50 jaar Gangreen: blijven we blind voor het racisme van Jef Geeraerts?
De roman “Gangreen 1. Black Venus” van auteur Jef Geeraerts staat niet langer in de canon van de Nederlandstalige literatuur. Berucht was het boek altijd al, maar de progressieve literaire goegemeente viel Geeraerts nooit af, tot een generatie zwarte Vlaamse schrijfsters op het voorplan trad.
Waar maken we ons druk over? Vroeger vonden we Zwarte Piet toch allemaal heel normaal? Behalve dan de mensen die al in de jaren twintig, dertig, veertig, vijftig, zestig, zeventig, tachtig en negentig wezen op het racistische karakter van de knecht van Sinterklaas. Opmerkelijk hoe kort het maatschappelijke geheugen soms is. Als het over Gangreen 1 Black Venus van Jef Geeraerts gaat, blijkt het geheugen even selectief.
Met onuitputtelijk genoegen wordt nog altijd geciteerd uit katholieke kranten die dit ‘rotboek’ over de seksuele esbattementen van een koloniaal in de laatste jaren van de Belgische heerschappij een vorm van ‘pornografie’ noemden, of wordt verhaald over het moralisme van degenen die de roman toen zelfs ‘racisme’ verweten. Nog in 2015 karakteriseerde criticus Hugo Bousset de toenmalige ‘heisa’ als ‘surreëel en grappig’. Wat hield men er vijftig jaar geleden merkwaardige denkbeelden opna! Of zou het toch zo zijn dat niet Jef Geeraerts zijn tijd vooruit was, maar sommigen van zijn strengste critici?
Met echte seksuele vrijheid of emancipatie heeft Gangreen weinig of niets te maken. Geeraerts betaalde voor seks, en zijn vrouwen waren wettelijk aan hem ondergeschikt.
Begin oktober 1969 kreeg Gangreen, ondanks ziedende onenigheid in de jury, de driejaarlijkse Belgische Staatsprijs voor verhalend proza. Een maand later nam de politie uit een boekhandel een exemplaar van het boek mee ter verdere inspectie – samen met tientallen andere van pornografie verdachte werken. Al enkele dagen later werd het exemplaar teruggebracht, maar een legende was geboren: Gangreen was een Verboden Boek, een categorie waar babyboomers maar geen genoeg van krijgen. Voor auteur en uitgever bood de ophef ongekende mogelijkheden. ‘We moeten de koe Gangreen zo lang mogelijk melken’, schreef Geeraerts, en Angèle Manteau wist precies hoe. De auteur stemde enthousiast in met (zijn woorden) ‘die wulpse vierkleurige negerin van de 4e druk. Zaak is dat ze mooi en bloot moet zijn, zodat minister Vranckx zich nog ’s een keer bewust wordt wat we van hem denken.’ De socialistische minister van Justitie Alfons Vranckx mocht het in de Senaat komen uitleggen toen zijn partijgenoot Willy Calewaert hem interpelleerde over deze vermeende censuuraffaire. Vranckx benadrukte dat het boek ‘niet in beslag genomen’ was, maar enkel was meegenomen om te controleren of het strijdig was met artikel 383 van het Strafwetboek betreffende openbare zedenschennis.
In de Kamer sneed de Franstalige socialist Guy Cudell tegenover de christendemocratische cultuurminister Frans Van Mechelen een heel andere kwestie aan. Kon de Belgische staat wel in eer en geweten zo’n belangrijke prijs geven aan een boek dat een ‘apologie van het kolonialisme en het racisme’ was? Van Mechelen bestreed die kwalificaties door te citeren uit een interview waarin Geeraerts zelf had gezegd tegen racisme en kolonialisme te zijn. Niet iedereen bleek echter bereid de auteur op zijn woord te geloven. Vranckx werd nadien steevast als een zedenpreker weggezet, maar in een toespraak hekelde hij de bekroning van een boek ‘waarin de Belgen worden afgeschilderd als een Herrenvolk’. In de Nederlandse krant Het Parool beschuldigde schrijver Herwig Leus Geeraerts ervan ’telkens weer op bewuste én latente racistische ressentimenten van zijn lezers’ in te spelen en de zwarte als ‘een minderwaardig wezen’ te presenteren. Het was een kritiek die ter linkerzijde nog voorkwam, maar die geen blijvende impact heeft gehad op de faam en culturele status van Gangreen en zijn auteur.
