‘Belgen zijn nog veel kolonialer dan ze denken’
Antropologe Bambi Ceuppens is curator en senior onderzoeker van de nieuwe permanente tentoonstelling van het AfricaMuseum in Tervuren. Ze is gespecialiseerd in Congolese en Belgische koloniale geschiedenis, Congolese kunst en cultuur, de Congolese geschiedenis in België en de museale representatie van Afrika en Afrikanen. We praten met haar over het onderzoek naar het koloniale verleden van België, de omgang met dat verleden en de Congolese aanwezigheid in België.
Sommige historici wijzen de koloniale geschiedenis een zeer grote betekenis toe voor de Belgische geschiedenis. Andere minimaliseren die impact. Hoe staat u daar tegenover?
CEUPPENS: Het hangt een beetje af van het soort geschiedkunde dat je bedrijft. Op het vlak van de culturele geschiedenis mag de invloed van Congo niet onderschat worden. Maar er is vooral een tekort aan onderzoek. Er zijn heel wat domeinen die nog niet of bijna niet zijn onderzocht. Bijvoorbeeld de invloed van Congo op de art nouveau. De Amerikaanse kunsthistorica Debora Silverman heeft daarover geschreven en vrij recent ook nog een Zuid-Afrikaanse onderzoekster, Ruth Sacks.
Silverman noemt die invloed de ‘ white elephant in the room’. België is erg trots op zijn art nouveau. Al hebben we ook heel wat meesterwerken vernietigd, maar dat is een andere zaak. Maar de koloniale connectie wordt onder de mat geveegd. In het museum over het fin de siècle in Brussel wordt er absoluut geen aandacht aan besteed. Ik ben ook nieuwsgierig wat men in Antwerpen gaat doen in het Museum voor Schone Kunsten. Want dat werd gefinancierd door Leopold II. Gaan ze daar aandacht aan besteden en op welke manier?
Ook aan de ontwikkeling van het Belgische nationalisme, en een Belgische, witte identiteit, en de rol van de kolonie daarin, hebben Belgische historici weinig aandacht besteed.
Hoe zit dat in andere landen?
‘Er zijn heel wat domeinen die nog niet of bijna niet zijn onderzocht, bijvoorbeeld de invloed van Congo op de art nouveau.’
CEUPPENS: We lopen nog wel wat achter op onze buurlanden die ook een koloniaal verleden hebben. Daar is het onderzoek vaak omvattender en kijkt men naar meer domeinen van het leven die door de kolonisatie beïnvloed werden. Dat gaat namelijk veel verder dan de financiële return, of de missionarissen die werden uitgezonden. In België wordt er over het algemeen op een vrije stereotiepe manier over het koloniaal verleden nagedacht.
Hoe kijkt de Belg vandaag naar mensen van Afrikaanse origine?
CEUPPENS: De manier waarop Belgen naar mensen van Afrikaanse origine kijken en hoe ze met hen omgaan is niet veranderd. Belgen zijn veel kolonialer dan ze denken. Het toenmalig Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding liet in 2009 een onderzoek doen naar de houding van de Belgische bevolking tegenover etnische minderheden. Daaruit bleek heel duidelijk dat de koloniale beeldvorming nog altijd doorloopt. Uit de poll bleek dat Belgen minder negatief staan tegenover mensen uit Sub-Sahara-Afrika dan tegenover moslims, maar dat ze hen tegelijkertijd niet serieus nemen. Dat ze denken dat het ‘grote kinderen’ zijn. Ze zijn niet erg intelligent, maar ze kunnen goed dansen. Ze zijn goed in sport. Ze zijn niet ‘proper’. En je kan hen geen verantwoordelijkheid geven. Terwijl de modale Congolees in België hoger opgeleid is dan de witte Belg.
Hoe ziet de Congolese gemeenschap in België er vandaag uit? En hoe is die gegroeid?
CEUPPENS: Volgens de meest recente cijfers schommelt het aantal Congolezen in België tussen zeventigduizend en honderdduizend. De meeste zijn na de onafhankelijkheid naar hier gekomen. Vanaf 1913 mochten Congolezen niet meer naar België komen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gouverneur-generaal. De eerste zijn net voor de onafhankelijkheid al gekomen, als studenten. Dat was nooit met een beurs van de Belgische of de koloniale overheid. Ze werden gesponsord door privé-personen, een missiecongregatie, vakbonden, …
Nadat de Dienst Ontwikkelingssamenwerking werd opgericht, konden Congolezen met een Belgische beurs hier komen studeren. Sinds de onafhankelijkheid gaf de Congolese staat ook studiebeurzen. Aanvankelijk was dat een heen-en-weer-migratie. Congolezen kwamen niet om zich te vestigen: het waren studenten, diplomaten, personeel van Air Congo/Air Zaïre, … Vanaf de jaren tachtig begonnen de studenten echter asiel aan te vragen. De toestroom van vluchtelingen en van mensen die kwamen om zich te vestigen dateert van de jaren negentig. Vanaf de jaren 2000 gaat het vooral om gezinshereniging. Vanaf dan zien we ook een vervrouwelijking van de naar België migrerende Congolezen.
Autochtonie is een term die u soms gebruikt. Wat betekent dat juist?
CEUPPENS: Autochtonie betekent dat men een onderscheid maakt tussen degenen die echt ergens zouden behoren en anderen. Degenen die echt ergens behoren, zitten zogezegd geworteld in die grond. In de Verenigde Staten noemt men dat nativism, het idee dat mensen die in een bepaald land zijn geboren, meer rechten kunnen claimen, dan mensen die van elders komen. Het Vlaams Belang heeft een uitgesproken autochtonie-dis-cours, N-VA gaat hoe langer hoe meer die richting uit. Denk ook aan Geert Wilders in Nederland en Le Pen in Frankrijk.
Wat is een allochtoon? Dat is iemand van wie een van beide ouders van buiten Europa komt en behoort tot een groep die gediscrimineerd kan worden. En in België raak je van dat stempel ‘allochtoon’ moeilijk af. Als een autochtoon trouwt met een allochtoon, worden hun kinderen nog steeds als allochtonen beschouwd. Aan allochtonen wordt verweten dat ze niet met witte Belgen willen trouwen, maar van wie het wel doet wordt het kind niet beschouwd als een witte Belg!
Wat je in België sterk hebt, is dat mensen zich in eerste instantie identificeren met hun eigen parochie. Campanilismo noemt men dat in Italië, het idee dat je je vooral identificeert met de kerk in het midden van je dorp. Dat betekent dat iedereen die van een ander gehucht komt, al een vreemdeling is. Als hij er anders uitziet al helemaal. Huidskleur blijft de laatste grens.
Is dat in andere landen anders? Zijn mensen die uit de voormalige kolonies komen in Groot-Brittannië wel ‘Brits’ bijvoorbeeld?
CEUPPENS: Er is inderdaad een verschil. Al is dat ook relatief. De Britten hebben wel een heel andere migratiegeschiedenis dan wij. Er waren al tijdens de koloniale periodes mensen uit India aanwezig in Groot-Brittannië. Terwijl hier, omdat de Congolezen niet naar België mochten komen, de migratie veel recenter is.
België zag zichzelf niet als immigratieland. In 1974 was er een officiële migratiestop. Dat betekende enkel dat er niet langer bilaterale akkoorden werden afgesloten met landen om arbeidskrachten te laten overkomen. Maar er zijn meer mensen gemigreerd na de zogenaamde migratie-stop dan ervoor. Dan moet het politiek beleid ook de moed hebben om te zeggen: ‘Dit is de realiteit. België is een migratieland.’ Maar we horen dat niet graag en daarom wordt er niet over gesproken en wordt nog altijd gedaan of migratie naar België een anomalie is.
Wat zijn uw toekomstplannen? Wat wil u nog onderzoeken?
CEUPPENS: Ik wil verder onderzoek doen naar de eerste moderne Congolese schilders in de jaren twintig en dertig. En ik wil een boek schrijven waarin ik Congo en België samenbreng, als één culturele zone, waar er nogal wat wederzijdse beïnvloeding is geweest. Maar ik kijk er eerst en vooral reikhalzend naar uit dat het museum opnieuw opent!
Moeten we naast ons woordgebruik ook het straatbeeld dekoloniseren?
CEUPPENS: Je moet er op zijn minst een discussie over voeren en dat gebeurt niet. Heel recent kwam het debat even op gang na de rellen in Charlottesville in de Verenigde Staten (Het geweld begon met het weghalen van een standbeeld van Robert E. Lee, een zuidelijke generaal uit de Amerikaanse burgeroorlog, red.). Maar dat werd dan onmiddellijk overgenomen door debatten over straten die naar Cyriel Verschaeve genoemd zijn. Het gaat weer onmiddellijk over de Tweede Wereldoorlog en niet meer over de kolonisatie! En als het over de kolonisatie gaat, gaat het altijd over Leopold II. Moet die weg? Moet er een Patrice Lumumba-straat komen? Veel verder gaat het debat niet. Wat met ‘het Moorken’ in Gent? Wat met de olifant in Geraardsbergen? Pas op, er zijn veel activisten mee bezig, maar in de media kom je daar amper iets over te weten.
Verzandt het debat niet te snel in: moet dat standbeeld nu weg of niet?
Uit een poll bleek dat Belgen minder negatief staan tegenover mensen uit Sub-Sahara-Afrika dan tegenover moslims, maar dat ze hen tegelijkertijd niet serieus nemen.
CEUPPENS: Je kan daarover nadenken. Die standbeelden zijn er ook maar gekomen in de context van het nationalisme van de 19de eeuw. Ik denk dat we af moeten van het idee dat als we een standbeeld in de publieke ruimte plaatsen, het daar over duizend jaar nog zal staan. Daarom kan het geen kwaad om voor te stellen dat bepaalde standbeelden misschien weg kunnen. Daarom niet allemaal, maar dat er tenminste een debat over wordt gevoerd. Er zijn sowieso verschillende manieren om ermee om te gaan. Je kan er een informatiebordje bijzetten. Je kan beslissen ze niet meer te onderhouden en ze te laten overwoekeren. Of je kan ze laten staan, maar ze van hun sokkel halen.
Er is ook een groot verschil tussen een standbeeld en een gebouw. Een standbeeld werd louter en alleen ergens neergezet om iemand letterlijk en figuurlijk op een voetstuk te zetten. Dat is eendimensionaal. Dat heeft een duidelijke impact op de manier waarop mensen die persoon zien. Maar een gebouw, zoals ons museumgebouw, dat kan je andere functies geven. Elk gebouw neerhalen dat op een of andere manier geassocieerd is met ons koloniaal verleden of gefinancierd werd door Leopold II, dat is niet haalbaar. Dat is ook niet wenselijk, dat is belachelijk.
Het is ook niet de bedoeling om te komen tot een algehele amnesie. Als je alle sporen van het koloniale verleden uitwist, dan is de situatie nog slechter dan ze nu is. Nu weten de mensen al weinig, maar dan weten ze niks meer.
Hoe kijkt de Belg vandaag naar mensen van Afrikaanse origine?
CEUPPENS: De manier waarop Belgen naar mensen van Afrikaanse origine kijken en hoe ze met hen omgaan is niet veranderd. Belgen zijn veel kolonialer dan ze denken. Het toenmalig Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding liet in 2009 een onderzoek doen naar de houding van de Belgische bevolking tegenover etnische minderheden. Daaruit bleek heel duidelijk dat de koloniale beeldvorming nog altijd doorloopt. Uit de poll bleek dat Belgen minder negatief staan tegenover mensen uit Sub-Sahara-Afrika dan tegenover moslims, maar dat ze hen tegelijkertijd niet serieus nemen. Dat ze denken dat het ‘grote kinderen’ zijn. Ze zijn niet erg intelligent, maar ze kunnen goed dansen. Ze zijn goed in sport. Ze zijn niet ‘proper’. En je kan hen geen verantwoordelijkheid geven. Terwijl de modale Congolees in België hoger opgeleid is dan de witte Belg.
Hoe ziet de Congolese gemeenschap in België er vandaag uit? En hoe is die gegroeid?
CEUPPENS: Volgens de meest recente cijfers schommelt het aantal Congolezen in België tussen zeventigduizend en honderdduizend. De meeste zijn na de onafhankelijkheid naar hier gekomen. Vanaf 1913 mochten Congolezen niet meer naar België komen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gouverneur-generaal. De eerste zijn net voor de onafhankelijkheid al gekomen, als studenten. Dat was nooit met een beurs van de Belgische of de koloniale overheid. Ze werden gesponsord door privé-personen, een missiecongregatie, vakbonden, …
Nadat de Dienst Ontwikkelingssamenwerking werd opgericht, konden Congolezen met een Belgische beurs hier komen studeren. Sinds de onafhankelijkheid gaf de Congolese staat ook studiebeurzen. Aanvankelijk was dat een heen-en-weer-migratie. Congolezen kwamen niet om zich te vestigen: het waren studenten, diplomaten, personeel van Air Congo/Air Zaïre, … Vanaf de jaren tachtig begonnen de studenten echter asiel aan te vragen. De toestroom van vluchtelingen en van mensen die kwamen om zich te vestigen dateert van de jaren negentig. Vanaf de jaren 2000 gaat het vooral om gezinshereniging. Vanaf dan zien we ook een vervrouwelijking van de naar België migrerende Congolezen.
Autochtonie is een term die u soms gebruikt. Wat betekent dat juist?
CEUPPENS: Autochtonie betekent dat men een onderscheid maakt tussen degenen die echt ergens zouden behoren en anderen. Degenen die echt ergens behoren, zitten zogezegd geworteld in die grond. In de Verenigde Staten noemt men dat nativism, het idee dat mensen die in een bepaald land zijn geboren, meer rechten kunnen claimen, dan mensen die van elders komen. Het Vlaams Belang heeft een uitgesproken autochtonie-dis-cours, N-VA gaat hoe langer hoe meer die richting uit. Denk ook aan Geert Wilders in Nederland en Le Pen in Frankrijk.
Wat is een allochtoon? Dat is iemand van wie een van beide ouders van buiten Europa komt en behoort tot een groep die gediscrimineerd kan worden. En in België raak je van dat stempel ‘allochtoon’ moeilijk af. Als een autochtoon trouwt met een allochtoon, worden hun kinderen nog steeds als allochtonen beschouwd. Aan allochtonen wordt verweten dat ze niet met witte Belgen willen trouwen, maar van wie het wel doet wordt het kind niet beschouwd als een witte Belg!
Wat je in België sterk hebt, is dat mensen zich in eerste instantie identificeren met hun eigen parochie. Campanilismo noemt men dat in Italië, het idee dat je je vooral identificeert met de kerk in het midden van je dorp. Dat betekent dat iedereen die van een ander gehucht komt, al een vreemdeling is. Als hij er anders uitziet al helemaal. Huidskleur blijft de laatste grens.
Is dat in andere landen anders? Zijn mensen die uit de voormalige kolonies komen in Groot-Brittannië wel ‘Brits’ bijvoorbeeld?
CEUPPENS: Er is inderdaad een verschil. Al is dat ook relatief. De Britten hebben wel een heel andere migratiegeschiedenis dan wij. Er waren al tijdens de koloniale periodes mensen uit India aanwezig in Groot-Brittannië. Terwijl hier, omdat de Congolezen niet naar België mochten komen, de migratie veel recenter is.
België zag zichzelf niet als immigratieland. In 1974 was er een officiële migratiestop. Dat betekende enkel dat er niet langer bilaterale akkoorden werden afgesloten met landen om arbeidskrachten te laten overkomen. Maar er zijn meer mensen gemigreerd na de zogenaamde migratie-stop dan ervoor. Dan moet het politiek beleid ook de moed hebben om te zeggen: ‘Dit is de realiteit. België is een migratieland.’ Maar we horen dat niet graag en daarom wordt er niet over gesproken en wordt nog altijd gedaan of migratie naar België een anomalie is.
Wat zijn uw toekomstplannen? Wat wil u nog onderzoeken?
CEUPPENS: Ik wil verder onderzoek doen naar de eerste moderne Congolese schilders in de jaren twintig en dertig. En ik wil een boek schrijven waarin ik Congo en België samenbreng, als één culturele zone, waar er nogal wat wederzijdse beïnvloeding is geweest. Maar ik kijk er eerst en vooral reikhalzend naar uit dat het museum opnieuw opent!
U schreef voor het AfricaMuseum richtlijnen over taalgebruik. Hoe belangrijk is dat, de woorden die we gebruiken?
CEUPPENS: Dat is belangrijk. De woorden die we gebruiken zeggen iets over de manier waarop we naar de wereld kijken en ze kunnen ook de manier waarop we naar de wereld kijken beïnvloeden. Er is geen objectieve relatie tussen wat je beschrijft en de taal die je ervoor gebruikt.
Voor mij is de belangrijkste richtlijn: gebruik voor anderen geen woorden die je niet voor jezelf zou gebruiken. Het feit dat je dat wel doet, zelfs onbewust, zegt veel. Mensen doen dat onbewust, want je maakt niet met elk woord dat je uitspreekt een ideologisch statement.
Zo werkt taal ook niet. Taal is in eerste instantie conventioneel. De manier waarop je taal leert, toont dat ook aan: je imiteert gewoon wat de anderen zeggen. Maar op een bepaald moment zou je kunnen nadenken over de woorden die je gebruikt en de meeste mensen doen dat niet. Ze blijven bepaalde termen reproduceren zonder enige kritische reflectie. En zelfs erger, als anderen hen vragen om bepaalde woorden niet te gebruiken omdat die beledigend zijn, willen ze dat niet aannemen.
Dat heeft weer te maken met dat gebrek aan historische kennis. Het verzet tegen bepaalde woorden is immers geen recente reflex, maar dateert al uit de koloniale periode.
Je moet maar luisteren naar de toespraak van Lumumba, waar hij heel duidelijk zegt : ‘Nous avons connu les ironies, les insultes, les coups que nous devions subir matin, midi et soir, parce que nous étions des nègres.’ Het is duidelijk dat dat woord in 1960 al een negatieve connotatie had. Dus om dan in 2018 te zeggen ‘ik bedoel daar niets kwaads mee’, toont aan dat mensen gewoon niet geïnteresseerd zijn. Zeggen dat je niet weet wat de lading is van die woorden, getuigt van slechte wil. Je moet wel bereid zijn om te luisteren naar de argumenten. En dan moet je beseffen dat zulke woorden niet uit het niets komen, die hebben een geschiedenis. En als je zegt ‘volgens de Dikke Van Dale is wat ik zeg oké’, dan is er een probleem met de Dikke Van Dale.
Moeten we naast ons woordgebruik ook het straatbeeld dekoloniseren?
CEUPPENS: Je moet er op zijn minst een discussie over voeren en dat gebeurt niet. Heel recent kwam het debat even op gang na de rellen in Charlottesville in de Verenigde Staten (Het geweld begon met het weghalen van een standbeeld van Robert E. Lee, een zuidelijke generaal uit de Amerikaanse burgeroorlog, red.). Maar dat werd dan onmiddellijk overgenomen door debatten over straten die naar Cyriel Verschaeve genoemd zijn. Het gaat weer onmiddellijk over de Tweede Wereldoorlog en niet meer over de kolonisatie! En als het over de kolonisatie gaat, gaat het altijd over Leopold II. Moet die weg? Moet er een Patrice Lumumba-straat komen? Veel verder gaat het debat niet. Wat met ‘het Moorken’ in Gent? Wat met de olifant in Geraardsbergen? Pas op, er zijn veel activisten mee bezig, maar in de media kom je daar amper iets over te weten.
Verzandt het debat niet te snel in: moet dat standbeeld nu weg of niet?
CEUPPENS: Je kan daarover nadenken. Die standbeelden zijn er ook maar gekomen in de context van het nationalisme van de 19de eeuw. Ik denk dat we af moeten van het idee dat als we een standbeeld in de publieke ruimte plaatsen, het daar over duizend jaar nog zal staan. Daarom kan het geen kwaad om voor te stellen dat bepaalde standbeelden misschien weg kunnen. Daarom niet allemaal, maar dat er tenminste een debat over wordt gevoerd. Er zijn sowieso verschillende manieren om ermee om te gaan. Je kan er een informatiebordje bijzetten. Je kan beslissen ze niet meer te onderhouden en ze te laten overwoekeren. Of je kan ze laten staan, maar ze van hun sokkel halen.
Er is ook een groot verschil tussen een standbeeld en een gebouw. Een standbeeld werd louter en alleen ergens neergezet om iemand letterlijk en figuurlijk op een voetstuk te zetten. Dat is eendimensionaal. Dat heeft een duidelijke impact op de manier waarop mensen die persoon zien. Maar een gebouw, zoals ons museumgebouw, dat kan je andere functies geven. Elk gebouw neerhalen dat op een of andere manier geassocieerd is met ons koloniaal verleden of gefinancierd werd door Leopold II, dat is niet haalbaar. Dat is ook niet wenselijk, dat is belachelijk.
Het is ook niet de bedoeling om te komen tot een algehele amnesie. Als je alle sporen van het koloniale verleden uitwist, dan is de situatie nog slechter dan ze nu is. Nu weten de mensen al weinig, maar dan weten ze niks meer.
Hoe kijkt de Belg vandaag naar mensen van Afrikaanse origine?
CEUPPENS: De manier waarop Belgen naar mensen van Afrikaanse origine kijken en hoe ze met hen omgaan is niet veranderd. Belgen zijn veel kolonialer dan ze denken. Het toenmalig Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding liet in 2009 een onderzoek doen naar de houding van de Belgische bevolking tegenover etnische minderheden. Daaruit bleek heel duidelijk dat de koloniale beeldvorming nog altijd doorloopt. Uit de poll bleek dat Belgen minder negatief staan tegenover mensen uit Sub-Sahara-Afrika dan tegenover moslims, maar dat ze hen tegelijkertijd niet serieus nemen. Dat ze denken dat het ‘grote kinderen’ zijn. Ze zijn niet erg intelligent, maar ze kunnen goed dansen. Ze zijn goed in sport. Ze zijn niet ‘proper’. En je kan hen geen verantwoordelijkheid geven. Terwijl de modale Congolees in België hoger opgeleid is dan de witte Belg.
Hoe ziet de Congolese gemeenschap in België er vandaag uit? En hoe is die gegroeid?
CEUPPENS: Volgens de meest recente cijfers schommelt het aantal Congolezen in België tussen zeventigduizend en honderdduizend. De meeste zijn na de onafhankelijkheid naar hier gekomen. Vanaf 1913 mochten Congolezen niet meer naar België komen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gouverneur-generaal. De eerste zijn net voor de onafhankelijkheid al gekomen, als studenten. Dat was nooit met een beurs van de Belgische of de koloniale overheid. Ze werden gesponsord door privé-personen, een missiecongregatie, vakbonden, …
Nadat de Dienst Ontwikkelingssamenwerking werd opgericht, konden Congolezen met een Belgische beurs hier komen studeren. Sinds de onafhankelijkheid gaf de Congolese staat ook studiebeurzen. Aanvankelijk was dat een heen-en-weer-migratie. Congolezen kwamen niet om zich te vestigen: het waren studenten, diplomaten, personeel van Air Congo/Air Zaïre, … Vanaf de jaren tachtig begonnen de studenten echter asiel aan te vragen. De toestroom van vluchtelingen en van mensen die kwamen om zich te vestigen dateert van de jaren negentig. Vanaf de jaren 2000 gaat het vooral om gezinshereniging. Vanaf dan zien we ook een vervrouwelijking van de naar België migrerende Congolezen.
Autochtonie is een term die u soms gebruikt. Wat betekent dat juist?
CEUPPENS: Autochtonie betekent dat men een onderscheid maakt tussen degenen die echt ergens zouden behoren en anderen. Degenen die echt ergens behoren, zitten zogezegd geworteld in die grond. In de Verenigde Staten noemt men dat nativism, het idee dat mensen die in een bepaald land zijn geboren, meer rechten kunnen claimen, dan mensen die van elders komen. Het Vlaams Belang heeft een uitgesproken autochtonie-dis-cours, N-VA gaat hoe langer hoe meer die richting uit. Denk ook aan Geert Wilders in Nederland en Le Pen in Frankrijk.
Wat is een allochtoon? Dat is iemand van wie een van beide ouders van buiten Europa komt en behoort tot een groep die gediscrimineerd kan worden. En in België raak je van dat stempel ‘allochtoon’ moeilijk af. Als een autochtoon trouwt met een allochtoon, worden hun kinderen nog steeds als allochtonen beschouwd. Aan allochtonen wordt verweten dat ze niet met witte Belgen willen trouwen, maar van wie het wel doet wordt het kind niet beschouwd als een witte Belg!
Wat je in België sterk hebt, is dat mensen zich in eerste instantie identificeren met hun eigen parochie. Campanilismo noemt men dat in Italië, het idee dat je je vooral identificeert met de kerk in het midden van je dorp. Dat betekent dat iedereen die van een ander gehucht komt, al een vreemdeling is. Als hij er anders uitziet al helemaal. Huidskleur blijft de laatste grens.
Is dat in andere landen anders? Zijn mensen die uit de voormalige kolonies komen in Groot-Brittannië wel ‘Brits’ bijvoorbeeld?
CEUPPENS: Er is inderdaad een verschil. Al is dat ook relatief. De Britten hebben wel een heel andere migratiegeschiedenis dan wij. Er waren al tijdens de koloniale periodes mensen uit India aanwezig in Groot-Brittannië. Terwijl hier, omdat de Congolezen niet naar België mochten komen, de migratie veel recenter is.
België zag zichzelf niet als immigratieland. In 1974 was er een officiële migratiestop. Dat betekende enkel dat er niet langer bilaterale akkoorden werden afgesloten met landen om arbeidskrachten te laten overkomen. Maar er zijn meer mensen gemigreerd na de zogenaamde migratie-stop dan ervoor. Dan moet het politiek beleid ook de moed hebben om te zeggen: ‘Dit is de realiteit. België is een migratieland.’ Maar we horen dat niet graag en daarom wordt er niet over gesproken en wordt nog altijd gedaan of migratie naar België een anomalie is.
Wat zijn uw toekomstplannen? Wat wil u nog onderzoeken?
CEUPPENS: Ik wil verder onderzoek doen naar de eerste moderne Congolese schilders in de jaren twintig en dertig. En ik wil een boek schrijven waarin ik Congo en België samenbreng, als één culturele zone, waar er nogal wat wederzijdse beïnvloeding is geweest. Maar ik kijk er eerst en vooral reikhalzend naar uit dat het museum opnieuw opent!
Waaruit bestaat dat koloniale beeld dan?
CEUPPENS: ‘Onder het bewind van Leopold II was niet alles koek en ei, maar daarna hebben de Belgen ziekenhuizen gebouwd.’ Het beschavingsverhaal dus. ‘En alles wat er daarna is misgelopen, is de schuld van het feit dat de Belgen te vroeg zijn vertrokken.’
Dat beeld heeft te maken met de grote invloed van de koloniale propaganda. En met het feit dat mensen niet beseffen dat er censuur was in Congo. Dat maakte dat veel Belgen in Congo niet op de hoogte waren van wat er gebeurde en dat dat dus ook niet doorsijpelde naar België. Bovendien was er geen Belgische pers aanwezig. De journalisten zijn voor het eerst naar Congo gereisd in het kielzog van koning Boudewijn, in 1955. Voor de rest was de enige berichtgeving de officiële berichtgeving.
Dat wil niet zeggen dat er toen geen kritische stemmen waren. Ik ben bij mijn onderzoek getroffen door hoeveel kritiek er was en hoe ver die kritiek soms ging. Er waren wel degelijk mensen die zich gedurende lange tijd en systematisch verzet hebben tegen de kolonisatie. Toch is er een opvallend verschil met onze buurlanden. Er was weinig echt radicaal verzet, weinig mensen distantieerden zich volledig van het koloniale beleid. De pogingen om veranderingen door te voeren bleven toch nog altijd – je kan dat een zeker pragmatisme noemen – binnen de context van het koloniaal bestel. Mensen die zich, zoals in Zuid-Afrika tijdens de apartheid, radicaal aan de kant stelden van wat in de Congolese context bijvoorbeeld een Patrice Lumumba was, dat was heel uitzonderlijk.
En dat beïnvloedde de Belgische publieke opinie. Dat beeld van verzet ontbreekt. Het gebrek aan kennis daarover versterkt het beeld van ‘wij hebben daar scholen en ziekenhuizen gebouwd’. We hebben gewoon géén idee van opstanden die in de kiem werden gesmoord, muiterijen, de vervolging van religieuze groeperingen, enzovoort. Het brede publiek weet dat niet.
Waarom blijft de koloniale beeldvorming zo lang standhouden?
‘Zeggen dat je niet weet wat de lading is van die woorden, getuigt van slechte wil.’
CEUPPENS: De literatuur over Congo gebruikt altijd opnieuw dezelfde foto’s die verspreid werden door de koloniale propaganda. En het publiek beseft niet dat dat in grote mate gaat om een enscenering. Bijvoorbeeld de zogenaamde maskerades op het platteland. Die waren ’s avonds, en die werden dan gewoon overdag nagespeeld. Dat werd zorgvuldig in scène gezet. De mensen mochten vooral niet tonen dat ze al op een of andere manier onder invloed stonden van contacten met Europeanen.
Een soort bewust gecreëerd beeld van primitiviteit?
CEUPPENS: Inderdaad, zeker in de eerste periode, voor de Eerste Wereldoorlog. Dat was een situatie die je kan vergelijken met de Amerikaanse Far West. Het was een gewelddadige periode. Er zijn foto’s van geketende gevangenen, van mensen die worden opgehangen. Van Europeanen die aan tafel zitten met aan de ene kant een fles bier en aan de andere kant een schedel van een van hun vijanden. En dan zijn er de antropomorfische foto’s, van de verschillende ‘rassen’.
‘Ik denk dat we af moeten van het idee dat als we een standbeeld in de publieke ruimte plaatsen, het daar over duizend jaar nog zal staan.’
Later zie je, naarmate het land ‘gepacificeerd’ werd, een ander beeld ontstaan. Vooral na de Tweede Wereldoorlog wordt op het platteland de vroegere zogenaamde ‘primitieve wilde’ een ‘nobele wilde’. Maar dat was natuurlijk ook een manier om te zeggen: ‘zolang ze primitief zijn, moeten wij hier nog aanwezig zijn, om hen te beschaven’. In de industriële centra, in de steden, daar zie je foto’s van lachende Congolezen, die de indruk moeten bevestigen van een modelkolonie, waar Congolezen blij zijn dat ze gekoloniseerd worden. En foto’s van ziekenhuizen, scholen, industrie, infrastructuur … Terwijl er ook andere foto’s bestaan, maar die zijn niet makkelijk te vinden. In het half miljoen foto-objecten uit de collectie van ons museum bijvoorbeeld, zijn er geen foto’s van vrouwelijke fotografen, en maar van drie Afrikaanse.
Er zijn wel andere foto’s, zoals die uit de Amerikaanse pers en die van enkele Congolese fotografen, zoals Joseph Makula, de eerste Congolese fotograaf die in dienst trad van de koloniale propagandadienst, en Jean Depara. Depara maakte foto’s van het straatleven en het nachtleven in Kinshasa. Inclusief de travestieten, de hoertjes, de stadsbendes. Later werd hij de fotograaf van de Congolese middenklasse. Maar dergelijke beelden zag je niet in de koloniale propaganda, die gedomineerd werd door de visie van de katholieke missionarissen. De andere stemmen terugvinden is een uitdaging waar de koloniale archieven en onderzoekers vandaag voor staan.
U schreef voor het AfricaMuseum richtlijnen over taalgebruik. Hoe belangrijk is dat, de woorden die we gebruiken?
CEUPPENS: Dat is belangrijk. De woorden die we gebruiken zeggen iets over de manier waarop we naar de wereld kijken en ze kunnen ook de manier waarop we naar de wereld kijken beïnvloeden. Er is geen objectieve relatie tussen wat je beschrijft en de taal die je ervoor gebruikt.
Voor mij is de belangrijkste richtlijn: gebruik voor anderen geen woorden die je niet voor jezelf zou gebruiken. Het feit dat je dat wel doet, zelfs onbewust, zegt veel. Mensen doen dat onbewust, want je maakt niet met elk woord dat je uitspreekt een ideologisch statement.
Zo werkt taal ook niet. Taal is in eerste instantie conventioneel. De manier waarop je taal leert, toont dat ook aan: je imiteert gewoon wat de anderen zeggen. Maar op een bepaald moment zou je kunnen nadenken over de woorden die je gebruikt en de meeste mensen doen dat niet. Ze blijven bepaalde termen reproduceren zonder enige kritische reflectie. En zelfs erger, als anderen hen vragen om bepaalde woorden niet te gebruiken omdat die beledigend zijn, willen ze dat niet aannemen.
Dat heeft weer te maken met dat gebrek aan historische kennis. Het verzet tegen bepaalde woorden is immers geen recente reflex, maar dateert al uit de koloniale periode.
Je moet maar luisteren naar de toespraak van Lumumba, waar hij heel duidelijk zegt : ‘Nous avons connu les ironies, les insultes, les coups que nous devions subir matin, midi et soir, parce que nous étions des nègres.’ Het is duidelijk dat dat woord in 1960 al een negatieve connotatie had. Dus om dan in 2018 te zeggen ‘ik bedoel daar niets kwaads mee’, toont aan dat mensen gewoon niet geïnteresseerd zijn. Zeggen dat je niet weet wat de lading is van die woorden, getuigt van slechte wil. Je moet wel bereid zijn om te luisteren naar de argumenten. En dan moet je beseffen dat zulke woorden niet uit het niets komen, die hebben een geschiedenis. En als je zegt ‘volgens de Dikke Van Dale is wat ik zeg oké’, dan is er een probleem met de Dikke Van Dale.
Moeten we naast ons woordgebruik ook het straatbeeld dekoloniseren?
CEUPPENS: Je moet er op zijn minst een discussie over voeren en dat gebeurt niet. Heel recent kwam het debat even op gang na de rellen in Charlottesville in de Verenigde Staten (Het geweld begon met het weghalen van een standbeeld van Robert E. Lee, een zuidelijke generaal uit de Amerikaanse burgeroorlog, red.). Maar dat werd dan onmiddellijk overgenomen door debatten over straten die naar Cyriel Verschaeve genoemd zijn. Het gaat weer onmiddellijk over de Tweede Wereldoorlog en niet meer over de kolonisatie! En als het over de kolonisatie gaat, gaat het altijd over Leopold II. Moet die weg? Moet er een Patrice Lumumba-straat komen? Veel verder gaat het debat niet. Wat met ‘het Moorken’ in Gent? Wat met de olifant in Geraardsbergen? Pas op, er zijn veel activisten mee bezig, maar in de media kom je daar amper iets over te weten.
Verzandt het debat niet te snel in: moet dat standbeeld nu weg of niet?
CEUPPENS: Je kan daarover nadenken. Die standbeelden zijn er ook maar gekomen in de context van het nationalisme van de 19de eeuw. Ik denk dat we af moeten van het idee dat als we een standbeeld in de publieke ruimte plaatsen, het daar over duizend jaar nog zal staan. Daarom kan het geen kwaad om voor te stellen dat bepaalde standbeelden misschien weg kunnen. Daarom niet allemaal, maar dat er tenminste een debat over wordt gevoerd. Er zijn sowieso verschillende manieren om ermee om te gaan. Je kan er een informatiebordje bijzetten. Je kan beslissen ze niet meer te onderhouden en ze te laten overwoekeren. Of je kan ze laten staan, maar ze van hun sokkel halen.
Er is ook een groot verschil tussen een standbeeld en een gebouw. Een standbeeld werd louter en alleen ergens neergezet om iemand letterlijk en figuurlijk op een voetstuk te zetten. Dat is eendimensionaal. Dat heeft een duidelijke impact op de manier waarop mensen die persoon zien. Maar een gebouw, zoals ons museumgebouw, dat kan je andere functies geven. Elk gebouw neerhalen dat op een of andere manier geassocieerd is met ons koloniaal verleden of gefinancierd werd door Leopold II, dat is niet haalbaar. Dat is ook niet wenselijk, dat is belachelijk.
Het is ook niet de bedoeling om te komen tot een algehele amnesie. Als je alle sporen van het koloniale verleden uitwist, dan is de situatie nog slechter dan ze nu is. Nu weten de mensen al weinig, maar dan weten ze niks meer.
Hoe kijkt de Belg vandaag naar mensen van Afrikaanse origine?
CEUPPENS: De manier waarop Belgen naar mensen van Afrikaanse origine kijken en hoe ze met hen omgaan is niet veranderd. Belgen zijn veel kolonialer dan ze denken. Het toenmalig Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding liet in 2009 een onderzoek doen naar de houding van de Belgische bevolking tegenover etnische minderheden. Daaruit bleek heel duidelijk dat de koloniale beeldvorming nog altijd doorloopt. Uit de poll bleek dat Belgen minder negatief staan tegenover mensen uit Sub-Sahara-Afrika dan tegenover moslims, maar dat ze hen tegelijkertijd niet serieus nemen. Dat ze denken dat het ‘grote kinderen’ zijn. Ze zijn niet erg intelligent, maar ze kunnen goed dansen. Ze zijn goed in sport. Ze zijn niet ‘proper’. En je kan hen geen verantwoordelijkheid geven. Terwijl de modale Congolees in België hoger opgeleid is dan de witte Belg.
Hoe ziet de Congolese gemeenschap in België er vandaag uit? En hoe is die gegroeid?
CEUPPENS: Volgens de meest recente cijfers schommelt het aantal Congolezen in België tussen zeventigduizend en honderdduizend. De meeste zijn na de onafhankelijkheid naar hier gekomen. Vanaf 1913 mochten Congolezen niet meer naar België komen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gouverneur-generaal. De eerste zijn net voor de onafhankelijkheid al gekomen, als studenten. Dat was nooit met een beurs van de Belgische of de koloniale overheid. Ze werden gesponsord door privé-personen, een missiecongregatie, vakbonden, …
Nadat de Dienst Ontwikkelingssamenwerking werd opgericht, konden Congolezen met een Belgische beurs hier komen studeren. Sinds de onafhankelijkheid gaf de Congolese staat ook studiebeurzen. Aanvankelijk was dat een heen-en-weer-migratie. Congolezen kwamen niet om zich te vestigen: het waren studenten, diplomaten, personeel van Air Congo/Air Zaïre, … Vanaf de jaren tachtig begonnen de studenten echter asiel aan te vragen. De toestroom van vluchtelingen en van mensen die kwamen om zich te vestigen dateert van de jaren negentig. Vanaf de jaren 2000 gaat het vooral om gezinshereniging. Vanaf dan zien we ook een vervrouwelijking van de naar België migrerende Congolezen.
Autochtonie is een term die u soms gebruikt. Wat betekent dat juist?
CEUPPENS: Autochtonie betekent dat men een onderscheid maakt tussen degenen die echt ergens zouden behoren en anderen. Degenen die echt ergens behoren, zitten zogezegd geworteld in die grond. In de Verenigde Staten noemt men dat nativism, het idee dat mensen die in een bepaald land zijn geboren, meer rechten kunnen claimen, dan mensen die van elders komen. Het Vlaams Belang heeft een uitgesproken autochtonie-dis-cours, N-VA gaat hoe langer hoe meer die richting uit. Denk ook aan Geert Wilders in Nederland en Le Pen in Frankrijk.
Wat is een allochtoon? Dat is iemand van wie een van beide ouders van buiten Europa komt en behoort tot een groep die gediscrimineerd kan worden. En in België raak je van dat stempel ‘allochtoon’ moeilijk af. Als een autochtoon trouwt met een allochtoon, worden hun kinderen nog steeds als allochtonen beschouwd. Aan allochtonen wordt verweten dat ze niet met witte Belgen willen trouwen, maar van wie het wel doet wordt het kind niet beschouwd als een witte Belg!
Wat je in België sterk hebt, is dat mensen zich in eerste instantie identificeren met hun eigen parochie. Campanilismo noemt men dat in Italië, het idee dat je je vooral identificeert met de kerk in het midden van je dorp. Dat betekent dat iedereen die van een ander gehucht komt, al een vreemdeling is. Als hij er anders uitziet al helemaal. Huidskleur blijft de laatste grens.
Is dat in andere landen anders? Zijn mensen die uit de voormalige kolonies komen in Groot-Brittannië wel ‘Brits’ bijvoorbeeld?
CEUPPENS: Er is inderdaad een verschil. Al is dat ook relatief. De Britten hebben wel een heel andere migratiegeschiedenis dan wij. Er waren al tijdens de koloniale periodes mensen uit India aanwezig in Groot-Brittannië. Terwijl hier, omdat de Congolezen niet naar België mochten komen, de migratie veel recenter is.
België zag zichzelf niet als immigratieland. In 1974 was er een officiële migratiestop. Dat betekende enkel dat er niet langer bilaterale akkoorden werden afgesloten met landen om arbeidskrachten te laten overkomen. Maar er zijn meer mensen gemigreerd na de zogenaamde migratie-stop dan ervoor. Dan moet het politiek beleid ook de moed hebben om te zeggen: ‘Dit is de realiteit. België is een migratieland.’ Maar we horen dat niet graag en daarom wordt er niet over gesproken en wordt nog altijd gedaan of migratie naar België een anomalie is.
Wat zijn uw toekomstplannen? Wat wil u nog onderzoeken?
CEUPPENS: Ik wil verder onderzoek doen naar de eerste moderne Congolese schilders in de jaren twintig en dertig. En ik wil een boek schrijven waarin ik Congo en België samenbreng, als één culturele zone, waar er nogal wat wederzijdse beïnvloeding is geweest. Maar ik kijk er eerst en vooral reikhalzend naar uit dat het museum opnieuw opent!
Vanwaar komt die beperkte blik?
CEUPPENS: Je kan je die vraag ook stellen over de Tweede Wereldoorlog. Hoe komt het dat we in Vlaanderen de namen van de collaborateurs beter kennen dan die van de verzetsstrijders? Er is sowieso weinig aandacht voor het koloniale verleden omdat dat nog altijd wordt overschaduwd door de herinneringen aan, en de verschillende interpretaties van die Tweede Wereldoorlog.
Wat de Tweede Wereldoorlog betreft, werd het debat lang overheerst door de mythe van de Vlaamse collaborateurs en de Franstalige verzetsstrijders, terwijl we ondertussen weten dat dat niet het geval was. Voor de koloniale geschiedenis speelt die tweedeling ons ook parten. Het debat over Leopold II werd lang gedomineerd door de discussie over de monarchie. Dat debat gaat veel minder over wat er in Congo door de Belgen is gedaan, dan over de Belgische politieke situatie, dat wil zeggen de houding die je aannam ten opzichte van de monarchie. Dan zie je dat Vlamingen veel meer bereid zijn om kritiek te uiten op de monarchie en die in vraag te stellen, dan Franstaligen.
‘De media onderschatten de interesse van het publiek in Congo schromelijk.’
Het heeft er dus mee te maken dat we in België niet met één publieke sfeer zitten, maar met twee verschillende, in twee verschillende talen. En tegelijk is er, net als met de Tweede Wereldoorlog, een neiging om meer te kijken naar ‘de slechten’ – Leopold II kreeg veel aandacht – dan naar ‘de goeden’. De goeden zijn dan al die onbaatzuchtige ’tante nonnekes’ en ‘nonkel paters’. Maar er is geen enkele figuur die daar uitspringt. De enige figuren die de modale Belg kan benoemen als je het over Congo hebt zijn Leopold II, Patrice Lumumba … en Kuifje.
Waarom komt Congo aan de universiteiten en op de middelbare school nauwelijks aan bod?
CEUPPENS: We mogen de schuld zeker niet op de individuele leerkrachten steken. Ze hebben vaak een zekere schroom, ze beseffen dat ze er onvoldoende over weten en ze zwijgen dan liever dan er stommiteiten over te vertellen. Dat vind ik eigenlijk een gezonde houding. Een groot deel van de verantwoordelijkheid ligt bij de universitaire opleidingen. Daar kan het beter, zodat je leerkrachten krijgt die voldoende informatie hebben. Je kan nu Master in de Geschiedenis worden zonder dat je een verplicht vak hebt gehad over Belgische koloniale geschiedenis! En dat gebrek geldt ook voor andere opleidingen, zoals de literatuurwetenschappen. Je krijgt tijdens je opleiding de kans niet om het hele verhaal – en het was een Belgisch verhaal, het was geen Vlaams of Franstalig verhaal – te leren.
Daarnaast is er het gebrek aan politiek debat. We zitten in België gewrongen met het feit dat er niet één enkele publieke sfeer is. Ook de media spelen een belangrijke rol. Die onderschatten de interesse van het publiek in Congo schromelijk. Dat hebben wij gezien met de tentoonstelling in 2005 over het koloniale verleden. Daar zijn 300.000 mensen op afgekomen! Dat is heel veel voor een tijdelijke tentoonstelling. Ik ben ervan overtuigd dat, als de media er meer aandacht voor zouden hebben, de interesse er is. Kijk naar de populariteit van het boek van David Van Reybrouck.
Welke verhalen ontbreken er vooral?
CEUPPENS: Wat er al bestaat, beperkt zich grotendeels tot politieke geschiedenis, in mindere mate economische geschiedenis. Wat culturele geschiedenis betreft, is er helemaal niets. Vraag aan de modale Belg welke taal Congolezen spreken en ze zeggen waarschijnlijk Congolees. Vraag hoeveel talen ze spreken en ze hebben geen idee.
‘De literatuur over Congo gebruikt altijd opnieuw dezelfde foto’s die verspreid werden door de koloniale propaganda. En het publiek beseft niet dat dat in grote mate gaat om een enscenering.’
De Congolese populaire muziek is wereldberoemd, behalve in België. En het beeld dat de modale Belg van Congo heeft, wordt nog altijd overheerst door de koloniale propaganda van na de Tweede Wereldoorlog.
Waaruit bestaat dat koloniale beeld dan?
CEUPPENS: ‘Onder het bewind van Leopold II was niet alles koek en ei, maar daarna hebben de Belgen ziekenhuizen gebouwd.’ Het beschavingsverhaal dus. ‘En alles wat er daarna is misgelopen, is de schuld van het feit dat de Belgen te vroeg zijn vertrokken.’
Dat beeld heeft te maken met de grote invloed van de koloniale propaganda. En met het feit dat mensen niet beseffen dat er censuur was in Congo. Dat maakte dat veel Belgen in Congo niet op de hoogte waren van wat er gebeurde en dat dat dus ook niet doorsijpelde naar België. Bovendien was er geen Belgische pers aanwezig. De journalisten zijn voor het eerst naar Congo gereisd in het kielzog van koning Boudewijn, in 1955. Voor de rest was de enige berichtgeving de officiële berichtgeving.
Dat wil niet zeggen dat er toen geen kritische stemmen waren. Ik ben bij mijn onderzoek getroffen door hoeveel kritiek er was en hoe ver die kritiek soms ging. Er waren wel degelijk mensen die zich gedurende lange tijd en systematisch verzet hebben tegen de kolonisatie. Toch is er een opvallend verschil met onze buurlanden. Er was weinig echt radicaal verzet, weinig mensen distantieerden zich volledig van het koloniale beleid. De pogingen om veranderingen door te voeren bleven toch nog altijd – je kan dat een zeker pragmatisme noemen – binnen de context van het koloniaal bestel. Mensen die zich, zoals in Zuid-Afrika tijdens de apartheid, radicaal aan de kant stelden van wat in de Congolese context bijvoorbeeld een Patrice Lumumba was, dat was heel uitzonderlijk.
En dat beïnvloedde de Belgische publieke opinie. Dat beeld van verzet ontbreekt. Het gebrek aan kennis daarover versterkt het beeld van ‘wij hebben daar scholen en ziekenhuizen gebouwd’. We hebben gewoon géén idee van opstanden die in de kiem werden gesmoord, muiterijen, de vervolging van religieuze groeperingen, enzovoort. Het brede publiek weet dat niet.
Waarom blijft de koloniale beeldvorming zo lang standhouden?
CEUPPENS: De literatuur over Congo gebruikt altijd opnieuw dezelfde foto’s die verspreid werden door de koloniale propaganda. En het publiek beseft niet dat dat in grote mate gaat om een enscenering. Bijvoorbeeld de zogenaamde maskerades op het platteland. Die waren ’s avonds, en die werden dan gewoon overdag nagespeeld. Dat werd zorgvuldig in scène gezet. De mensen mochten vooral niet tonen dat ze al op een of andere manier onder invloed stonden van contacten met Europeanen.
Een soort bewust gecreëerd beeld van primitiviteit?
CEUPPENS: Inderdaad, zeker in de eerste periode, voor de Eerste Wereldoorlog. Dat was een situatie die je kan vergelijken met de Amerikaanse Far West. Het was een gewelddadige periode. Er zijn foto’s van geketende gevangenen, van mensen die worden opgehangen. Van Europeanen die aan tafel zitten met aan de ene kant een fles bier en aan de andere kant een schedel van een van hun vijanden. En dan zijn er de antropomorfische foto’s, van de verschillende ‘rassen’.
Later zie je, naarmate het land ‘gepacificeerd’ werd, een ander beeld ontstaan. Vooral na de Tweede Wereldoorlog wordt op het platteland de vroegere zogenaamde ‘primitieve wilde’ een ‘nobele wilde’. Maar dat was natuurlijk ook een manier om te zeggen: ‘zolang ze primitief zijn, moeten wij hier nog aanwezig zijn, om hen te beschaven’. In de industriële centra, in de steden, daar zie je foto’s van lachende Congolezen, die de indruk moeten bevestigen van een modelkolonie, waar Congolezen blij zijn dat ze gekoloniseerd worden. En foto’s van ziekenhuizen, scholen, industrie, infrastructuur … Terwijl er ook andere foto’s bestaan, maar die zijn niet makkelijk te vinden. In het half miljoen foto-objecten uit de collectie van ons museum bijvoorbeeld, zijn er geen foto’s van vrouwelijke fotografen, en maar van drie Afrikaanse.
Er zijn wel andere foto’s, zoals die uit de Amerikaanse pers en die van enkele Congolese fotografen, zoals Joseph Makula, de eerste Congolese fotograaf die in dienst trad van de koloniale propagandadienst, en Jean Depara. Depara maakte foto’s van het straatleven en het nachtleven in Kinshasa. Inclusief de travestieten, de hoertjes, de stadsbendes. Later werd hij de fotograaf van de Congolese middenklasse. Maar dergelijke beelden zag je niet in de koloniale propaganda, die gedomineerd werd door de visie van de katholieke missionarissen. De andere stemmen terugvinden is een uitdaging waar de koloniale archieven en onderzoekers vandaag voor staan.
U schreef voor het AfricaMuseum richtlijnen over taalgebruik. Hoe belangrijk is dat, de woorden die we gebruiken?
CEUPPENS: Dat is belangrijk. De woorden die we gebruiken zeggen iets over de manier waarop we naar de wereld kijken en ze kunnen ook de manier waarop we naar de wereld kijken beïnvloeden. Er is geen objectieve relatie tussen wat je beschrijft en de taal die je ervoor gebruikt.
Voor mij is de belangrijkste richtlijn: gebruik voor anderen geen woorden die je niet voor jezelf zou gebruiken. Het feit dat je dat wel doet, zelfs onbewust, zegt veel. Mensen doen dat onbewust, want je maakt niet met elk woord dat je uitspreekt een ideologisch statement.
Zo werkt taal ook niet. Taal is in eerste instantie conventioneel. De manier waarop je taal leert, toont dat ook aan: je imiteert gewoon wat de anderen zeggen. Maar op een bepaald moment zou je kunnen nadenken over de woorden die je gebruikt en de meeste mensen doen dat niet. Ze blijven bepaalde termen reproduceren zonder enige kritische reflectie. En zelfs erger, als anderen hen vragen om bepaalde woorden niet te gebruiken omdat die beledigend zijn, willen ze dat niet aannemen.
Dat heeft weer te maken met dat gebrek aan historische kennis. Het verzet tegen bepaalde woorden is immers geen recente reflex, maar dateert al uit de koloniale periode.
Je moet maar luisteren naar de toespraak van Lumumba, waar hij heel duidelijk zegt : ‘Nous avons connu les ironies, les insultes, les coups que nous devions subir matin, midi et soir, parce que nous étions des nègres.’ Het is duidelijk dat dat woord in 1960 al een negatieve connotatie had. Dus om dan in 2018 te zeggen ‘ik bedoel daar niets kwaads mee’, toont aan dat mensen gewoon niet geïnteresseerd zijn. Zeggen dat je niet weet wat de lading is van die woorden, getuigt van slechte wil. Je moet wel bereid zijn om te luisteren naar de argumenten. En dan moet je beseffen dat zulke woorden niet uit het niets komen, die hebben een geschiedenis. En als je zegt ‘volgens de Dikke Van Dale is wat ik zeg oké’, dan is er een probleem met de Dikke Van Dale.
Moeten we naast ons woordgebruik ook het straatbeeld dekoloniseren?
CEUPPENS: Je moet er op zijn minst een discussie over voeren en dat gebeurt niet. Heel recent kwam het debat even op gang na de rellen in Charlottesville in de Verenigde Staten (Het geweld begon met het weghalen van een standbeeld van Robert E. Lee, een zuidelijke generaal uit de Amerikaanse burgeroorlog, red.). Maar dat werd dan onmiddellijk overgenomen door debatten over straten die naar Cyriel Verschaeve genoemd zijn. Het gaat weer onmiddellijk over de Tweede Wereldoorlog en niet meer over de kolonisatie! En als het over de kolonisatie gaat, gaat het altijd over Leopold II. Moet die weg? Moet er een Patrice Lumumba-straat komen? Veel verder gaat het debat niet. Wat met ‘het Moorken’ in Gent? Wat met de olifant in Geraardsbergen? Pas op, er zijn veel activisten mee bezig, maar in de media kom je daar amper iets over te weten.
Verzandt het debat niet te snel in: moet dat standbeeld nu weg of niet?
CEUPPENS: Je kan daarover nadenken. Die standbeelden zijn er ook maar gekomen in de context van het nationalisme van de 19de eeuw. Ik denk dat we af moeten van het idee dat als we een standbeeld in de publieke ruimte plaatsen, het daar over duizend jaar nog zal staan. Daarom kan het geen kwaad om voor te stellen dat bepaalde standbeelden misschien weg kunnen. Daarom niet allemaal, maar dat er tenminste een debat over wordt gevoerd. Er zijn sowieso verschillende manieren om ermee om te gaan. Je kan er een informatiebordje bijzetten. Je kan beslissen ze niet meer te onderhouden en ze te laten overwoekeren. Of je kan ze laten staan, maar ze van hun sokkel halen.
Er is ook een groot verschil tussen een standbeeld en een gebouw. Een standbeeld werd louter en alleen ergens neergezet om iemand letterlijk en figuurlijk op een voetstuk te zetten. Dat is eendimensionaal. Dat heeft een duidelijke impact op de manier waarop mensen die persoon zien. Maar een gebouw, zoals ons museumgebouw, dat kan je andere functies geven. Elk gebouw neerhalen dat op een of andere manier geassocieerd is met ons koloniaal verleden of gefinancierd werd door Leopold II, dat is niet haalbaar. Dat is ook niet wenselijk, dat is belachelijk.
Het is ook niet de bedoeling om te komen tot een algehele amnesie. Als je alle sporen van het koloniale verleden uitwist, dan is de situatie nog slechter dan ze nu is. Nu weten de mensen al weinig, maar dan weten ze niks meer.
Hoe kijkt de Belg vandaag naar mensen van Afrikaanse origine?
CEUPPENS: De manier waarop Belgen naar mensen van Afrikaanse origine kijken en hoe ze met hen omgaan is niet veranderd. Belgen zijn veel kolonialer dan ze denken. Het toenmalig Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding liet in 2009 een onderzoek doen naar de houding van de Belgische bevolking tegenover etnische minderheden. Daaruit bleek heel duidelijk dat de koloniale beeldvorming nog altijd doorloopt. Uit de poll bleek dat Belgen minder negatief staan tegenover mensen uit Sub-Sahara-Afrika dan tegenover moslims, maar dat ze hen tegelijkertijd niet serieus nemen. Dat ze denken dat het ‘grote kinderen’ zijn. Ze zijn niet erg intelligent, maar ze kunnen goed dansen. Ze zijn goed in sport. Ze zijn niet ‘proper’. En je kan hen geen verantwoordelijkheid geven. Terwijl de modale Congolees in België hoger opgeleid is dan de witte Belg.
Hoe ziet de Congolese gemeenschap in België er vandaag uit? En hoe is die gegroeid?
CEUPPENS: Volgens de meest recente cijfers schommelt het aantal Congolezen in België tussen zeventigduizend en honderdduizend. De meeste zijn na de onafhankelijkheid naar hier gekomen. Vanaf 1913 mochten Congolezen niet meer naar België komen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gouverneur-generaal. De eerste zijn net voor de onafhankelijkheid al gekomen, als studenten. Dat was nooit met een beurs van de Belgische of de koloniale overheid. Ze werden gesponsord door privé-personen, een missiecongregatie, vakbonden, …
Nadat de Dienst Ontwikkelingssamenwerking werd opgericht, konden Congolezen met een Belgische beurs hier komen studeren. Sinds de onafhankelijkheid gaf de Congolese staat ook studiebeurzen. Aanvankelijk was dat een heen-en-weer-migratie. Congolezen kwamen niet om zich te vestigen: het waren studenten, diplomaten, personeel van Air Congo/Air Zaïre, … Vanaf de jaren tachtig begonnen de studenten echter asiel aan te vragen. De toestroom van vluchtelingen en van mensen die kwamen om zich te vestigen dateert van de jaren negentig. Vanaf de jaren 2000 gaat het vooral om gezinshereniging. Vanaf dan zien we ook een vervrouwelijking van de naar België migrerende Congolezen.
Autochtonie is een term die u soms gebruikt. Wat betekent dat juist?
CEUPPENS: Autochtonie betekent dat men een onderscheid maakt tussen degenen die echt ergens zouden behoren en anderen. Degenen die echt ergens behoren, zitten zogezegd geworteld in die grond. In de Verenigde Staten noemt men dat nativism, het idee dat mensen die in een bepaald land zijn geboren, meer rechten kunnen claimen, dan mensen die van elders komen. Het Vlaams Belang heeft een uitgesproken autochtonie-dis-cours, N-VA gaat hoe langer hoe meer die richting uit. Denk ook aan Geert Wilders in Nederland en Le Pen in Frankrijk.
Wat is een allochtoon? Dat is iemand van wie een van beide ouders van buiten Europa komt en behoort tot een groep die gediscrimineerd kan worden. En in België raak je van dat stempel ‘allochtoon’ moeilijk af. Als een autochtoon trouwt met een allochtoon, worden hun kinderen nog steeds als allochtonen beschouwd. Aan allochtonen wordt verweten dat ze niet met witte Belgen willen trouwen, maar van wie het wel doet wordt het kind niet beschouwd als een witte Belg!
Wat je in België sterk hebt, is dat mensen zich in eerste instantie identificeren met hun eigen parochie. Campanilismo noemt men dat in Italië, het idee dat je je vooral identificeert met de kerk in het midden van je dorp. Dat betekent dat iedereen die van een ander gehucht komt, al een vreemdeling is. Als hij er anders uitziet al helemaal. Huidskleur blijft de laatste grens.
Is dat in andere landen anders? Zijn mensen die uit de voormalige kolonies komen in Groot-Brittannië wel ‘Brits’ bijvoorbeeld?
CEUPPENS: Er is inderdaad een verschil. Al is dat ook relatief. De Britten hebben wel een heel andere migratiegeschiedenis dan wij. Er waren al tijdens de koloniale periodes mensen uit India aanwezig in Groot-Brittannië. Terwijl hier, omdat de Congolezen niet naar België mochten komen, de migratie veel recenter is.
België zag zichzelf niet als immigratieland. In 1974 was er een officiële migratiestop. Dat betekende enkel dat er niet langer bilaterale akkoorden werden afgesloten met landen om arbeidskrachten te laten overkomen. Maar er zijn meer mensen gemigreerd na de zogenaamde migratie-stop dan ervoor. Dan moet het politiek beleid ook de moed hebben om te zeggen: ‘Dit is de realiteit. België is een migratieland.’ Maar we horen dat niet graag en daarom wordt er niet over gesproken en wordt nog altijd gedaan of migratie naar België een anomalie is.
Wat zijn uw toekomstplannen? Wat wil u nog onderzoeken?
CEUPPENS: Ik wil verder onderzoek doen naar de eerste moderne Congolese schilders in de jaren twintig en dertig. En ik wil een boek schrijven waarin ik Congo en België samenbreng, als één culturele zone, waar er nogal wat wederzijdse beïnvloeding is geweest. Maar ik kijk er eerst en vooral reikhalzend naar uit dat het museum opnieuw opent!
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier