Ewald Pironet
‘Dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten?’
Een eenvoudige vraag, het antwoord is nogal ideologisch bepaald.
We zijn wereldkampioen in belasting op arbeid en alle politieke partijen vinden dat die omlaag moet. Waar de fiscus het geld dan wel moet halen, is een ander paar mouwen. Bij de rijken, zeggen sommigen. Maar die betalen al de meeste belastingen, hoor je dan. Klopt dat?
De personenbelasting belast de inkomsten uit arbeid en uitkeringen, en kent progressieve belastingtarieven: hoe hoger het inkomen, hoe hoger het belastingtarief. Cijfers van Statbel bevestigen dat: de gemiddelde aanslagvoet is 23,20 procent, de 10 procent rijksten betaalt met gemiddeld 37,30 procent de meeste personenbelasting. Ze zijn goed voor 46 procent van de totale personenbelasting, de 20 procent rijksten zelfs voor 65 procent.
Maar in de personenbelasting zitten geen sociale bijdragen en bijvoorbeeld ook geen dividenden, die belast worden via de roerende voorheffing van 30 procent. Als rekening wordt gehouden met alle inkomsten uit kapitaal en de bijbehorende belastingen, dragen de sterkste schouders nog steeds de zwaarste lasten, zij het wat minder.
Als je reserves van de bedrijven meetelt, dragen de sterkste schouders aan de top niet meer de zwaarste lasten.
In hun boek De paradox van ongelijkheid in België schrijven André Decoster en Jonas Vanderkelen (KU Leuven) dat je de ingehouden winsten van de ondernemingen kunt zien als inkomsten van de eigenaars. Dan blijkt ons belastingsysteem aan de top niet meer progressief te zijn. Naarmate het inkomen stijgt, neemt de gemiddelde belastingdruk eerst wel toe tot 39 procent, maar daalt voor de 20 procent rijksten: voor de 10 procent rijksten bedraagt de belastingdruk 36 procent, voor de 5 procent rijksten 33 procent en voor de 1 procent rijksten 19 procent.
Als je reserves van de bedrijven meetelt, dragen de sterkste schouders aan de top niet meer de zwaarste lasten. Maar lang niet alle economen vinden dat je de ingehouden winst van een onderneming kunt zien als een inkomen van de eigenaar, want die reserves zitten in de onderneming en dienen in principe om tegenslagen op te vangen en investeringen te financieren.
Je kunt ook nog de btw en andere indirecte belastingen in rekening brengen. Met het oplopen van het inkomen neemt de belastingdruk eerst nog steeds toe tot 47 procent, maar daalt de druk voor de 20 procent rijksten nóg meer: voor de 10 procent rijksten is de belastingdruk dan 40 procent, voor de 5 procent rijksten 37 procent en voor de 1 procent rijksten 23 procent. Aan de top dragen de sterkste schouders dan nóg minder de zwaarste lasten.
Of de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen hangt dus af van wat je allemaal meetelt om de belastingdruk te berekenen. Als je de reserves van bedrijven ziet als inkomsten voor de eigenaars, daalt de belastingdruk voor de 20 procent rijksten, maar het is zeer discutabel of je dat mag doen. Ook economen hebben een overtuiging en dat blijkt bijvoorbeeld uit hoe ze tegen belastingen aankijken.