50 jaar na zijn dood: de erfenis van generaal De Gaulle

Bevrijding van Parijs (1944) De Gaulle kreeg het voor elkaar dat niet Eisenhower maar hijzelf als bevrijder werd verwelkomd. © Getty Images

Hoeveel historische reputaties het voorbije jaar ook sneuvelden, hoeveel standbeelden er ook werden neergehaald – niet dat van de voormalige Franse president Charles de Gaulle. Op 9 november, bij zijn vijftigste sterfdag, zal de generaal met veel fanfare worden herdacht.

Geen stad, geen dorp in Frankrijk, of er is wel een straat of plein naar hem vernoemd. Bij de Stichting Charles de Gaulle houden ze dat nauwkeurig bij: met 3663 straatnaambordjes laat de generaal geduchte concurrenten als Louis Pasteur (3001) en Victor Hugo (2258) nog altijd ruim achter zich. In 2020 werd en wordt De Gaulle (1890-1970) het hele jaar door herdacht: het toeval wil immers dat hij 130 jaar geleden het levenslicht zag, 80 jaar geleden vanuit Londen zijn historische oproep aan de Fransen deed om de wapens op te nemen tegen de Duitse bezetter, en 50 jaar geleden tijdens een spelletje patience achter zijn bureau in elkaar zakte. In Colombey-les-Deux-Églises, het slaperige dorpje in de Haute-Marne waar De Gaulle begraven ligt, doen de souvenirwinkeltjes gouden zaken. Pelgrims hebben er de keuze uit een ruim assortiment prullaria met de beeltenis van de generaal. Politici van de meest uiteenlopende gezindten struikelen over elkaar om op het kleine dorpskerkhof een eresaluut te brengen aan de man die meer dan ooit wordt gezien als de incarnatie van het echte Frankrijk, la France profonde, en wiens mythische status slechts te vergelijken is met die van Jeanne d’Arc.

Na mij zal in Frankrijk iedereen gaullist zijn’, voorspelde De Gaulle. Het begint er aardig op te lijken.

De inzet is – vanzelfsprekend – de politieke erfenis van De Gaulle. De implosie van de centrumrechtse ‘gaullistische’ partij Les Républicains, die zich altijd als de executeur-testamentair van de generaal heeft beschouwd, biedt andere politieke formaties de mogelijkheid om een deel van diens nalatenschap op te eisen. Het meest flagrant was de poging van Marine Le Pen, die in dit herdenkingsjaar geen gelegenheid voorbij liet gaan om te beklemtonen dat haar extreemrechtse Rassemblement National nu ‘de fakkel van het verzet’ van De Gaulle heeft overgenomen. Dat geeft haar de kans om zich verder te distantiëren van haar vader, Jean-Marie Le Pen, die de generaal zijn hele leven lang bestreden heeft, en moet doen vergeten dat extreemrechtse commando’s in het verleden herhaaldelijk geprobeerd hebben De Gaulle te vermoorden. ‘De sukkels’, was diens laconieke commentaar toen hij in 1962 ongedeerd uit zijn met kogels doorzeefde Citroën DS stapte. ‘Ze kunnen zelfs niet mikken.’

Iedereen gaullist

Ter linkerzijde is de ommezwaai al even opmerkelijk: terwijl socialisten en communisten in het verleden altijd op ramkoers hebben gelegen met De Gaulle prijst de voorman van het radicaal-linkse La France insoumise, Jean-Luc Mélenchon, nu de verdiensten ‘van de grote man met zijn harde kop, die weigerde zich te onderwerpen’: un insoumis, quoi. En in het midden van het politieke spectrum spiegelt ook president Emmanuel Macron zich graag aan zijn grote voorganger. Niet voor niets poseert hij op zijn presidentiële staatsieportret voor een bureau waarop quasitoevallig een exemplaar van De Gaulles Mémoires de guerre ligt opengeslagen. In zijn televisietoespraken hanteert hij dezelfde retoriek als De Gaulle, en herhaalde hij zelfs ongegeneerd diens historische woorden ‘Je vous ai compris’ – de toverformule waarmee de generaal in 1958 vanaf een balkon in Algiers een boze menigte pieds-noirs (in Algerije geboren Fransen die zich verzetten tegen de onafhankelijkheid van de Franse kolonie) tot bedaren bracht. Het blitzbezoek van de Franse president aan de puinhopen van Beiroet deze zomer was vintage De Gaulle. Net als de generaal ziet Macron zichzelf als de redder van de Franse natie, ver verheven boven het gekrakeel van de politieke partijen, en trok hij met een eigen formatie naar de kiezer, die de traditionele links-rechtstegenstellingen moest overstijgen: En marche!

Zou de generaal nu in zijn graf liggen te woelen? ‘Na mij zal in Frankrijk iedereen gaullist zijn’, voorspelde hij kort voor zijn dood. En het moet gezegd: het begint er aardig op te lijken. Het helpt daarbij natuurlijk ook wel dat de term ‘gaullist’ ideologisch nauwelijks te definiëren valt, waardoor iedereen er zijn eigen invulling aan kan geven. Over het gaullisme als ‘isme’ zijn intussen hele bibliotheken volgeschreven. Menig publicist is daarbij op zoek gegaan naar punten van overeenkomst met het populisme, zoals we dat vandaag kennen. Die zijn ook niet zo vreselijk moeilijk te vinden: als een populist omschreven kan worden als een charismatische leider die zich afzet tegen de elite waar hij zelf toe behoort en zich beroept op een mystiek verbond met ‘het volk’, dan beantwoordde De Gaulle toch aardig aan dat signalement. Ook zijn nauwelijks verholen minachting voor het parlement – ‘een nest van intriges’ – en zijn afkeer van journalisten – ‘inkt- en azijnpissers, die met de Franse bourgeoisie gemeen hebben dat ze ieder gevoel voor nationale trots hebben verloren’ – vind je terug in het hedendaagse populistische repertoire.

De aanslag van 1962 'De sukkels', repliceerde De Gaulle. 'Ze kunnen zelfs niet mikken.'
De aanslag van 1962 ‘De sukkels’, repliceerde De Gaulle. ‘Ze kunnen zelfs niet mikken.’© Getty Images

Donderspeech

Een van de hoekstenen van de door De Gaulle in 1958 gestichte Vijfde Republiek was – en is nog steeds – het directe contact tussen het rechtstreeks verkozen staatshoofd en zijn kiezers. De generaal was daarom een groot voorstander van referenda, een instrument dat hem moest toelaten de volksvertegenwoordiging te omzeilen. En als hij zich tijdens zijn persconferenties tot ‘het Franse volk’ richtte, deed hij dat bij voorkeur over de hoofden van het journaille heen, met zorgvuldig voorbereide oneliners. Op het hoogtepunt van het studentenoproer in mei ’68 volstond één dramatisch getoonzette radio- en televisietoespraak om de Fransen de daver op het lijf te jagen. Toen de generaal hen in een donderspeech voor de keuze stelde met de woorden ‘ik of de chaos’, klampten ze zich massaal vast aan zijn broekspijpen.

De Gaulle zag zichzelf graag als un homme providentiel, door de Voorzienigheid gezonden om zijn geliefde Frankrijk (‘ce cher et vieux pays’) in zijn oude grootsheid, zijn grandeur, te herstellen. Het kan verleidelijk zijn daarin een voorafschaduwing te zien van het trumpiaanse Make America Great Again, maar De Gaulle was natuurlijk van een ander kaliber dan de praalhans die in Washington tot nader order het Witte Huis betrekt. Anders dan The Donald was hij ook niet van zelfspot gespeend. In zijn boek Les chênes qu’on abat vertelt de schrijver André Malraux, die onder De Gaulle als minister van Cultuur diende, hoe hij hem tijdens hun laatste ontmoeting, kort voor zijn dood, vroeg met welke historische figuur hij zich het meest zou kunnen identificeren: Jeanne d’Arc, Louis XIV of Napoleon? ‘ Tintin‘, luidde het verrassende antwoord. ‘Je zou het misschien niet verwachten van iemand met mijn postuur, maar mijn held is Kuifje. Wij zijn de kleintjes, die ons niet laten doen door de groten.’

Tijdens zijn presidentschap, dat duurde van 1958 tot 1969, bemoeide De Gaulle zich amper met het binnenlands beleid van Frankrijk. Daar had hij zijn personeel voor: de premier en zijn ministers, die hij naar believen kon ontslaan. Het dagelijkse politieke handwerk stond hem tegen en de prijs van het stokbrood was ook niet zijn eerste interesse: ‘Hoe kun je nu een land besturen dat 258 soorten kaas kent?’ Alleen inzake buitenlandse politiek en defensie hield hij de touwtjes stevig in handen. Waar het hem werkelijk om ging, was Frankrijk op te stoten in de vaart der volkeren, zodat het opnieuw ‘zijn rechtmatige plek’ op het wereldtoneel kon innemen, die het eigenlijk al in 1815 in Waterloo was kwijtgeraakt. De hefboom die hij daarvoor nodig had, was Europa – een sterk en soeverein Europa, waarin Frankrijk de eerste viool kon spelen en waarvan het Verenigd Koninkrijk beslist geen deel mocht uitmaken. De generaal koesterde een diepgeworteld wantrouwen tegen de Engelsen, de oude erfvijand van Frankrijk, ‘het perfide Albion’. Hij zag hen bovendien als het paard van Troje van de Amerikanen, aan wie hij zo mogelijk een nog grotere hekel had. Veel daarvan is terug te voeren op zijn ervaringen en frustraties in Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Onbetrouwbaar en onbeschoft

Zijn finest hour kende De Gaulle op 18 juni 1940, toen hij vanachter de microfoon van de BBC in Londen de Fransen opriep zich niet neer te leggen bij de Duitse bezetting – de tachtigste verjaardag van die oproep is deze zomer uitgebreid herdacht. President Macron trok er zelfs speciaal voor op bedevaart naar Londen om er samen met de Britse kroonprins Charles een krans neer te leggen bij het standbeeld van De Gaulle aan Covent Garden, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog het hoofdkwartier van de ‘Vrije Fransen’ gevestigd was.

Even terugspoelen naar 1940. Na de Duitse invasie in Frankrijk was brigadegeneraal De Gaulle, telg uit een oud geslacht van sabelslepers en veelvoudig gedecoreerd veteraan van de Eerste Wereldoorlog, door de Franse regering naar Londen gestuurd om Engelse luchtsteun te vragen voor de Franse troepen, maar Winston Churchill weigerde de Royal Air Force in actie te laten komen. Toen de wettige Franse regering in Parijs vervolgens op 17 juni de macht overdroeg aan de hoogbejaarde maarschalk Philippe Pétain, de populaire held van de Slag bij Verdun, die voor een wapenstilstand pleitte en het met nazi-Duitsland op een akkoordje wilde gooien, besloot De Gaulle zichzelf uit te roepen tot leider van ‘de Vrije Fransen.’

Charles De Gaulle en Konrad Adenauer Een logeerpartijtje legde de basis van de EU.
Charles De Gaulle en Konrad Adenauer Een logeerpartijtje legde de basis van de EU.© Getty Images

De Gaulle bleef drie jaar in Londen, waar hij voortdurend overhoop lag met Churchill, die hem later zou omschrijven als een van de meest onbetrouwbare, arrogante en onbeschofte mannen die hij ooit had ontmoet. Ook de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt moest weinig hebben van die ‘Franse keizer met zijn grote mond en zijn messiascomplex’. De Verenigde Staten bleven aanvankelijk het door de Duitsers in het zuidoosten van Frankrijk geïnstalleerde regime van Pétain, ‘de Republiek van Vichy’, steunen en weigerden De Gaulle te erkennen als leider van de Vrije Fransen omdat hij niet democratisch verkozen was. Waarop die droog repliceerde: ‘Nee, maar dat was Jeanne d’Arc ook niet.’

Getergd trok De Gaulle in 1943 naar de Franse overzeese gebieden in Afrika, met de bedoeling van daaruit het moederland te heroveren. Daar kwam niet zo heel veel van terecht, de bijdrage van de slecht bewapende en slecht getrainde Vrije Fransen aan de geallieerde oorlogsvoering stelde nauwelijks iets voor. En toch kreeg De Gaulle het in 1944, toen de geallieerde troepen na de landing in Normandië al waren doorgestoten tot aan de Seine, voor elkaar dat niet de Amerikaanse generaal Dwight Eisenhower maar hijzelf als bevrijder in Parijs werd verwelkomd. Een huzarenstukje, waardoor Frankrijk niet op het strafbankje van de verliezende collaborerende naties hoefde plaats te nemen, maar zich alsnog tot een van de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog kon uitroepen. Dat Churchill en Roosevelt hem vervolgens geen plek aan de onderhandelingstafel gunden op de conferenties van Potsdam en Jalta, waar ze met Stalin de toekomstige opdeling van Europa en de oprichting van de Verenigde Naties bespraken, nam De Gaulle op als een persoonlijk affront. ‘Een onderonsje van een lamme en een alcoholist met een paranoïcus’, noemde hij het. Frankrijk kwam er in Jalta overigens nog niet eens zo slecht vanaf: het kreeg een bezettingszone in Berlijn toegewezen en werd een van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Ne pleurez pas, Milord!

In die oorlogsjaren werd de kiem gelegd voor de gaullistische doctrine, die tot op de dag van vandaag doorwerkt in de Franse buitenlandse politiek. Centraal daarin staat de idee dat de Franse geopolitieke belangen altijd zwaarder wegen dan ideologische principes of morele overwegingen, en dat Frankrijk enkel boven zijn gewicht kan boksen als het de leiding neemt in een Europees project. Maar dan wel zonder het Verenigd Koninkrijk.

De Gaulles minachting voor het parlement en zijn afkeer van journalisten herken je in hedendaagse populisten.

In 1963, op een moment dat de Britten al anderhalf jaar onderhandelden over toetreding tot de toen nog maar zes leden tellende Europese Economische Gemeenschap, gooide De Gaulle tijdens een van zijn legendarische persconferenties een eerste keer de deur dicht: ‘Engeland is nu eenmaal een eiland. Daar kunnen de Engelsen niets aan doen, maar wij ook niet.’ En toen de Britse Conservatieve premier Harold MacMillan in 1967 opnieuw in Parijs kwam aankloppen, kreeg hij andermaal nul op het rekest. De Gaulle had oprecht met hem te doen, zou hij later zeggen: ‘Ik wilde mijn hand op zijn schouder leggen en hem troosten zoals in het chanson van Edith Piaf: ne pleurez pas, Milord!’

De manier waarop ze door De Gaulle tot in het diepst van hun ziel werden vernederd, zouden de Engelsen niet gauw vergeten. Meer dan een halve eeuw later zouden de Britse tabloids er nog dankbaar gebruik van maken in hun campagne voor de brexit. Ironisch genoeg bedienden de brexiteers zich in 2016 van exact dezelfde argumenten als De Gaulle in 1963, toen hij betoogde dat de Britse economie en cultuur onmogelijk te verzoenen zijn met die van het Europese vasteland. Alleen werden de rollen nu omgedraaid. In Frankrijk zijn ze intussen ook niet zo vreselijk rouwig om het vertrek van de Britten: het is geen toeval dat in de aanslepende onderhandelingen over een brexitdeal de Franse president Macron altijd als eerste van de Europese leiders zijn hakken in het zand zet.

Pyjama en tandenborstel

Was De Gaulle een visionair politicus? In een aantal opzichten ongetwijfeld. Tijdens de Koude Oorlog, die op de Tweede Wereldoorlog volgde, had hij bijvoorbeeld algauw door dat Europa niet eeuwig onder de Amerikaanse paraplu zou kunnen blijven schuilen en voor zijn eigen veiligheid zou moeten kunnen instaan – anno 2020 nog altijd een uiterst actueel gegeven. In 1956, tijdens de crisis om het door de Egyptische president Gamal Abdel Nasser genationaliseerde Suezkanaal, had De Gaulle zich zitten verbijten toen de Franse paracommando’s door de Sovjets en de Amerikanen werden teruggefloten. Als president koos hij vanaf 1958 voor een politiek van totale onafhankelijkheid ten aanzien van de twee grote supermachten. Hij was voorstander van een geïntegreerde Europese defensie – maar dan natuurlijk wel onder Franse leiding, steunend op de Franse atoommacht, de force de frappe.

Angela Merkel en Emmanuel Macron 'Europa, dat is Duitsland en Frankrijk', vond De Gaulle.
Angela Merkel en Emmanuel Macron ‘Europa, dat is Duitsland en Frankrijk’, vond De Gaulle.© Belga Image

Anders dan zijn landgenoten Robert Schuman en Jean Monnet, de aartsvaders van de Europese Unie, geloofde hij niet in een supranationaal politiek Europa: ‘Je kunt wel als een berggeit boven op je stoel springen en roepen “Europa! Europa! Europa!”, maar dat leidt tot niets en het betekent ook niets. (…) Ik geloof niet dat dat Europa een levende werkelijkheid kan zijn als het niet Frankrijk met zijn Fransen omvat, Duitsland met zijn Duitsers, Italië met zijn Italianen enzovoort. Dante, Goethe, Chateaubriand behoren aan heel Europa toe juist omdat ze bij uitstek Italiaan, Duitser en Fransman waren.’ Het Europa dat De Gaulle voor ogen stond, was een samenwerkingsverband van onafhankelijke natiestaten, waarin de staatshoofden en regeringsleiders dus altijd het laatste woord zouden hebben.

Tegelijk was De Gaulle pragmatisch genoeg om te beseffen dat hij dat Europese samenwerkingsverband niet in zijn eentje naar zijn hand kon zetten. En dus moest hij op zoek naar bondgenoten. De Engelsen kwamen daar sowieso niet voor in aanmerking. Omdat je Satan nu eenmaal het beste kunt bestrijden met Beëlzebub besloot de generaal zijn anti-Duitse sentimenten opzij te zetten en de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer uit te nodigen voor een bezoek aan zijn buitenverblijf in Colombey-les-Deux-Églises – hij mocht zelfs zijn pyjama en zijn tandenborstel meebrengen. Het logeerpartijtje baarde, zo kort na de Tweede Wereldoorlog, het nodige opzien en was het begin van een Frans-Duitse toenadering, die in 1963 zou worden bezegeld met een vriendschapsverdrag. Het was ook het begin van de Frans-Duitse as waar de Europese Unie nu al meer dan een halve eeuw om draait.

‘Europa,’ liet De Gaulle zich ooit ontvallen, ‘dat is Frankrijk en Duitsland. De rest is louter franje.’ De geschiedenis lijkt hem gelijk te geven. Op cruciale momenten is het altijd weer de verstandhouding tussen de Franse president en de Duitse bondskanselier die de boel vlot moet trekken. Valéry Giscard d’Estaing en Helmut Schmidt legden samen de basis voor het Europees Monetair Systeem, een deal tussen François Mitterrand en Helmut Kohl effende de weg voor de Duitse eenmaking in ruil voor de invoering van de euro. De gezamenlijke demarche van Emmanuel Macron en Angela Merkel om een Europees coronaherstelfonds op te richten, past in dat rijtje. Eind augustus, tijdens een tête-à-tête in het zomerpaleis van de Franse president op een rotseilandje in de Middellandse Zee, bespraken ze alvast de toekomst van de Europese Unie na de brexit. Zou Macron de Duitse kanselier eigenlijk al een uitnodiging hebben gestuurd voor een bezoek aan het kerkhofje van Colombey- les-Deux-Églises op 9 november?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content