geleden, waarvoor zij zware herstelbetalingen eisten. Andere landen zagen in de nieuwe internationale machtsverhoudingen een geschikte gelegenheid om zich onafhankelijk te verklaren of om hun grondgebied uit te breiden. Geen wonder dat de belangstelling van pers en publiek enorm was. Bovendien speelde een internationale conferentie zich voor het eerst af voor het oog van de camera’s.
Verschillende doelen
Op 18 januari – niet toevallig de dag waarop in 1871 in Versailles het Duitse keizerrijk werd uitgeroepen – opende voorzitter Georges Clemenceau de conferentie in de prestigieuze Salon de l’Horloge van het ministerie van Buitenlandse Zaken op de Quai d’Orsay. Als premier had hij Frankrijk naar de overwinning geleid, nu wilde Clemenceau vooral de garantie dat Duitsland nooit meer een bedreiging voor Frankrijk zou kunnen vormen: Elzas en Lotharingen moesten opnieuw bij Frankrijk horen en Duitsland zou zware herstelbetalingen moeten ophoesten om de oorlogsschade te vergoeden.
Naast voorzitter Clemenceau zaten de Amerikaanse president Woodrow Wilson en de Britse premier David Lloyd George. Dat maakte meteen duidelijk dat Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten tijdens de vredesconferentie de touwtjes in handen zouden nemen. Samen met Italië vormden zij de ‘Grote Vier’, een select clubje waarbij ook Japan mocht aansluiten.
Een jaar eerder had Wilson zijn Veertien Punten voorgesteld, waarin het zelfbeschikkingsrecht van alle volkeren en de oprichting van een internationale Volkenbond centraal stond. Terwijl die verklaring voor Wilson de basis vormde van de komende onderhandelingen, wilde Lloyd George vooral de Britse hegemonie over de wereldzeeën vrijwaren. Daartoe zou de kracht van de Duitse vloot moeten worden gebroken en zou Duitsland zijn overzeese kolonies moeten afstaan. De drie geallieerde kopstukken hadden dus verschillende doelen voor ogen.
Voor de kleinere landen was het meteen duidelijk dat zij slechts een tweederangs rol kregen toebedeeld. De bijna eindeloze lijst van problemen – vredesvoorwaarden, economische heropleving, tewerkstelling, schadeloosstellingen, nieuwe grenzen, monetaire aspecten, militaire afspraken, enzovoort – zouden behandeld worden in vele commissies, waar de kleine landen slechts met mondjesmaat aan te pas zouden komen.
België stiefmoederlijk bedeeld
Vooral België tekende hiertegen fel protest aan. Jarenlang hadden geallieerde politici het land geroemd als ‘Brave little Belgium’, het kleine land dat zich heldhaftig tegen de agressor verzette. Telkens opnieuw verklaarden zij dat het herstel van België een absolute voorwaarde was om met Duitsland vrede te sluiten. Geen wonder dat de Belgische delegatie vol optimisme naar Parijs vertrok. Toch liep het al meteen mis: voor de Belgische delegatie die uit drie afgevaardigden bestond – naar goede Belgische gewoonte een liberaal, een katholiek en een socialist – waren aan de conferentietafel slechts twee plaatsen voorzien. Net zoveel als voor Brazilië, dat slechts kortstondig bij de oorlog was betrokken. Genoeg om de flamboyante delegatieleider Paul Hymans een eerste keer in woede te doen ontsteken, waarna een stoel werd bijgeschoven.
Om zich bij een volgend Europees conflict beter te kunnen verdedigen, wilde België een deel van Zeeuws-Vlaanderen kunnen inlijven, zodat de Schelde open zou blijven voor marineschepen. Daarnaast wilde het land ook een deel van Nederlands-Limburg ten noorden van Maastricht inpalmen om de Maas als verdedigingslinie tegen een Duitse aanval te kunnen gebruiken. Ten slotte maakte het ook aanspraak op de Duitse kantons Eupen en Malmedy.
Bij de Grote Vier vielen de Belgische territoriale eisen absoluut niet in goede aarde, terwijl de Nederlandse regering uitermate verontwaardigd reageerde. Een ‘Belgische Commissie’ – samengesteld uit vertegenwoordigers van de vijf grote landen, maar zonder België – moest advies geven, waarna de Grote Vier zouden beslissen.
Een nog veel groter probleem vormden de Duitse herstelbetalingen. Na vier jaar oorlog – waarbij grote delen van het land verwoest waren en de Belgische economie voor een groot deel ontmanteld en leeggeroofd was – hoopte België op aanzienlijke herstelbetalingen. Een eis die door het gedeeltelijk verwoeste Frankrijk ondersteund werd, maar in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten op weinig enthousiasme kon rekenen. ‘Le Boche paiera!’ (‘De Moffen zullen betalen!’) had de Franse minister voor Financiën Klotz uitgeroepen. Maar het probleem bleek complexer dan oorspronkelijk gedacht: zware herstelbetalingen konden Duitsland economisch onderuit halen, waardoor het bolsjewisme aan invloed dreigde te winnen. De Russische Revolutie lag nog vers in het geheugen en in Duitsland laaide het revolutionaire vuur nog gevaarlijk op. Dat risico wilden de geallieerden beslist vermijden. Na wekenlange discussies beslisten de Grote Vier ten slotte om het probleem van de herstelbetalingen los te koppelen van het eigenlijke vredesakkoord en het pas na de ondertekening van de vrede verder te behandelen.
Schrale troost: de Oostkantons
Als klein land kwam België er tijdens de conferentie dus nauwelijks aan te pas en wist weinig uit de brand te slepen. Tijdens de zeldzame gesprekken met de Grote Vier maakte Paul Hymans zich daarover steevast geweldig druk, echter zonder veel resultaat. Daarom riep hij de hulp in van koning Albert, die daarop als eerste staatshoofd per vliegtuig naar het buitenland reisde. Een gesprek met de Grote Vier volgde al snel: koninklijk bloed dwong nu eenmaal extra respect af. Toch verliep het overleg slechts gematigd positief. Albert kreeg de toezegging dat België Eupen en Malmedy mocht inlijven. Over andere territoriale toezeggingen en de verhoopte herstelbetalingen hielden de Grote Vier ook tegenover Albert de boot af.
Hymans en zijn collega’s bleven aandringen op snelle herstelbetalingen. Toen die er niet kwamen, dreigden zij de conferentie te verlaten. Dat lag bijzonder moeilijk, want zopas was de Italiaanse eerste minister Orlando woedend naar Rome vertrokken, nadat de Italiaanse eisen op de havenstad Fiume (nu Rijeka) werden afgewezen. Ook Japan had de deur achter zich dichtgetrokken, toen haar aanspraken op de Chinese havenstad Qingdao eveneens op een njet stootten. Even leek het alsof de vredesconferentie op een fiasco afstevende…
Uiteindelijk bleken de Grote Vier – zonder Italië nu nog de Grote Drie – bereid tot toegevingen. In Afrika verkreeg België het mandaat over Ruanda-Urundi. Inzake de herstelbetalingen zegden de Grote Drie aan België een prioritaire betaling van twee miljard goudmark (honderd jaar later ongeveer 5,6 miljard euro) toe om de oorlogsschade te herstellen. Na nog meer verhitte discussies kreeg België als enige land bovendien de toezegging dat ook de leningen, die het land afsloot om oorlog te kunnen voeren, zouden vergoed worden.
Met haar over volle agenda duurde de vredesconferentie veel langer dan oorspronkelijk gepland. De paar weken die Wilson dacht in Parijs te blijven, werden ten slotte zes maanden. ‘Il est plus facile de faire la guerre que la paix’ (‘Oorlog voeren is makkelijker dan vrede sluiten’), concludeerde Clemenceau later. Enkele keren werd de conferentie voor korte tijd opgeschort. Zo moest Lloyd George in april dringend naar Londen om een dreigende algemene staking te bezweren. Tijdens zijn afwezigheid werd Clemenceau voor de deur van zijn woning door een anarchist neergeschoten. Gelukkig voor hemzelf was hij niet dodelijk gewond: minder dan tien dagen later ging hij alweer aan de slag. Ook Wilson moest voor een aantal zaken tijdelijk naar de Verenigde Staten. Terug in Parijs kreeg hij griep en lag enkele dagen doodziek in bed.
Pas eind april mochten de Duitsers naar Parijs komen
Pas eind april werden de Duitsers uitgenodigd om naar Parijs te komen. Net als bij het sluiten van de wapenstilstand in november 1918 lieten de Fransen hun trein met opzet traag door het verwoeste landschap rijden. In de Parijse voorstad Vaucresson kregen de Duitsers onderdak in het Hotel des Réservoirs, waar in 1871 de Franse leiders logeerden toen zij met Bismarck over het lot van Frankrijk moesten onderhandelen. De Duitsers vermoedden – terecht – dat de Fransen er afluisterapparatuur hadden geplaatst. Om te vermijden dat zij afgeluisterd werden, speelden zij luide muziek tijdens hun vergaderingen.
Op 7 mei – precies vier jaar nadat 1.200 mensen de dood vonden toen een Duitse duikboot het passagiersschip Lusitania torpedeerde – ontving Clemenceau de Duitse delegatie onder leiding van minister van Buitenlandse Zaken Ulrich von Brockdorff – Rantzau. Van onderhandelingen was geen sprake. In plaats daarvan schoof Clemenceau de Duitsers een verdrag onder de neus dat te nemen of te laten was en waarbij Duitsland vijft ien procent van zijn grondgebied en tien procent van zijn inwoners zou verliezen. Terwijl het Duitse leger herleid moest worden tot een schamele 100.000 manschappen, zouden geallieerde troepen jarenlang het Rijnland bezetten. Ook de Duitse economie zou gemuilkorfd worden. Toch was het vooral paragraaf 231 – waarin Duitsland als schuldige van de oorlog werd bestempeld – die voor de Duitse delegatie onaanvaardbaar was. Toen een ontgoochelde von Brockdorff -Rantzau naar Berlijn weerkeerde, lieten de Fransen weten dat zij op uiterlijk 23 juni een antwoord van de Duitsers verwachtten.
De dagen verstreken zonder dat de geallieerden nieuws ontvingen. Velen vreesden dat de vredesconferentie alsnog zou mislukken. Pas in de late namiddag van 23 juni lieten de Duitsers per telegram weten dat zij bereid waren het verdrag te ondertekenen.
Op 28 juni werd alles in gereedheid gebracht voor de ondertekening. Opnieuw demonstreerde Clemenceau zijn rancuneuze gevoel voor symboliek: het was die dag precies vijf jaar geleden dat Gavrilo Princip in Sarajevo de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand neerschoot. Als plaats voor de ceremoniële ondertekening had Clemenceau de Spiegelzaal van het paleis van Versailles uitgekozen. Hier werd in 1871 het Duitse keizerrijk uitgeroepen en Wilhelm I tot keizer gekroond. Nu mochten de verslagen Duitsers er een vredesakkoord ondertekenen, waarin zij geen inspraak hadden gehad. Hoeveel groter kon een vernedering zijn?
België kan naar het geld fluiten
Precies om 15.00 uur plaatsten de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Herman Müller en de kersverse minister van Transport Johannes Bell hun handtekening onder het verdrag. Dat deden zij met hun persoonlijke pennen, zodat zij niet het risico liepen hiervoor een vulpen met een Franse tekst of leuze te moeten gebruiken.
Zodra het verdrag ondertekend was, klonk buiten het gejuich van duizenden mensen (zie de filmverwijzing linksonder). Overal in Europa kwamen mensen massaal de straat op om tot diep in de nacht het goede nieuws te vieren. Ook in België was de ontlading enorm. De ontnuchtering kwam er de volgende jaren, toen bleek dat de prioritaire betalingen bijzonder lang op zich lieten wachten. Dat zorgde nog decennia voor wrevel en discussie en leidde uiteindelijk tot een tijdelijke bezetting van het Ruhrgebied. Nadat Wilson de Belgische schulden in Parijs had kwijtgescholden, maar er niet in slaagde het vredesverdrag in de Amerikaanse senaat te laten goedkeuren, moest België alsnog deze schulden aflossen. De Duitse herstelbetalingen die België slechts met mondjesmaat en veel te laat ontving, verdwenen hierdoor als sneeuw voor de zon. De prioritaire betaling van twee miljard goudmark zou België pas in 1925 volledig ontvangen.
Slechts met veel moeite slaagde het land erin zich van de oorlog te herstellen. Op internationaal vlak raakte België echter zijn status van economische en industriële grootmacht kwijt, die het voor de oorlog bezat.
MEER WETEN? p>
Margaret Macmillan, Vredestichters. De verdragen van Versailles en Parijs – 1919. Omniboek, Utrecht 2019 p>
Youtubefilm van de dag van ondertekening: https://www.youtube.com/watch?v=dgpNrLVEOIU p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier