Evolutie: hoe liefde ons onderscheidt van andere apen

‘Liefde’ is een evolutionair gevolg van het feit dat wij hulpeloze baby’s op de wereld zetten. © Getty Images
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Zoogdieren hebben een lange ontwikkelingsgeschiedenis achter de rug, maar wat de mens doet is toch uniek. Dat wij intens kunnen samenwerken met individuen die we niet kennen, is héél speciaal.

De zoogdieren waartoe wij behoren, hebben hun naam gekregen door hun jongen te voeden met melk die hun moeder produceert voor hun welzijn. Melkproductie dook zo’n 205 miljoen jaar geleden in de lange geschiedenis van het leven op. Het oudste bekende fossiele zoogdier zou een 10 centimeter lang spitsmuisachtig mormel geweest zijn. Het legde nog wel eieren, maar produceerde voor de uit hun ei gekropen jongen melk als een soort zweet dat uit klieren in de huid druppelde. Het beestje werd Morganucodon gedoopt, ‘Morgie’ voor de vrienden. Het was vooral ’s nachts actief om gemakkelijker aan de alomtegenwoordige dinosaurussen te kunnen ontsnappen.

Na verloop van tijd voorzag de evolutie in tepels om de melkvoeding te kanaliseren, wat het zogen veel efficiënter maakte. Een andere grote doorbraak kwam er zo’n 65 miljoen jaar geleden, niet lang na het uitsterven van de dino’s. Toen ontstond in het zoogdiervrouwtjeslichaam de baarmoeder. Het was een aanpassing die heel wat anatomische en fysiologische bijsturingen vergde.

Maar de voordelen waren zo groot dat baarmoederdragende zoogdieren snel de norm werden. Alleen het vogelbekdier en de mierenegels uit de Australische regio doen het vandaag nog op de ouderwetse manier, met eieren en melkzweet. Met een baarmoeder kun je je jongen een tijd meedragen en op een constante temperatuur houden, wat zoveel voordelen bood dat er in enkele miljoenen jaren tijd een enorme diversiteit aan zoogdieren ontstond. Het was een succesvolle ontwikkeling die we louter aan de vrouwtjes te danken hebben.

De succesvolste ontwikkelingen van zoogdieren hebben we louter aan de vrouwtjes te danken.

De allereerste voorloper van de primaten waar wij uit zouden ontstaan, liet niet lang op zich wachten. Hij heette Purgatorius (‘Purgie’) en zag eruit als een kruising tussen een rat en een eekhoorn. Hij leefde in bomen en at vooral fruit. Onze aapachtige voorouders legden een lange weg af voor er aapmensen, mensapen en mensen ontstonden. Zo’n 3 miljoen jaar geleden zou Australopithecus de eerste echte stappen richting mens gezet hebben. De moderne mens, wij dus, ontstond zo’n 200.000 jaar geleden. Hij is de enige uit onze familie die erin slaagde de hele wereld in te palmen (en ondertussen ook een stukje van de ruimte).

Dan toch geen totale willekeur: wordt de evolutie van het leven voorspelbaarder?

Jongen afmaken

In een overzicht van wat de mens uniek maakt in vergelijking met andere apen, kwam een auteur in het vakblad Nature tot de conclusie dat ‘liefde’ een opvallend onderscheidend kenmerk is. Als je naar onze naaste verwanten kijkt, de chimpansees, zie je mannetjes die agressieve testosteronbommen zijn en vrouwtjes in hun systeem kunnen terroriseren om zich voort te planten. Bij de bonobo’s, waar vrouwtjes de baas zijn, gaat het zachtaardiger toe, maar seks is er toch vooral een middel om spanningen te verdrijven en niet iets om intieme banden mee te cultiveren.

Bij ons is er dat speciale kenmerk ‘liefde’ opgedoken, in de vorm van ‘unieke, complexe en dikwijls alles overweldigende banden tussen mensen die niet aan elkaar verwant zijn’. Het is een evolutionair gevolg van het feit dat wij hulpeloze baby’s op de wereld zetten, die langdurige zorg nodig hebben. In vergelijking met hen zijn chimpanseeborelingen al bijna ‘kleuters’. Om de overlevingskansen van de natuurlijke prematuurtjes te verhogen is er, anders dan bij andere apen, actief vaderschap in ons verhaal geslopen. De vader is mee in het bad van het ouderschap getrokken om de moeder bij te staan in de zorg voor de kwetsbare baby.

De morganucodon. Het oudste bekende fossiele zoogdier legde nog wel eitjes, maar produceerde al melk voor zijn jongen.

Om de samenwerking te vergemakkelijken ontstond er in de hersenen een relatief eenvoudige chemie, die wij verliefdheid noemen. Nadat die verdampt is, kan er iets in de plaats komen wat wetenschappers ‘liefdevolle genegenheid’ noemen. Het zijn eigenschappen die elders in de dierenwereld niet voorkomen, of toch niet met dezelfde intensiteit. Elders in de dierenwereld zijn koppels meer een soort samenwerkende vennootschappen met vooral veel pragmatisme. Veel liefde zie je er niet in.

Hetzelfde geldt voor de omgang met hun kroost. Ouders zullen hun jongen en nest wel verdedigen tegen aanvallers, maar ze kijken ongeëmotioneerd toe als jongen in een nest elkaar afmaken, doorgaans omdat er te weinig eten is. Als je het vanuit onze normen bekijkt, is het bizar om te zien hoe reiger- en roofvogelouders onbewogen het jongste jong in hun nest geliquideerd zien worden door zijn oudere broers of zussen die zo hun eigen overlevingskansen verhogen, want het eten moet dan over minder bekjes worden verdeeld. Er is geen evolutionaire ruimte voor mededogen in dat systeem, anders dan bij ons.

Van intelligente geiten tot empathische varkens: ook boerderijdieren hebben gevoelens

Roedels en nesten

In Nature verscheen een uitgebreide analyse van de vraag waarom mensen probleemloos en soms zelfs belangeloos met elkaar kunnen samenwerken, ook met individuen aan wie ze niet verwant zijn, terwijl dat bij andere dieren amper voorkomt. De meest opvallende voorbeelden van intense samenwerking in de dierenwereld, zoals wolvenroedels en bijen- en mierennesten, zijn familiale ondernemingen, wat een normaal gegeven is, ook bij ons: je hebt er als individu genetisch en ander belang bij dat je familie het goed doet.

Er kan eveneens iets als een natuurlijke variant op onze sociale zekerheid opduiken: je investeert in het welzijn van individuen in je groep in de verwachting dat je zelf ook geholpen zult worden als je in de problemen komt. Vampiervleermuizen zijn er een schoolvoorbeeld van. De diertjes kunnen geen drie nachten na elkaar zonder een bloedmaaltijd, maar ze kunnen wel geholpen worden door soortgenoten waarmee ze overdag in groep in een boomholte of grot rusten. Als de andere merken dat er eentje in de problemen zit, gaan ze wat van het bloed dat ze zelf gevonden hebben ophoesten en overgeven in de muil van het onfortuinlijke beestje.

In de dierenwereld is er geen evolutionaire ruimte voor mededogen.

Het werkt echter uitsluitend in groepen die lange tijd samenblijven, want de diertjes moeten zich kunnen wapenen tegen profiteurs: individuen die doen alsof ze niets gevonden hebben om te kunnen genieten van de inspanningen van anderen. Geen enkel sociaal systeem lijkt meer dan 15 procent profiteurs te kunnen verdragen zonder onderuit te gaan. Zelfs vampiers houden een vorm van boekhouding bij van wat iedereen krijgt of geeft. Als een dier er de kantjes afloopt, wordt het na verloop van tijd niet meer geholpen. Het systeem moet zichzelf beschermen tegen misbruik.

Dat wij, mensen, op grote schaal kunnen samenwerken met niet-verwante individuen, en zelfs diensten kunnen verlenen aan personen die we niet kennen, is een evolutionaire uitzondering, hoewel het in onze wereld zo algemeen voorkomt dat de meesten van ons het normaal vinden.

Een eerste cruciale factor in het verhaal is de kans op wederzijdsheid, de sociale zekerheid uit het vampierverhaal: als je iemand helpt, hoe groot is dan de kans dat hij of zij jou later kan helpen? Het impliceert dat je vooral mensen gaat helpen als je veronderstelt dat je ze later nog zult ontmoeten. Je moet er ook van uit kunnen gaan dat ze zelf hulpvaardig zijn. Als je in het verkeer systematisch de weg wordt afgesneden door chauffeurs van BMW’s of vrachtwagens, zul je minder geneigd zijn hoffelijkheid naar die groepen toe te betonen.

Efficiënte brandweer

Een tweede factor is groepsselectie. Het is een intens bediscussieerd thema in de evolutiebiologie, die er nog altijd van uitgaat dat strijd voor de overleving zich vooral op het individuele niveau afspeelt, en niet op dat van groepen. Toch is het niet uitgesloten dat groepen die socialer georganiseerd zijn dan andere, het er op termijn beter afbrengen, wat een evolutionair voordeel kan geven. Gemeenschappen met een efficiënte brandweer bieden individuen een grotere kans om te overleven, hoewel het voor de brandweermensen zelf soms beter zou zijn om niet zo veel individuele risico’s te nemen.

Net als wij kunnen chimpansees én hommels op de schouders van ­reuzen gaan staan. © Getty Images

De analyse in Nature stelde vast dat beide factoren afzonderlijk, wederzijdsheid en groepsvoordeel, onvoldoende zijn om de intense samenwerking in mensengemeenschappen te kunnen verklaren. Maar de twee samen kunnen het wel, zeker in een context met grote en graduele verschillen in de bereidheid tot samenwerking. De combinatie geeft zelfs aanleiding tot extra coöperatie. De bereidheid tot samenwerking verhoogt dus substantieel in groepen die op zichzelf al vrij sociaal georganiseerd zijn.

Het klinkt plausibel. Het verklaart waarom wij kunnen uitmunten in aspecten als liefdadigheid en solidariteit. Er is in de dierenwereld nog niets gevonden dat zelfs maar in de buurt komt van onze liefdadigheid: investeren in een sociaal systeem zonder dat je persoonlijk een directe positieve return verwacht, tenzij een goed gevoel. Dieren zullen soms wel verdragen dat soortgenoten mee komen eten van een voedselbron die ze gevonden hebben, maar ze gaan het niet zover drijven dat ze actief voedsel met anderen delen in een context van schaarste. Bovendien blijken er in de dierenwereld binnen een soort doorgaans te weinig verschillen tussen groepen te bestaan om groepselectie als relevante factor te kunnen laten spelen. Het is iets van ons, met onze grote culturele verschillen tussen groepen.

Slimme hommels

Hoe ellenlang de levenslijn van zoogdieren ook is, wij hebben een turbo op onze evolutionaire ontwikkelingen gezet. De explosieve toename van onze hersencapaciteit heeft geleid tot een exponentiële toename van mogelijkheden, met artificiële intelligentie als recentste doorbraak die onze levens fundamenteel door elkaar lijkt te gaan schudden. Een belangrijke eigenschap die dat mogelijk maakt, is dat we kunnen leren van anderen, van de geschiedenis en van elkaar. We kunnen op de schouders van reuzen gaan staan, en we kunnen profiteren van de inzichten van uitzonderlijk begaafde individuen die hun kennis al dan niet tegen betaling beschikbaar stellen voor iedereen.

Niets sluit uit dat een andere soort dan de onze binnen een half miljoen jaar kern­bommen maakt.

Toch moeten we onze drang naar uniciteit niet zover drijven dat we ons in alles van de rest van de dierenwereld willen onderscheiden. In Nature Human Behaviour verscheen een studie die aantoont dat ook chimpansees in staat zijn van elkaar te leren. De conclusie steunde op een experiment waarin dieren een vrij ingewikkeld manoeuvre moesten uithalen om aan een beloning te raken. Geen enkele van de 66 in een chimpanseeopvangcentrum in Zambia geteste individuen slaagde erin de taak op te lossen. Maar nadat verzorgers twee chimpansees hadden geleerd hoe het moest, verspreidde de kennis zich als een lopend vuurtje. Dieren observeerden hoe anderen het deden en kopieerden hun gedrag.

Intrigerend is dat een studie in Nature aantoonde dat hommels in staat zijn tot een vergelijkbaar leergedrag om een ingewikkelde constructie om aan voedsel te raken te doorgronden, ondanks het feit dat hun hersenvolume slechts een fractie is van dat van chimpansees. Geen enkel beestje slaagde erin het op eigen kracht meester te worden, maar nadat enkele diertjes geleerd was hoe het moest, ging het wel.

In de natuur zijn er mooie voorbeelden van dieren die geleidelijk verfijningen aanbrachten aan speciale gedragingen die ze in hun systeem hadden opgenomen. Zo hebben Japanse apen het gedrag waarbij ze knollen wassen voor ze worden opgegeten, in de loop der jaren bijna tot de perfectie verfijnd. Hetzelfde gebeurde met kraaiachtigen die doornen leerden gebruiken om insecten uit schorsspleten te vissen.

Hoe speciaal wij als mens ook geworden zijn, we mogen nooit vergeten dat ook wij ons op een continuüm van evoluties van gedragingen bevinden. Niets sluit uit dat binnen een half miljoen jaar een andere soort dan de onze kernbommen maakt. Het blijft wel absurd dat een soort zich inspant om technologieën te ontwikkelen, waarmee ze zichzelf kan vernietigen. Ook zoiets is tot dusver nooit elders in het dierenrijk waargenomen. Maar een pluspunt voor ons kunnen we het niet noemen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content