Alsnog in de canon
Toen Jef Geeraerts op 11 mei 2015 aan een hartaanval overleed, regende het in Vlaanderen reacties en rouwbeklag. Hij werd geëerd vanwege de grensverleggende ‘vrijmoedigheid’ waarmee hij volgens cultuurminister Sven Gatz ‘peper in de Vlaamse culturele pap’ had gebracht. De Standaard wijdde een aparte bijlage aan de auteur – een eer die dit decennium enkel Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene en Jan Hoet te beurt viel. Collega-auteurs spaarden hun lof niet. Huisvriend Erwin Mortier betreurde dat Geeraerts nooit de Prijs der Nederlandse Letteren had gekregen. Herman Brusselmans noemde hem voor de Vlaamse literatuur ‘zo belangrijk als Hugo Claus’. En Tom Lanoye stelde dat de toppen uit Geeraerts’ oeuvre ’tot het beste, het meest confronterende en het meest relevante behoort dat ooit in onze letteren en vér daarbuiten is verschenen’. In Le Soir noemde ex-hoofdredacteur Béatrice Delvaux hem ‘de Vlaamse Ernest Hemingway’. De NRC roemde zijn ‘overrompelende romans’ en ‘enkele intieme en verstilde boeken, die ten onrechte minder bekend zijn geworden’.
De canoncommissie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde achtte het in die dagen haar plicht om, nadat ze net haar lijst van 50 werken had vastgesteld, alsnog Gangreen 1 toe te voegen aan wat daardoor De canon. De 50+1 mooiste literaire werken uit de Nederlanden werd. Geeraerts nam zo plaats op het erepodium van de naoorlogse Vlaamse letteren, naast Louis Paul Boon, Hugo Claus en Ivo Michiels.
Ondanks het onmiskenbare bourgeois karakter van de autoritaire, openlijk op macht geilende en op exquis voedsel en klassieke muziek bezeten ik-verteller werden Geeraerts en Gangreen ingelijfd bij de tegencultuur uit de golden sixties, de periode waarin de westerse cultuur definitief afscheid probeerde te nemen van de taboes waarvan de hoofdrolspeler in Gangreen zich eveneens wil losmaken. De roman kan daarom wellicht het best begrepen worden als een grotesk voorbeeld van dit vrijheidsverlangen en zijn auteur bovenal als een rolmodel. Een symbolisch rolmodel, welteverstaan, want de gemiddelde westerling probeerde die vrijmaking veelal niet te forceren door op everzwijnenjacht te gaan, lijfstraffen uit te delen aan ondergeschikten en seks te hebben met tienjarige meisjes.
Twee jaar voor #MeToo nam de speciale bijlage van De Standaard een bijdrage van journaliste Eva Berghmans op over het vrouwbeeld van de auteur (‘Jef Geeraerts en de vrouwen, het is altijd een verwarrende verhouding geweest’), maar op de structureel ongelijke machtsrelaties tussen de verteller en zijn vele vrouwen in het autobiografische Gangreen werd niet gewezen. Eufemistisch repte Berghmans van de ‘zwarte minnaressen’ van de auteur, terwijl alvast in de roman veel van die seksuele relaties gepaard gingen met enige vorm van betaling, en in realiteit alle Congolese vrouwen bij wet ondergeschikt waren aan de assistent- gewestbeheerder die Geeraerts ginds was. Van een autonome partnerkeuze kon dus slechts in beperkte mate sprake zijn.
Een passage uit Gangreen die de afgelopen jaren enorm aan betekenis heeft gewonnen, vertelt hoe de ik-persoon ‘opeens een vrouwenstem “Dag Mambomo” hoorde zeggen ([…] mijn inlandse bijnaam, wát het juist betekent doet niets terzake)’. Wie naar de geruchtmakende Terzake-reportagereeks uit 2010 keek waarin Lieven Vandenhaute met Geeraerts teruggaat naar Congo, leert dat die bijnaam ‘de man die vaak slaat’ betekent (of ‘de man met de zweep’) en dat die voor een goed begrip van de seksuele relaties die de man kan aangaan in het land dus van belang is. Hij heerst en kan nemen wat hij denkt dat hem toekomt, indien nodig met geweld. Met echte seksuele vrijheid of emancipatie heeft Gangreen dus weinig of niets te maken. Dat dit in 1968 nauwelijks opviel en vijftig jaar later nog altijd niet, zegt veel over de eenzijdige invulling en herinnering van de seksuele revolutie: vrijheid-blijheid betekende ook voor wie niet van de zweep kreeg vaak dwang, maar de man die zich meende te ontvoogden van pastoor en moraal ervoer vooral vrijmoedigheid, als het al geen euforie was. Voor hem blijft de Jef Geeraerts van Gangreen een profeet.
Ook progressieve auteurs tonen zich soms blind voor het racisme in Geeraerts’ oeuvre, of erkennen het weliswaar maar wensen er niet zwaar aan te tillen.
Mentale dekolonisatie
De bijlage van De Standaard bevatte dan wel een bijdrage van een vrouwelijke journalist, Tom Lanoye wees in Humo op een meer dan veelbetekenende lacune: ‘Ik miste inzichten van zowat al onze intellectuelen die jong en/of vrouwelijk en/of gekleurd zijn. Olivia Rutazibwa, Nadia Fadil, Rachida Lamrabet, Naima Charkaoui, Mano Bouzamour, Fikry El Azzouzi, Naema Tahir… De kans is klein dat zij en ik het eens raken over Geeraerts, nog kleiner is de kans dat zij het onderling eens worden. Lekker! Maar waar waren ze? Wie ging op zoek naar hún kijk op een boek dat zich niet afspeelt in Europa en waarin de meeste personages gekleurd, jong en/of vrouwelijk zijn?’ De afwezigheid lag ongetwijfeld aan de uitgeleefde adresboekjes van de media, maar allicht toch ook aan het werk van Geeraerts zelf waarmee deze auteurs zich liever niet associeerden.
In Lanoyes opsomming van intellectuelen van kleur ontbrak overigens een belangrijke naam die zich wel degelijk en bovendien heel afwijzend uitsprak over de duistere kanten van Geeraerts’ oeuvre. Bambi Ceuppens, auteur van het baanbrekende Congo Made in Flanders (2003) en wetenschappelijk medewerker in het AfricaMuseum in Tervuren, noteerde in De Standaard dat ‘de afgelopen dagen vrijwel alle verwijzingen naar racisme in (Geeraerts’) literaire output’ ontbraken. Ze wees erop dat de auteur ‘niet zozeer hield van Congolezen, wel van zijn superieure positie tegenover Congolezen in Belgisch Congo’. Dat dit nergens werd opgemerkt leek haar symptomatisch: ‘De manier waarop na zijn dood over zijn literaire oeuvre wordt bericht, suggereert dat Vlaanderen nog altijd niet is losgekomen van zijn koloniale verleden. Het zou mooi zijn als Geeraerts’ overlijden een aanleiding zou zijn om het maatschappelijke debat aan te gaan en om, bijna zestig jaar na de onafhankelijkheid van Congo, de kennis over het land en de invloed van de koloniale beeldvorming op mensen van Afrikaanse origine in België in al zijn facetten te verdiepen.’ Dat debat is er in 2015 niet gekomen.
Het was niet de eerste gemiste kans. Tijdens de Frankfurter Buchmesse van 1993 was Geeraerts vanuit de Surinaams-Antilliaanse delegatie zwaar aangepakt wegens het voor zwarte vrouwen beledigende karakter en ‘racistisch exotisme’ van het door hem, in het Duits, voorgelezen Gangreen-fragment over een seksuele ontmoeting met een dertienjarig meisje. In een reactie op de dood van zijn vriend Geeraerts noemde Stefan Hertmans in 2015 auteur en boek in dat opzicht pijnlijk misbegrepen: ‘Hoewel hij echt de postkoloniale literatuur op gang heeft gebracht werd Gangreen in de jaren zestig allesbehalve als emancipatorisch gelezen. De discussies die hij daarover op de Frankfurter Buchmesse moest voeren waren echt heftig.’ Alsof Geeraerts’ schijnbaar emancipatoire ambities zwaarder wegen dan de impact van zijn woorden op zwarte lezers en toehoorders.
Hertmans is dit decennium niet de enige prominente auteur die Geeraerts een bijzondere rol toekent in de mentale dekolonisatie van onze gewesten. Vandaag wordt echter steeds duidelijker dat die rol op zijn zachtst gezegd dubbelzinnig was en dat het met de dekolonisatie van de Vlaamse geesten niet erg opschiet. De literaire verafgoding van Geeraerts wijst misschien wel op verblinding.
Toen Tom Lanoye voorstelde om Gangreen voor te lezen bij de heropening van het AfricaMuseum leverde hem dat een striemende reactie op van Bambi Ceuppens: ‘Dat was zowat het slechtst mogelijke idee dat iemand had kunnen bedenken. Ik begrijp niet dat Tom Lanoye, die toch de helft van het jaar in Zuid-Afrika woont, zoiets kan voorstellen.’ Met die laatste opmerking raakte ze aan een intrigerende constante: ook progressieve auteurs tonen zich soms blind voor het racisme in Geeraerts’ oeuvre of erkennen het weliswaar maar wensen er niet zwaar aan te tillen. Lanoye ging in interviews en in een lang opstel in Humo de problematische kanten (‘racisme, geweldverheerlijking, platte pornografie, bedenkelijke Afrika-kitsch, malle koloniale nostalgie’) van Geeraerts’ Congoromans overigens bepaald niet uit de weg, maar hij noemde het ‘bijzonder enggeestig om ze alleen door die bril te bekijken’.
Koloniale macho
Afscheid van Congo, het boek dat Erwin Mortier in 2010 schreef over de genoemde reis van Geeraerts naar de oud-kolonie, was bedoeld als eerbetoon aan zijn vriend en als literaire documentatie van een historisch bezoek, niet als een kritische analyse. Dan nog valt op dat hij geen graten lijkt te zien in de racistische uitspraken die Geeraerts doet in het televisie-interview dat Mortier grotendeels opneemt in zijn boek, en dat hij roemt als een heilzame vorm van parler vrai: ‘Ik heb gehoord en genoteerd hoe Jef getuigenis heeft afgelegd over de rol die hij hier gespeeld heeft in het koloniale bestel, met lijfstraffen en al, van de macht ook die hij genoten heeft en gebruikt, en van de innerlijke verscheurdheid waaruit de schrijver Geeraerts geboren is – en dit alles met een onverbloemdheid die ook in zijn Congoromans zit en die in het thuisland vermoedelijk ook nu weer voor de nodige controverse zal zorgen.’
Dat laatste had hij goed voorspeld, of nog net op tijd in zijn manuscript opgenomen toen na de uitzending van de reportagereeks in april 2010 onder meer dochter Ilse Geeraerts zich van haar vader distantieerde (‘Hij speelt nog altijd de rol van koloniale macho… Ik vind het een schande dat iemand met de intelligentie van mijn vader niet over zijn lippen krijgt dat hij mee schuldig is aan de puinhoop die Congo vandaag is’) en er ook vanuit de Congolese diaspora met ontzetting werd gereageerd (Patrick N’Siala Kiese had het over een ‘kritiekloze, herkauwde en paternalistische visie van Vlaanderen en zijn verleden als kolonisator’). Diezelfde verwijten kunnen Mortiers boek niet op dezelfde manier worden gemaakt, al is het in sommige opzichten opmerkelijk selectief. De meest racistische uitspraken uit het tv-interview – ‘Ze zijn niet gedisciplineerd… Werken doen ze zo weinig mogelijk’ – neemt hij niet op, waardoor hij ze ook niet van commentaar hoeft te voorzien. Over de kolonisatie zelf is hij streng, maar in Mortiers lectuur van Gangreen is het opmerkelijkerwijs Jef Geeraerts die daar het scherpste oog voor had en die het ook nog eens durfde op te schrijven: ‘Mij treft, bijna een halve eeuw later, bovenal de onverbloemdheid waarmee Jef de realiteiten en de morele corrumpering van het kolonialisme in hun hemd zette. Nu de vijftigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid nadert, sluit ik niet uit dat diezelfde onverbloemdheid nog altijd voor onbehagen kan zorgen.’ Tot drie keer toe gebruikt Mortier dus het woord ‘onverbloemdheid’, klaarblijkelijk een literaire kwaliteit die compenseert dat Geeraerts, zowel in zijn roman uit 1968 als in het interview uit 2010, over zwarte vrouwen spreekt als ‘wilde diertjes’.
Vorig jaar verscheen met Zwart voor het eerst een bloemlezing Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen. Eindelijk kregen nu ook Nederlandstalige auteurs uit gekoloniseerde gebieden de ruimte om hun versie van de feiten te geven. De naam Geeraerts valt nergens, maar het mag duidelijk zijn dat de emancipatie die deze teksten nastreven mijlenver verwijderd is van de extatische seksfestijnen waar de koloniale schrijver tot zijn dood nostalgisch aan terugdacht. In de beschouwingen van Dalila Hermans, Melat Nigussie, Olivia Rutazibwa en Chika Unigwe heeft het zwarte vrouwenlichaam nergens de vanzelfsprekendheid die Geeraerts erop projecteerde om er vervolgens zijn gang mee te gaan. Deze nieuwe generatie Vlaamse auteurs doorstaat doorlopend echt en symbolisch geweld op hun lichaam. Een halve eeuw na het verschijnen van Black Venus gaat hun vorm van emancipatie niet over vrije lustbeleving, maar over de vrijheid niet voortdurend gereduceerd te worden tot poetsvrouw of prostituee. ‘Een focus op het bruingemaakte vrouwenlijf legt de diepe segregatie in onze samenleving bloot’, aldus Rutazibwa. Dat deed het in de tijd van Geeraerts natuurlijk ook, maar blijkbaar had de maatschappij zwarte schrijfsters nodig om dat problematisch te vinden in plaats van geil.
Een langere variant van dit artikel verschijnt in september in Het literair klimaat 2010-2019, een boeknummer van DW B. p>
Jef Geeraerts h2>
-1930: geboren in Antwerpen p>
-1948-1952: licentiaat politieke en administratieve wetenschappen (Koloniale Hogeschool) p>
-1952-1954: legerdienst in West-Duitsland p>
-1954: trouwt en vertrekt naar Congo p>
Wordt assistent-gewestbeheerder in Bumba p>
-1959-1960: hoofd militaire eenheid p>
-1960: zwaargewond bij gevechten tussen twee etnische groepen p>
-30 juni 1960: Congo onafhankelijk; keert terug naar België p>
-1962-1966: studeert Germaanse filologie (VUB) p>
Wordt redacteur bij Elsevier p>
-1968: publicatie Black Venus, eerste deel van de vierdelige Gangreen- cyclus over de periode 1955-1960 in Congo, gepresenteerd als ‘authentieke autobiografische waarheid’ p>
Ontvangst Black Venus is meteen sterk gecontesteerd, zowel onder katholieken (‘zedenbederf’) als onder socialisten (koloniale exploitatie) p>
-1969: krijgt Staatsprijs voor Black Venus, ondanks verdeeldheid in de jury p>
Legt zich later toe op misdaadromans, reisverhalen en toneelstukken p>
-11 mei 2015: overlijdt in Gent p>
-2015: opgenomen in de Canon van de Vlaams-Nederlandse literatuur p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier