Advocaat Jos Vander Velpen portretteert de vergeten gevangenen van Breendonk
Advocaat Jos Vander Velpen dook opnieuw in de geschiedenis van de plek waar tijdens de Tweede Oorlog de grootste massamoord ooit op Belgische bodem is gepleegd: het kamp van Breendonk. ‘Toch was het ook een plaats van hoop en geloof in menselijke waardigheid.’
Ook de 76e Nationale Bedevaart in het Fort van Breendonk ontsnapte niet aan beperkende maatregelen. Amper tien deelnemers werden op 23 september toegelaten om de bevrijding van het kamp te herdenken. Niet uitgenodigd was Jos Vander Velpen, advocaat en oud-voorzitter van de Liga voor Mensenrechten. Maar hij vond een andere manier om de plek te memoreren waar de grootste massamoord op Belgische bodem werd gepleegd. Met Breendonk: kroniek van een vergeten kamp, een boek dat zijn titel helemaal waarmaakt.
Tientallen getuigenissen van slachtoffers, daders en omstanders vormen een gedetailleerd relaas van de vier jaar waarin het ingegraven bolwerk in Klein-Brabant door de SS werd gerund. Breendonk diende tijdens de bezetting als opvangkamp voor ‘asociale elementen’, een vage omschrijving die flexibel werd ingevuld. Lang voor de beruchte razzia’s in de zomer van 1942 werden er niet-Belgische Joden opgesloten. Een tweede belangrijke groep waren politieke gevangenen, vooral het verzet was in al zijn schakeringen sterk vertegenwoordigd. Verder zaten in Breendonk gijzelaars: gezagsdragers of zelfs gewone burgers die als represaille voor een aanslag van het verzet werden opgepakt. En gefusilleerd, want het ‘kamp van de sluipende dood’ heeft zijn naam niet gestolen. In Breendonk werden 164 gevangenen doodgeschoten en 21 opgehangen. 86 werden elders terechtgesteld, en nog eens 84 anderen kwamen om door mishandeling en ontbering.
De Slag om Stalingrad, het keerpunt in de oorlog: daar hebben de gevangenen in Breendonk voor moeten boeten. En de Joden stonden vooraan in de rij.
Breendonk was bovendien een transitkamp voor lugubere eindbestemmingen zoals Auschwitz en Buchenwald. Van de zowat 4000 gevangenen die er passeerden, heeft ruim de helft de oorlog niet overleefd.
Uw nieuwe boek is een herwerkte uitgave van En wat deed mijn eigen volk? uit 2003. Wat, behalve een voorwoord van schrijver Jeroen Olyslaegers, viel daar nog aan te voegen?
Jos Vander Velpen: Na dat eerste boek is er helaas nog weinig verschenen over Breendonk. Vorig jaar werd de 75e verjaardag van de bevrijding herdacht, in aanwezigheid van koning Filip. Ik ben niet dol op hoogmissen, maar het leek me wel een prima aanleiding om hernieuwde aandacht te vragen.
Bij dit soort onderwerpen heeft men de neiging te focussen op enkele beroemde cases. Maar Breendonk is het verhaal van 4000 grotendeels onbekende of alleszins lang vergeten mensen, Belgen en buitenlanders. Het was onmogelijk om alles te vertellen. Ik heb het boek wel grondig herschreven en fors uitgebreid met extra getuigenissen.
Hebt u die rechtstreeks opgetekend bij Breendonk-veteranen?
Vander Velpen: Nee, zo goed als iedereen is intussen overleden. Het zijn nu kleinkinderen die het woord nemen tijdens de jaarlijkse Bedevaart in het Fort.
Tijdens de research voor mijn eerste boek was dat anders, toen verschenen er ieder jaar nog een aantal overlevenden bij het Nationaal Gedenkteken. Sommigen heb ik goed gekend. Jan Van Calsteren, een gepensioneerde leraar, woonde hier vlak om de hoek. Hij was bij het Onafhankelijkheidsfront, ze hebben hem na zijn arrestatie zwaar gefolterd. Maar mijn nieuwe boek steunt nauwelijks op mondelinge getuigenissen. Ik weet als assisenpleiter hoe selectief het menselijke geheugen werkt. Zeker met feiten van decennia geleden is het oppassen geblazen. Getuigen mogen dan nog integer zijn, op den duur zijn ze een herinnering aan een herinnering aan het ophalen.
Waarop hebt u zich dan wel gebaseerd?
Vander Velpen: Er zijn enkele betrouwbare egodocumenten, opgetekend onmiddellijk na de oorlog, toen alles nog vers in het geheugen lag. Ik denk bijvoorbeeld aan het boek van Léon-Ernest Halkin, hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Luik. Maar veruit de belangrijkste bron zijn de stukken van het beroemde proces tegen de beulen van Breendonk, dat in maart 1946 in het stadhuis van Mechelen werd gevoerd. Pv’s met verhoren van beklaagden, verklaringen van overlevenden, maar ook van andere betrokkenen of zelfs omwonenden van het kamp.
Ik heb gezwoegd om alles te ontcijferen. Sommige verklaringen zijn kort na de bevrijding letterlijk door de champetter in potlood genoteerd. Ik ben geen historicus, maar als advocaat ben ik het wel gewend om processtukken te lezen. Ik heb alle personages precies kunnen situeren: wanneer zijn ze in Breendonk binnengekomen, in welke kamer sliepen ze, met wie deelden ze die kamer? Door de vele getuigenissen onderling af te toetsen, heb ik een samenhangend verhaal kunnen schrijven waarin de namen en feiten kloppen.
Komt uw fascinatie voor Breendonk uit dezelfde bron als uw engagement bij de Liga voor Mensenrechten?
Vander Velpen: Het verband is duidelijk, maar er hangt ook een persoonlijke ervaring aan vast. Ik kom uit Kortenaken, een boerengat in het Hageland. Anders dan in de meeste dorpen was er een huisarts, Henri Vanmolkot. Niemand kende zijn geheim, maar iedereen zag dat hij getekend was door een trauma. Vanmolkot, een buitengewoon vriendelijke, gecultiveerde man, is jong gestorven. Later, toen ik zijn verhaal achterhaalde, begreep ik hoe dat kwam. Als leider van een Leuvense studentenvereniging had hij tijdens de oorlog geweigerd om aan te sluiten bij een pro-Duitse koepelorganisatie. Hij werd opgepakt en naar Breendonk afgevoerd, waar ze hem in enkele weken tot een wrak hebben herleid. Vanmolkot kreeg difterie. Hij werd op de valreep gered door André Simonart, een van zijn Leuvense professoren, die daarmee een enorm risico liep.
Uiteindelijk heeft hij Breendonk en Buchenwald overleefd en zijn studie afgemaakt, maar hij was wel gekraakt. Zoals velen, want ook al was Breendonk geen uitroeiingskamp zoals Treblinka, toch werden er vanaf het begin mensen vernietigd.
De allereerste dode was Julius Nathan, een 62-jarige astmalijder die al na twee weken is gecrepeerd door de combinatie van mishandeling, dwangarbeid en ondervoeding.
Julius Nathan was een in Zwitserland geboren Jood. Niet toevallig, want ook in Breendonk hebben Joden een zware tol betaald.
Vander Velpen: Dat klopt. Zeker in de eerste periode vormden Joden, vaak Oost-Europese vluchtelingen zonder Belgische papieren, de meerderheid in het kamp. Ook in het verzet waren ze sterk vertegenwoordigd.
Het regime was voor iedereen gruwelijk, maar met Joden sprongen sommige bewakers nog net iets ruwer om. Begin ’43 was hun aantal fel verminderd. Philipp Schmitt, de SS-commandant van Breendonk en de Dossinkazerne, zat opgescheept met een dertigtal Joden die hij niet kon deporteren omdat ze bijvoorbeeld een Belgische vrouw hadden. Om dat op te lossen, plaatste hij ze over van de Dossinkazerne naar Breendonk. In de maanden nadien zijn liefst negen van die Joden op gruwelijke wijze vermoord. Sommigen werden in de gracht gedreven en kregen klappen tot ze verdronken, anderen werden tot aan hun kin in de modder ingegraven en afgetuigd.
De brutaliteit ging gelijk op met de frustratie van de SS’ers. De Slag om Stalingrad, het keerpunt in de oorlog: daar hebben de gevangenen in Breendonk voor moeten boeten. En de Joden stonden vooraan in de rij.
Toch stonden op het proces tegen de kampbeulen drie Joodse beklaagden terecht. Twee werden zelfs ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.
Vander Velpen: Walter Obler en Sally Lewin, ze werden allebei schuldig bevonden aan een tiental moorden. Op andere Joden, nota bene. Onbegrijpelijk, tenzij je de geschiedenis van Breendonk kent. Aangezien de eerste lichting gevangenen uit Joden bestond, werden ook kameroversten en werkopzichters uit hun groep gerekruteerd. Zo ook Obler en Lewin, die zich extra brutaal gedroegen om de SS-oversten te paaien en hun eigen vel te redden. Hoe verwerpelijk dat ook is, het illustreert hoe dun de grens is tussen dader en slachtoffer.
Walter Obler heeft een onwaarschijnlijk levensverhaal. Hij was een Oostenrijkse Jood met een Arische vrouw die voor de nazi’s naar ons land was gevlucht. Dat kon niet beletten dat hij bij het uitbreken van de oorlog door de Belgische autoriteiten naar Frankrijk werd gedeporteerd, als onderdaan van een vijandig land. Toen hij naar België terugkeerde, werd hij prompt door de nazi’s gearresteerd en in de gevangenis van Leuven zwaar mishandeld. Om maar te zeggen: hij is in Breendonk met een zware rugzak gearriveerd.
De Vlaamse kampbewakers Fernand Wyss en Richard De Bodt, beiden in Mechelen ter dood veroordeeld, waren berucht voor hun wreedheid. Wat voor mannen waren het?
Vander Velpen: Misschien was Wyss, een jonge veelbelovende bokser uit Antwerpen, een hele of halve psychopaat. We weten het niet, er werden in de aanloop naar het proces geen psychiatrische verslagen gemaakt. Maar Richard De Bodt was beslist geen sukkel. Hij was sluiswachter in Wintam, sprak verschillende talen. Een dertiger met aanzien en potentieel, kortom.
Waarom gingen zulke mannen bij de SS om het vuile werk op te knappen? Deels uit ideologische verblinding, ze waren gefascineerd door Hitler en diens Nieuwe Orde. Belangrijker nog: als SS’er konden ze een status verwerven die ze in een gewone maatschappij nooit hadden kunnen bereiken. Ze waren trots op hun uniform, op café hoefden ze zelden te trakteren, en ook bij de vrouwen hadden ze succes. Bovenal genoten ze van de macht die met hun status samenhing. Ze konden wat gewone stervelingen niet kunnen: ongestraft beslissen over leven en dood van hun medemensen.
Met 16 doodvonnissen vormt het proces tegen de kampbeulen van Breendonk een hoogtepunt van de repressie. Hadden de beklaagden pech met de timing?
Vander Velpen: In zekere zin wel. Bij de start van het proces in maart ’46 waren de oorlogswonden nog vers. Beelden van bevrijde concentratiekampen hadden pas een schokgolf door de Belgische samenleving gejaagd, de eerste overlevenden waren als levende lijken teruggekeerd. De roep om wraak klonk luid, en het net werd breed uitgegooid.
In Mechelen stonden ook meelopers terecht, zoals de koewachter en de hovenier van het kamp, twee halfgeletterde sukkels die amper beseften in welk spel ze meespeelden. Het waren geen engeltjes, de hovenier hield meer van zijn radijzen dan van gevangenen. Als iemand van pure honger een biet stal, ging hij het verklikken en werd de stakker afgerost. Maar moest hij daarom ter dood veroordeeld en geëxecuteerd worden? Dat is wrang, zeker als je bedenkt hoe goedkoop anderen later zijn weggekomen.
Aan wie denkt u? Niet aan Philipp Schmitt, want die werd later in een afzonderlijk proces ter dood veroordeeld…
Vander Velpen: … en op 8 augstus 1950 in Hoboken geëxecuteerd. De allerlaatste executie in ons land, de enige ook van een niet-Belgische nazioorlogsmisdadiger.
Schmitt heeft in Breendonk nooit zijn handen vuilgemaakt, dat liet hij over aan een onwaarschijnlijke bruut, Arthur Prauss. Die heeft zich nooit voor een rechtbank hoeven te verantwoorden, net zomin als de infame Johann Kantschuster, een SS-officier van wie echt wel vaststaat dat hij een psychopaat was.
Begrijp me niet verkeerd, ik ben tegen de doodstraf, ook voor oorlogsmisdadigers. Maar het steekt dat de echte verantwoordelijken de dans zijn ontsprongen. Dan heb ik het niet over lieden zoals Prauss of Kantschuster, maar over Alexander von Falkenhausen, die als militair bevelhebber 240 gijzelaars liet executeren en 25.000 mensen naar Auschwitz liet deporteren. En over Constantin Canaris, de grote baas van de Gestapo, die aan de lopende band arrestanten liet folteren. Ja, beide heren werden na de oorlog aan België uitgeleverd en veroordeeld. Von Falkenhausen kreeg twaalf jaar, maar dankzij de wet-Lejeune kwam hij onmiddellijk vrij. Canaris kreeg twintig jaar, maar kon ook snel naar de heimat terugkeren. Probeer dat maar eens te rijmen met de executie van die analfbete groenteboer uit Breendonk.
Breendonk was ook een martelcentrum waar verzetsstrijders, zowel mannen als vrouwen, aan een ‘scherp verhoor’ werden onderworpen. U bent niet zuinig met schokkende details. Was dat nodig?
Vander Velpen: Ik heb niks verzonnen. Wat er in de bunker gebeurde, was pure horror uit de middeleeuwen. Gevangenen werden aan een katrol opgetakeld en op alle mogelijke manieren mishandeld. Stroom op de geslachtsdelen, brandende sigaretten, de bullenpees, noem maar op. Soms lieten ze de halfdode arrestanten als een blok vallen, met hun volle gewicht boven op de scherpe rand van twee driehoekige balken.
Rond de bunker waren piepkleine isoleercellen waar andere arrestanten rechtopstaand hun beurt afwachtten. Soms dagenlang, terwijl ze alles konden horen wat er in de bunker gebeurde. Toch hebben sommigen volgehouden en niet geklikt.
Zo iemand was Marguérite Paquet, een 28-jarige vrouw die liefst zeven keer gemarteld werd. Ze hebben alles gebroken wat er in haar lijf te breken viel, maar ze is niet gekraakt. Na de oorlog heeft ze nooit gepocht over haar rol in het verzet. Ik doe niet aan heldenverering, maar mensen zoals zij mogen niet vergeten worden. Er gaan tegenwoordig stemmen op voor de vervrouwelijking van straatnamen. Prima idee, Marguérite Paquet zou alvast een perfecte kandidaat zijn.
Was het niet deprimerend om u in de gruwel van Breendonk te verdiepen?
Vander Velpen: Ik wist natuurlijk dat het geen lekker boek zou worden om in een luie stoel aan de rand van het zwembad te lezen. Maar Breendonk staat niet alleen voor een dieptepunt van de mensheid, het was ook een plek van hoop en geloof in de menselijke waardigheid. Arrestanten die ondanks zware mishandeling hun kameraden niet verklikken. Gevangenen die zelf kapotgaan van de honger maar toch hun homp brood delen met iemand die er nog erger aan toe is. Vlamingen en Walen, communisten en katholieken, in Breendonk was er veel solidariteit tussen mensen die elkaar buiten het kamp nooit hadden ontmoet.
Het verzet is in Vlaanderen nooit populair geweest. De herinnering wordt door een ander narratief weggedrukt: de collaboratie en de revanchistische, anti-Vlaamse repressie die erop gevolgd zou zijn. Zelfs de veelgeprezen Canvas-cyclus De kinderen van heeft dat ongewild geïllustreerd. De reeks over het verzet lokte veel minder kijkers en respons dan die over de collaboratie. Is dit boek een bijdrage om de balans recht te trekken?
Vander Velpen: Ik had verschillende drijfveren, maar dat is misschien wel de belangrijkste, ja. Ik vind dat het verzet veel meer erkenning en respect verdient. Over de collaboratie werden tal van boeken geschreven en films gedraaid, maar de eerste grote Vlaamse verzetsroman laat nog altijd op zich wachten.
Jos Vander Velpen
– 1948 geboren in Kortenaken
– Doctor in de rechten (KU Leuven), gespecialiseerd in strafrecht en mensenrechten
– Bekend van de assisenzaken rond Hans Van Themsche en Ronald Janssen; treedt op in politiek geladen processen, zoals het racismeproces tegen het Vlaams Blok in 2004
– 2004-2017 voorzitter van de Liga voor Mensenrechten
– Auteur van verschillende boeken, vooral over extreemrechts
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier