75 jaar Bevrijding: gerechtigheid voor iedereen?
De Tweede Wereldoorlog, met het verhaal van verzet en collaboratie en de repressie die erop volgt, is een gevoelig punt in de Belgische geschiedenis. Tot op heden. Heeft de manier waarop er is omgegaan met de herinnering aan die oorlog gerechtigheid voor iedereen gebracht?
Oorlogen maken slachtoffers. Soldaten. Militairen. Maar ook burgerslachtofers. Mensen die hun verzet bekopen met hun leven. Ook hun kinderen zijn slachtoffers. Evenals de kinderen van collaborateurs. Oorlog veroorzaakt trauma’s, generaties lang. De herinneringen en het standpunt van alle slachtoffers zijn anders. Is gerechtigheid voor iedereen ooit wel mogelijk?
Evert Peeters, historicus en co-auteur van De strijd om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, 1945-2010: ‘In herinneringspolitiek kan er per definitie nooit recht worden gedaan aan alle partijen. Alleen al omdat ‘verzoening’ ertoe dwingt om de genoegdoening voor sommige misdaden los te laten, terwijl de absolute genoegdoening uiteindelijk de oorlog voortzet. Er is dus altijd een spanning tussen de belangen van de slachtoffers en die van de ruimere samenleving of politieke gemeenschap. Transitional justice – een technische term die gaat over wat een rechtssysteem moet doen als er zich zo’n politieke cesuur voordoet – heeft een prijs en er is altijd iemand die betaalt. Die logica speelt in Chili en Spanje, maar ook hier.’
De schok van de oorlog heeft een hele reeks breuklijnen die al eerder bij België hoorden, verder uitgediept
De centrale vraag is dus eigenlijk: waarom gaat de oorlog nooit voorbij? Waarom kunnen we het niet achter ons laten?
‘Henry Rousso stelt in L e Sandrême de Vichy de 1944 à nos jours, zijn boek over het Vichy-regime, dat het un passé qui ne passe pas is. Waarom is dat zo? Dat heeft in de eerste plaats te maken met de onherstelbaarheid van de schade die is aangericht. Dat is altijd zo: je kan dingen die gebeurd zijn, niet afsluiten. Terwijl geschiedenis net gaat over afsluiten, over het plaatsen in het verleden. Dit oorlogstrauma kan niet af raken omdat je, als je dat doet, ook de slachtoffers in een hoek zet en zegt: ‘Het is voorbij.’ En tegen hun kinderen zeg je: ‘Zwijg nu.’ Als de schade te groot is, kan ze niet in het verleden geplaatst worden.’
‘Het tweede element heeft te maken met de manier waarop de samenleving met zo’n schokken omgaat. Daarin toont een samenleving haar eigen verdeeldheid. Dat is in België ook zo. De schok van de oorlog diept een hele reeks breuklijnen die al eerder bij België horen, verder uit. En omgekeerd wordt de oorlog (of het eigen verhaal over de oorlog) ook een ‘wapen’ om de eigen positie op die breuklijnen te verdedigen. Je kan niet over het oorlogstrauma praten zonder dat blijkt dat daar heel veel verschillende verhalen over bestaan, verschillende zeer uiteenlopende versies. Iedereen heeft zijn eigen waarheid, net als in families. Dat betekent niet dat je als historicus niet kan en moet zoeken naar wat er werkelijk gebeurd is. Maar die zoektocht van de historicus is slechts één traject in een veel ingewikkelder maatschappelijke zoektocht naar de betekenis van het verleden. Die zoektocht is een onderhandeling, ze levert een onderhandeld beeld op van wat er precies gebeurd is.’
Gebeurt dat in België anders dan in de ons omringende landen?
‘Die onderhandeling in België kent inderdaad een heel bijzonder verloop. Maatschappelijke verzoening heeft te maken met het herstel van de vooroorlogse orde. Met het herstel van de rechtsstaat en de rechtsorde. Dat doet het gerecht in België relatief goed. Niet zonder fouten of ontsporingen, maar gezien de omstandigheden en de omvang van de misdaden die bestraft moesten worden, voert het Belgische gerecht die taak redelijk behoorlijk uit, zonder excessief geweld, met een behoorlijk rechtlijnige aanpak die gevolgd wordt vanaf 1945. Het bizarre is dat vanaf de jaren vijftig verschillende maatschappelijke groepen heel andere verhalen vertellen over wat er tijdens en na de oorlog gebeurd is. In België – en specifiek in Vlaanderen – is er één groep die een tijd lang het recht om te spreken ontnomen is, maar die zich langzamerhand toch kan opwerken tot de dominante stem, toch in Vlaanderen zelf. Dat zijn de Vlaamse collaborateurs. Het échte onrecht is daardoor misschien wel het gebrek aan erkenning voor wat de verzetsmensen tijdens de oorlog doen. Eigenlijk wordt hen al zeventig jaar onrecht aangedaan, ze worden zelfs belasterd. Op geen enkele basis is er erkenning van de juiste en moeilijke keuzes die deze mensen hebben gemaakt. Vlak na de oorlog wordt dat nog wel erkend, worden bijvoorbeeld straatnamen vernoemd naar verzetslui. Maar dat duurt niet zo lang ( tot beginjaren 1950). Vanaf het einde van de jaren 1950 wint het andere verhaal aan invloed. In Vlaanderen tekent zich een ontwikkeling af die in Europees opzicht echt uniek is – die van het maatschappelijk eerherstel van de voormalige collaboratie.’
Vanwaar die ommekeer vanaf de jaren 1950?
‘Daarvoor moet je iets verder terug in de tijd. Er zijn twee momenten bepalend. Er is het moment dat de politieke elite de orde wil herstellen en er is het moment van de slacht-offers die naar huis komen. De politieke elite wil een nieuw en beter België bouwen vanaf september ’44, als de Britten en de Amerikanen in Brussel arriveren. Dat is het enthousiasme van de bevrijders, een breed gedeeld, nieuw Belgisch enthousiasme. De politici willen België herstellen zoals het was, maar dan beter. Een half Raar later komen de slachtoffers thuis uit de kampen. Mensen gaan kijken aan de treinstations als die lange colonnes uitgemergelde mensen passeren. En zijn verbijsterd en tegelijkertijd gefascineerd door wat er zich daar in het Oosten heeft afgespeeld. Die geschiedenis dringt maar heel langzaam door. Voor wat de impact van de judeocide betreft, laat de maatschappelijke erkenning nog meer dan twee decennia op zich wachten. Er voltrekt zich een soort fusie tussen de vernieuwende maatschappelijke ambities van de politieke elite en het idee dat je de verzetsmensen en die politieke gevangenen recht moet doen. Uit die fusie ontstaat een progressief Belgicisme, van socialisten en liberalen en ook van progressieve katholieken. Hier krijg je de basis voor een united Belgium, relatief sterk en breed gedragen. Daarbij hoort een pro-Belgisch democratisch verhaal, ‘ prisoners of war return home‘ over het oorlogsverleden, een afrekening met het anti-Belgicisme dat verkeerd is gedraaid in Vlaanderen vanaf de jaren dertig. Dat er geen acceptatie kan zijn van wat collaborateurs in het Noorden en het Zuiden van het land hebben gedaan, als handlangers van een ondemocratisch regime. Dat houdt in dat er een soort wederzijdse verstandhouding moet groeien tussen Nederlands- en Franstaligen. Dat wordt dan telkens opnieuw uitgelegd: ‘Zoals in het verzet.’ Zo raakt het verzet politiek gekleurd, maar ook de collaboratie. Dat nieuwe politieke verhaal houdt niet zo lang stand, het loopt al stuk op de koningskwestie in 1950. De tegenstellingen tussen progressieven en conservatieven, tussen links en rechts en tussen Vlaanderen en Wallonië worden dan opnieuw heel zichtbaar. Er is geen politieke drager meer voor een collectief verhaal waarin een nieuw België – en de appreciatie voor het verzet – dominant kunnen zijn.
In uw boek ‘ Scherven van de oorlog. De strijd om de herinnering van de Tweede Wereldoorlog, 1945-2010′ schrijft u dat er geen herinneringspolitiek van bovenaf is gekomen in naoorlogse periode. En dat de ‘laissez faire’ van de overheid zorgt voor een versnipperd herinneringslandschap.
‘Die regering van nationale eenheid van net na de oorlog probeert om uit de ruïnes van de IJzertoren een meer consensueel Belgisch monument te creëren, dat Vlamingen en Walen zou verenigen en dat democratisch en Belgisch zou zijn. Dat lukt niet. Wat er gebeurt: de politisering om de oorlogsherinnering in een Belgisch verhaal te vatten, roept een tegenverhaal op met een anti-Belgische reactie in Vlaanderen. Het is niet zo gemakkelijk om de vorm van de herinneringsverhalen te veranderen, zelfs als iedereen weet dat ze fout zijn. De koningskwestie en het uiteenvallen van de hoop op een nieuw België maken gerechtigheid voor iedereen onmogelijk. Je zit met een maatschappij die vooruit wil. De slachtoffers willen dat ook, maar moeten daar wel een zware prijs voor betalen: ze krijgen niet de erkenning die ze verdienen en nodig hebben om verder te kunnen. De periode van erkenning is er, maar ze is te kort.’
Vooral de repressie is centraal komen te staan in de collectieve herinnering. Is bestraffing net na de oorlog steviger of intenser dan later? En is die anders in Wallonië dan in Vlaanderen?
‘Er is niks uitzonderlijks streng of wreed geweest aan die bestraffing, zeker niet in internationaal perspectief, in vergelijking met Frankrijk of Nederland, laat staan met landen als Italië, Joegoslavië of Griekenland… Er is voor de eerste fase ook geen betekenisvol verschil op dat punt tussen Vlaanderen en Wallonië. In de tweede helft van de jaren 1940 vinden ook veel Vlamingen, vooral de niet-katholieken, die bestraffing te laks, niet te hard. Dat die bestraffing niettemin zo centraal is komen te staan in vooral de Vlaamse ‘collectieve herinnering’ heeft niet te maken met de feiten zelf, maar met het ‘herinneringsveld’, de infrastructuur. Het gaat om de herinneringsplaatsen zoals het fort van Breendonk en de IJzertoren, waar de oorlog en de bestraffing wordt herinnerd. Dat herinneringsveld is al communautair gepolariseerd sinds de jaren 1920. En er staat al een leger flamingante herinneraars klaar om de nieuwe oorlog in te passen in een verongelijkt en anti-Belgisch format dat ook al klaar ligt.’
Na de koningskwestie is er geen politieke drager meer voor een collectief verhaal waarin een nieuw België – en de appreciatie voor het verzet – dominant kunnen zijn
‘Er is geen herinneringspolitiek van bovenaf. Alleen Breendonk wordt als oorlogsmonument opgericht, voor de rest worden de twee wereldoorlogen op één lijn geplaatst, in een soort romantische herinnering aan ‘dé’ oorlog. Bestaande monumenten krijgen een extra datum erop gebeiteld: ’14-18′ staat er al, daaronder wordt gewoon ’40-45′ toegevoegd. Kosten-efficiënt én verhaal-efficiënt. Op één lijn tegen de Duitsers. Van bovenuit gebeurt er weinig mee. Als het over actief herinneren gaat, is de Belgische overheid niet onverschillig, maar wel afwezig. Voor zowel de kinderen van de collaborateurs als voor de kinderen van de verzetsmensen is het laissez-faire van bovenuit het grote probleem in het herinneringsverhaal. Als er geen officieel verhaal is, wat er in België nooit gekomen is, zitten kinderen van collaborateurs nog meer dan in andere landen met he probleem: wat is dat nu eigenlijk geweest? Het is niet zo dat hun ouders iets anders vertellen dan de staat; de staat vertelt niéts, daar gaat he over. Dat zorgt op zijn minst voor verwarring. En de kinderen van verzetsstrijders denken: waarom krijgt mijn (groot)vader of (groot-) moeder niet de erkenning die hij of zij verdient? Waar blijft het respect? De flaminganten vertellen, toch in de radicale versies van hun verhaal: ‘Er wordt gelogen.’ Maar er wordt niet gelogen: er is heel lang niets verteld. In de klaagcultuur die ontstaat in de jaren 1950 is het de marginale, maar radicale groep flaminganten die – vreemd genoeg – de overhand krijgt in het collectieve verhaal. De repressie wordt door hen bestempeld als ‘het feest van de haat’.’
Ondanks de gruwelen, lijkt het Joodse thema in het Belgische verhaal van de collectieve herinnering en het onderzoek een mineure rol te spelen.
‘Ik ben het daar niet helemaal mee eens. Er is iets anders gebeurd. Het gaat over frames van verhalen, van herdenking. Dat zijn patriottische frames van verzetsmensen en van Vlaams-nationalisten, het zijn allebei romantische patriottische verhalen. Elk met een andere inhoud, maar de vorm lijkt op elkaar. in de jaren 1980 komt het verhaal van de mensenrechten en de Holocaust boven en wordt dat het dominante frame. Dat zorgt voor nieuwe herdenkingsplaatsen, bij ons de Dossin-kazerne. Eindelijk, een herdenkingsplaats die er eigenlijk al bijna een halve eeuw had moeten zijn. Daar komt pas ruimte voor het Joodse verhaal. Ook een gemeenschap die graag haar verhaal wil vertellen – en ze heeft gelijk, want ze heeft lang moeten wachten. Tegelijkertijd heeft dat ook iets uitsluitend, iets exclusiefs, wat je nu in de discussies rond Kazerne Dossin, het museum, ook ziet.’
‘Het verhaal van de Jodenvervolging wordt verteld als een ander verhaal. Dat wordt niet gepresenteerd als een verhaal over de natie, maar over de mensenrechten. Dat is de fond van dat verhaal. Naarmate dat verhaal naar boven komt, ontstaat er een heel andere manier waarop we naar die oorlog kijken. Het gaat nu over iets helemaal anders. En dat is – opnieuw – erg voor de verzetsmensen. Het gaat helemaal niet meer over hen, over communisten of conservatieve katholieken die mensen hebben verborgen en werkweigeraars in de bossen hebben verstopt. Terwijl er eindelijk ruimte is voor het ene onrecht dat veel te lang onbesproken is geweest, zijn er andere mensen die weer uit beeld worden geduwd. Dat heeft, hoe begrijpelijk het allemaal ook is, ook opnieuw iets pijnlijks. Wat heel belangrijk is, is dat de politieke context en de verhaalframes hun invloed nog steeds doen gelden. Die frames zijn niet puur politiek. Daar zitten belangenverenigingen, gemeenschappen van herdenkers achter. Zij zetten het trauma verder, omdat dat vaak de enige manier is om minstens erkenning te verwerven voor een onrecht dat zelf onherstelbaar is.’
Kan je na zoveel jaar nog de collectieve herinnering aanpassen, naar een frame waarin ook ruimte is voor erkenning voor wat de mensen in het verzet hebben gedaan?
‘Dat is wat historici nu te doen staat. Het kán gebeuren. In Spanje worden de massagraven van de burgeroorlog ook geopend door kleinkinderen. Maar: het moet wel gebeuren. Ook al is dat polariserend. In zeker opzicht is iedereen daar bang van, want het ligt gevoelig. Het is soms akelig om te zien welke emoties het allemaal oproept.’
‘Je kan het vergelijken met de discussies over zwarte pieten die gelinkt worden aan het koloniale verleden. Ook daar gaat het over mensen die nu mee aan tafel zitten en die het recht hebben om te zeggen: “Ik vind dit symbool niet oké. Sinterklaas is een leuk feest, maar de symboolwaarde van zwarte piet is kwetsend.” Er is een groep mensen in het verhaal over het Belgische verleden die steeds maar niet mee aan tafel mag zitten, namelijk degenen die in het verzet zaten. Het is fundamenteel dat dat alsnog gebeurt. De rol van de overheid is daarin belangrijk: die moet het mogelijk maken om meer eerlijke verhalen te vertellen over wat er tijdens de oorlog is gebeurd. Daarin moeten een aantal groepen aan het woord kunnen komen, die die kans te weinig hebben gekregen. Zonder er een onmiddellijk politieke inhoud aan te geven. Wat betekent dat concreet? Dat je het mogelijk maakt dat er reportages gemaakt worden op televisie, dat er een nieuw monument wordt opgericht voor verzetsmensen. Je moet aan deze mensen de ruimte geven om dat in te vullen en de nabestaanden bijstaan met expertise. Zodat hun verhaal niet geridiculiseerd wordt, maar public science wordt. De instellingen daarvoor – het Cegesoma, de Dienst voor Oorlogsslachtoffers in het Rijsarchief – bestaan. De regering kan meer doen om dat bekend en echt toegankelijk te maken. Natuurlijk, c’est du Belge, niet durven doorduwen als je geconfronteerd wordt met activisten. Maar je moet durven luisteren naar alle verhalen.’
Evert Peeters
Evert Peeters is historicus en schreef samen met Bruno Benvindo Scherven van de oorlog: de strijd om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, 1945-2010, uitgegeven bij De Bezige Bij.
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier