Dit is hoe hulpprojecten in Afrika de rijken rijker maken
Ontwikkelingsprogramma’s gefinancierd door donoren hebben in vijf extreem arme regio’s in Afrika vooral de rijken geholpen. Dat is de uitkomst van een onderzoek van een Afrikaans consortium van onderzoeksjournalisten dat Knack publiceert.
Het onderzoek werd uitgevoerd door het African Investigative Publishing Collective in het noorden van Oeganda, de Democratische Republiek Congo, het township Kibera in Kenia, het westen van Ivoorkust en het noordwesten van Kameroen.
De grootste hulpprojecten die de laatste tien tot vijftien jaar in deze gebieden uitgevoerd werden, kwamen voor het grootste deel plaatselijke elites ten goede. De armen in de regio waren niet beter af en bleken soms zelfs armer dan voorheen.
Omerta in Ivoorkust
‘U gaat hier niemand tegenkomen die over deze programma ’s wil praten,’ zegt Amadi Sidiné, wiens winkel in Duékoué alles verkoopt van blikjes tomaten tot gloeilampen.
Duékoué is de belangrijkste stad in het westen van Ivoorkust. Tientallen donor-projecten werken er sinds het einde van de burgeroorlog in 2008 aan projecten voor ‘wederopbouw’. En Sidiné heeft grotendeels gelijk. Twee kennissen werkzaam in ngo’s blijken onvindbaar wanneer we ze willen interviewen, en ook burgers vallen stil zodra we onze vragen stellen.
U gaat hier niemand tegenkomen die over deze programma ’s wil praten.
Amadi Sidiné, lokale handelaar
De ‘successen’ die de brochures van de programma’s vullen, blijken al even moeilijk te vinden. De stad beschikt over een paar honderd bakstenen bouwsels voor teruggekeerde oorlogsvluchtelingen, maar de meeste staan leeg en moeten gerepareerd worden. De enkele families die wel in zo’n huisje wonen zeggen dat ze ieder ogenblik ontruimd kunnen worden omdat ze ‘niet op een wachtlijst’ staan. De meeste mensen hier hebben geen toegang tot veilig drinkwater of gezondheidszorg.
Lokaal journalist Sidi Beh zegt dat de honderden miljoenen dollars aan steun van de Wereldbank en westerse landen voor ‘post conflict assistance‘ en ‘presidential emergency plan‘ fondsen voornamelijk in de zakken terecht zijn gekomen van regeringsfunctionarissen. Het zijn niet toevallig hun bedrijven die nu geacht worden de benodigde producten en diensten te leveren.
‘Zodra deze ‘big men‘ het contract in handen hebben, rennen ze ermee weg naar hun eigen dorp of stad om het daar uit te voeren. Of niet’, zegt Beh. Een auditverslag van de ANRMP (National Authority for Public Procurement Regulation) over de periode 2011-2013 bevestigt dat in totaal 58 van 60 zulke ‘ontwikkelingscontracten’ ‘onregelmatig’ werden toegekend.
Het overheidsbureau van Ivoorkust verantwoordelijk voor good governance laat weten dat mensen corruptie aan hen moeten melden. Lokaal predikant Oboué Armand vertelt ons echter dat klokkenluiders worden gestraft. ‘Leiders op plaatselijk niveau staan onder druk om zulke mensen te excommuniceren.’
Onzichtbare bomen in Kameroen
Een woordvoerder in het paleis van de traditionele leider in Nkwen, bij Bamenda in Kameroen, zegt blij te zijn met het boomplantproject in zijn gemeenschap. ‘Vanwege de hitte hebben sommige bomen het niet gered. Maar ongeveer duizend zijn er nog.’ Als we hem vertellen dat we op de zogenaamd beplante plek staan en dat er hier helemaal geen bomen staan, hangt hij de telefoon op.
Ook gemeentelijk hoofd Augustine Fortisah Che in de wijk Atuazire in Bamenda heeft dingen gezien die er niet waren. Hij toont ons een document uit 2009 waarop hij voor de levering van zes door de Wereldbank gefinancierde waterputten in zijn gebied getekend heeft. Hij had er echter maar vier gezien, en twee van de vier waren toen al kapot. Naast een van de twee overgebleven putten staat nu een bordje ‘water not allowed for drinking‘. ‘Ik tekende gewoon omdat ik geen Frans kan lezen’, legt Fortisah Che uit.
De delegatie van de Wereldbank was afkomstig uit de hoofdstad Yaoundé waar men Frans spreekt, in Bamenda spreekt men Engels. We vermoeden echter dat zowel Fortisah Che als de traditionele leider van Nkwen ‘aangemoedigd’ zijn om hun handtekening te zetten in ruil voor een deel van de opbrengst. Volgens een plaatselijke socioloog en twee juridische experts die wij spraken, is dit gebruikelijk binnen de ‘ontwikkelingshulpmonitoring’ in Kameroen.
Ik tekende gewoon omdat ik geen Frans kan lezen.
Augustine Fortisah Che, gemeentelijk hoofd
Ook hier worden hulpprojecten ‘gekaapt’ door overheidsambtenaren. ‘Ik zie betalingen aan mensen in de regering en hun familieleden langskomen’, bekent een auditeur van ontwikkelingsprojecten. ‘Maar we geven schone audits, anders komt men in de problemen.’
De auditeur en zijn moeder bellen onze verslaggever die avond huilend op met het dringende verzoek zijn naam niet te noemen. Er zitten in Kameroen wel meer mensen in de gevangenis die bij de regering in ongenade zijn gevallen.
‘Ik ga niet klagen over die lui’, zegt een boer die we ontmoeten in een gebied waar een waterproject zou moeten zijn, maar niet is. ‘Ze kunnen mijn kinderen vermoorden met hekserij.’
En misschien is er wel hekserij mee gemoeid. Volgens een Kameroense bedrijfswebsite is de Joe Conner Water Company, die in opdracht van de Wereldbank enkele ondertussen vervallen stukjes straatweg in Bamenda heeft aangelegd, gevestigd in Nkwen Street. Maar een huisnummer wordt niet vermeld en Nkwen Street is lang. Een email naar het opgegeven adres kaatst terug en telefoontjes naar het vermelde nummer worden niet opgenomen. Ook het bedrijf Bright GP, verantwoordelijk voor de waterputten, krijgen we niet te pakken.
We onderzoeken nog een groot project van de Wereldbank en westerse donoren in Bamenda: Lifidep, dat volgens de documentatie veeboeren helpt om beter te voederen en te fokken. Maar Pius Mbipe, coördinator van Lifidep, zegt dat hij ‘geen informatie over de telefoon’ geeft. We vragen een emailadres. ‘Nee. Sorry’, zegt Mbipe, en hij hangt op.
‘De boeren hebben daadwerkelijk een training gehad’, zegt hoofdredacteur Ful Joy van het regionale maandblad Farmer’s Voice. ‘Maar het zijn altijd de projectmanagers die er echt beter van worden.’ Hij voegt toe dat de plaatselijke elite die zich de projecten toe-eigent zelf grote boerderijen bezit. ‘Hoe rijker zij worden, hoe meer zij concurreren met de kleine boeren.’ Volgens het Kameroense Bureau van de Statistiek waren mensen in het noordwesten van Kameroen in 2014 gemiddeld armer dan in 2001.
Het water van Kinshasa
Gervais Ntariba, directeur van het Congolese staatswaterbedrijf Regideso voor de regio Kinshasa, beweert dat ’twee derde van de bewoners’ van deze stad nu over proper drinkwater beschikt. Opmerkelijk want buiten op straat lopen op elk uur van de dag en nacht mensen lange afstanden met emmers water. Ntariba reageert geïrriteerd op onze verbazing. ‘Je kan niet héél Kinshasa tellen. De bevolking verdubbelt elke twee jaar.’
Ntariba’s vertrouwen in PEMU (‘Project Eau Potable en Milieu Urbain’), het Wereldbankproject van 190 miljoen dollar dat niet alleen proper water moet brengen in Kinshasa maar ook in twee andere grote steden in het land, wordt wellicht gedeeltelijk ingegeven door het feit dat zijn bedrijf ‘alleen kan overleven met bail-outs van internationale donoren’. Dat staat te lezen in onderzoek van Kinshasa’s Institut Superieur de Commerce uit 2008.
In 2014 – PEMU in volle gang – gaf de Wereldbank zelf toe dat Regideso niet in staat was andere overheidsinstanties waterrekeningen te sturen en dat vele van de watermeters regelmatig defect waren.
Het geld bedoeld voor de gemeenschappen die in de bossen wonen, bereikt hen nooit.
‘Jean’, functionaris van het Ministerie van Milieu
De Wereldbank heeft Chinese en Zuid-Afrikaanse bedrijven gecontracteerd om een nieuwe waterinfrastructuur te bouwen, maar in de projectdocumenten wordt niet aangegeven hoe deze onderhouden zal worden. Gervais Ntariba blijft optimistisch. ‘Kinshasa zal in 2020 zeker 100% water hebben’, verzekert hij ons als we vertrekken.
Tachtig kilometer van de hoofdstad, aan de oever van de Congorivier, worden we uitgenodigd om de resultaten van een ander project van de Wereldbank te bekijken. Het REDD-programma moest meerdere miljarden inzetten om de majestueuze bossen van de regio te beschermen en de mensen die er wonen.
We lopen langs de rivier met een functionaris van het Ministerie van Milieu. De man – lang, zonnebril, pet, mooi pak, ‘noem mij maar Jean‘ – wijst naar een met hout beladen boot. ‘Dat is beschermd hout. De lokale bevolking is het beginnen kappen omdat alle andere houtsoorten contractueel bestemd zijn voor de grote bedrijven waarmee onze leiders zaken doen.’
‘Jean’ legt uit hoe hooggeplaatste functionarissen op zijn ministerie donorgelden naar eigen inzicht besteden terwijl zij tezelfdertijd instaan voor houtcontracten. ‘Het geld bedoeld voor de gemeenschappen die in de bossen wonen, bereikt hen nooit’, zegt hij. ‘Zij worden net van hun gebieden verdreven.’ Irène Wabiwa, directeur van de Forest Campaign van Greenpeace Africa, bevestigt: ‘Deze kwetsbare mensen zijn overgeleverd aan bedrijven die door de overheid worden beschermd. Zij betalen hun arbeiders nog geen twee Amerikaanse dollar per dag.’
Het opschroeven van Kibera, Kenia
In Kibera zijn het huizen die de rijken ten goede komen. ‘Wij zijn hun arbeiders’, zegt Lucianna Wanjiku (58), wijzend op de nieuwe high rise appartementen aan de overkant van de weg rondom het Keniaanse township. Wanjiku was ooit een van deze huizen beloofd, maar ze werden toegewezen aan bureaucraten uit de middenklasse met politieke connecties die zich de hoge huren konden veroorloven.
Wanjiku, woonachtig in Kibera sinds de jaren zeventig, woont bijgevolg nog steeds in een krot zonder elektriciteit, in een straat waar rioolwater vrij stroomt. De bewoners van Kibera steken dus enkel de weg over om schoonmaak- en ander werk te doen voor de huurders van de appartementen.
In het jaar 2000 waren ambtenaren bij Wanjiku langsgekomen met een aanlokkelijk voorstel. Voor het equivalent van tien Amerikaanse dollar zou ze in ruil voor haar stukje grond een eigendomsbewijs krijgen en een optie op een nieuw appartement aan de overkant. Wanjiku overhandigde de delegatie haar tien dollar spaargeld en de ambtenaren schreven het nummer ‘van de titelakte’ op haar muur. Het is sindsdien vervaagd, maar ze herinnert het zich nog goed: ‘KS / SD / 57, maar ik denk dat het diefstal betekent want die heren vertrokken met mijn geld en ik heb ze nooit teruggezien.’
Inwoners van Kibera weten dat het zo loopt, het lijkt te wennen.
Er zijn sindsdien nog vergelijkbare programma’s in Kibera opgezet. Het meest recente is KENSUP, werd opgezet in 2005 en gefinancierd door de Wereldbank en het Keniaanse Slum Upgrading Programme dat op zijn beurt geld ontvangt van UN-Habitat (United Nations Human Settlements Programme, programma van de Verenigde Naties, nvdr.). Ook KENSUP heeft inmiddels, dat maakt de parkeerplaats vol auto ’s bij het nieuwe appartementenblok duidelijk, weer nieuwe huizen voor de middenklasse opgeleverd.
Inwoners van Kibera weten dat het zo loopt, het lijkt te wennen. Zevenentwintig van de drieëndertig geïnterviewden in een onderzoek uit 2009 van de Duitse universiteit van Maagdenburg voorspelden dat ook KENSUP hen zou verdrijven om plaats te maken voor nieuwbouw. De mensen wisten dat ze hun woonplaats, sociale en economische netwerken zouden verliezen en niet in de nieuwe woningen zouden belanden.
Onderzoek van de Wereldbank toont aan dat de huisbazen van Kibera – krottenverhuurders met politieke connecties – voor in totaal één miljard Amerikaanse dollar zouden kunnen worden uitgekocht. Dat is een koopje als je weet dat er binnenkort opnieuw vijf miljard Amerikaanse dollar in KENSUP zal worden gepompt. Met deze slumlords uit de weg zouden de krottenbewoners echte titelaktes kunnen krijgen en zou de staat kunnen beginnen met het aanleggen van elektriciteit, water en riolering.
Een woordvoerder van het Ministerie van Huisvesting zegt dat het verlenen van titelaktes daadwerkelijk op de agenda staat en dat er al ‘498 informele nederzettingen met dit doel in kaart zijn gebracht.’ Maar een topambtenaar van datzelfde ministerie vertelt ons anoniem dat hij gelooft dat ‘mensen in hoge functies niet willen dat Kibera ophoudt te bestaan, ze verdienen namelijk zoveel geld aan de sloppenwijk.’
De untouchables van Gulu, Oeganda
Op straat buiten Peyero, een bar op Lagara Road in Gulu in het noorden van Oeganda, staat een auto die behoort tot de officiële residentie van president Museveni – dat zie je aan de laatste letter van de nummerplaat. Navraag leert dat zowel de bar als de auto eigendom zijn van Harriet Aber, de ‘sociale vriendin’, zoals zij werd genoemd tijdens een parlementaire vragenuurtje, van generaal Salim Saleh, broer van president Museveni en veteraan van de oorlog tegen het Lord’s Resistance Army (LRA) van Joseph Kony. Het is deze twintig jaar durende oorlog die de regio straatarm heeft achtergelaten en waarom hier grootschalige wederopbouw- en landrestitutieprogramma ’s voor de berooide bevolking worden uitgevoerd.
Maar de elite van Oeganda wil ook land bezitten, vooral het vruchtbare land in deze regio is in trek. Generaal Saleh, Harriet Aber, en nog een aantal hooggeplaatste legerleiders en politici uit hun netwerk worden door de lokale bevolking beschuldigd van land grabbing, het zich onrechtmatig toe-eigenen van gebieden. Zijn antwoorden steevast dat zij het land niet stelen maar kopen en dat de traditionele landrechten van de plaatselijke gemeenschappen niet ‘bevestigd’ zijn. De groep rond de president, bijgenaamd de untouchables, heeft belangen in grote lokale en buitenlandse bedrijven die allen azen op de vruchtbare grond.
Het is daarom wellicht niet verrassend dat ook het grote landrestitutie- en wederopbouwproject in het noorden van Oeganda, gefinancierd door internationale donoren (het budget bedraagt 660 miljoen Amerikaanse dollar) en bestempeld als het Peace and Reconstruction Development Plan (PRDP), dat in 2007 van start ging op belangstelling van deze elite kon rekenen.
De bouw van wegen, bruggen en overheidskantoren pakten ze enthousiast aan. Alleen werd er niet overlegd met de bevolking, enkel met bevriende bestuurders van nieuwe districten in de regio. Robert Esuruku, die ethics and development studies doceert aan Kampala’s Makerere universiteit, stelde in een onderzoek in 2011 vast dat het beschikbare geld voor de gemeenschappen ‘kromp’ omdat nieuwe districten het geld nodig hadden.
Ngo’s kunnen weinig doen wanneer mensen van hun land verdreven worden.
Elly Turuho, ngo ACCORD
De districtsbestuurders prefereerden bovendien lucratieve prestigeprojecten – zoals de bouw van een stadion met 40.000 zitplaatsen in een regio vol ondervoede mensen. Een ander wegenproject verwoestte zelfs landbouwgrond tegen het protest van de plaatselijke gemeenschap in. ‘De investering door het PRDP in de heropbouw van de levens van de bevolking was verwaarloosbaar, ‘ concludeert Esuruku.
Pamela Judith Angwech van de Gulu Women’s Development and Globalization (GWED-G) en haar college Elly Turuho van de ngo ACCORD, voor wie Esuruku zijn research deed, zeggen dat de landrechten van de gemeenschappen in het gedrang komen door politieke leiders die hun macht misbruiken en die ‘connectiepunten zijn voor land grabbing‘, zoals Angwech het omschrijft. Elly Turuho zegt dat, vanwege angst voor deze machtige mensen, ngo’s weinig kunnen doen wanneer mensen van hun land verdreven worden.
In 2012 bleek dat 14 miljoen dollar van de donorfondsen bestemd voor het PRDP regelrecht gestolen was. Dit werd de donoren te gortig. Het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Ierland vroegen hun geld terug en de Wereldbank meldde dat het de kredietverlening aan Oeganda zou herzien. Maar nadat de accountant van het PRDP-programma was veroordeeld en in de gevangenis beland was – terwijl hooggeplaatste schuldigen vrijuit gingen – krabbelde iedereen terug. Een nieuw Europees programma voor de regiovermeldt het risico van ‘capture by local elites’ maar is desondanks in volle gang.
Daartegenover staat dat een armoedesurvey van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties uit 2015 laat zien dat er in het meest getroffen gebied van het noorden van Oeganda sprake is van een inkomensvermindering in vergelijking met voorgaande jaren.
‘Meer context en tijd’
Het risico dat geld bestemd voor hulpprogramma’s in de handen van elites terechtkomt en dat dit kan resulteren in een ‘netto verlies voor de economie van het land’, werd reeds in 2006 beschreven in onderzoek van de Universiteit van Glasgow. Een studie van de Wereldbank zelf uit 2003 waarschuwde ook al tegen ‘versterking van het privilege’ van de elite met hulpgeld.
Maar de praktijk gaat gewoon door. ‘Werken met elites is deels opzettelijk beleid’, stelt een consultant die al twintig jaar donorprojecten in het zuiden en oosten van Afrika evalueert. ‘Als donor wil je invloed hebben op partnerlanden, of het nu gaat om het terugdringen van IS, of China, of om het mitigeren van migratie naar het Westen. Dus hoe hoger je partners zitten, hoe beter. Het is ook eenvoudiger om grote bedragen te geven op topniveau, dat scheelt een pak administratie. Maar zulke hulp kan zeker een negatief effect hebben op het leven van de armen.’
Gigadonoren als de Wereldbank geven niet om solidariteit met de armen.
Bogdan Vanden Berghe, 11.11.11
Bogdan Vanden Berghe van de Vlaamse koepel van ontwikkelingsorganisaties 11.11.11 noemt de bevindingen van het rapport ‘superpijnlijk’, al geeft hij toe ‘niet totaal verrast’ te zijn. ‘Gigadonoren als de Wereldbank geven niet om solidariteit met de armen, die bedenken plannen voor een land die ze dan samen met zo’n regering gaan uitvoeren. Wij gaan daarentegen uit van een samenwerkingsmodel waarbij we samen met een partner voor dezelfde idealen staan. Bijvoorbeeld tegen corruptie en voor betere justitie.’
Worden er hier dan nooit verkeerde keuzes gemaakt? ‘Je komt inderdaad soms tot de conclusie dat je met een bepaalde partner niet verder kan. Of dat een partner vanwege de onderdrukking zelf niet verder kan opereren in zijn land. Dat zijn moeilijke situaties. Toch kan je mensen die onderdrukt en arm gehouden worden terwijl een elite het geld opsoupeert niet in de steek laten.’
De Wereldbank liet een week na ontvangst van onze bevindingen en bijbehorende vragen weten ‘meer context en tijd’ nodig te hebben voor een reactie.
Dit artikel werd geschreven door Selay Kouassi, Chief Bisong Etahoben, Eric Mwamba, Francis Mbala, Ken Opala, en Benon Herbert Oluka, en geredigeerd door Evelyn Groenink, investigations editor voor het African Investigative Publishing Collective (AIPC).
Het transnationaal onderzoek van het AIPC in samenwerking met ZAM kwam tot stand met behulp van financiële steun van Unesco’s IPDC-programma en de Open Society Foundation.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier