Eén op tien kinderen krijgt ooit te maken met leerstoornissen. Er bestaan zowel verschillende oorzaken als verschillende oplossingen.

TERWIJL de ene leerling van het ene naar het andere schooljaar rollebolt, volgt een ander een parcours vol struikelblokken. Experts ramen dat ongeveer één op vier kinderen moeilijk meekunnen in het klassieke onderwijs. Rond deze tijd zitten heel wat ouders en kinderen dan ook met spannende vragen. Soms hebben onvoldoende resultaten te maken met een beperkte begaafdheid, maar ze kunnen ook kinderen met een normale of zelfs een hoge begaafdheid treffen. Op de rapporten van normaal begaafde kinderen met leer- of gedragsstoornissen wemelt het van de etiketten : ?lui?, ?onwillig?, ?verstrooid?, ?speelvogel?, ?klasverstoorder?. Daarbij wordt wel eens uit het oog verloren dat het irriterend gedrag van leerlingen de clown uithangen, zich een houding aanmeten van ?het kan me allemaal niks schelen?, zich gesloten als een oester opstellen niet zelden compensatie- en camouflagemechanismen zijn voor leerproblemen.

Eén op tien kinderen zou volgens recente wetenschappelijke studies te kampen krijgen met één of andere vorm van leerstoornis. Veelal gaat het om dyslexie (moeilijkheden met lezen), dysorthografie (moeilijkheden met spelling), dyscalculie (rekenproblemen) en aandachtsstoornissen, al dan niet gecombineerd met hyperactiviteit. Deze zaken komen drie keer meer voor bij jongens. Waarom jongens er meer vatbaar voor zijn, is nog niet duidelijk. De hogere kwetsbaarheid van jongens blijkt onder andere ook bij geboortecomplicaties en -mortaliteit.

Wetenschappers stellen dat leerstoornissen veelal familiaal bepaald zijn : de aanleg tot een bepaalde leerstoornis is genetisch meegegeven. Daarom zal die leerstoornis zich niet noodzakelijkerwijs manifesteren. Omgekeerd is een leerstoornis niet uitgesloten, omdat er geen precedent in de familie is. Het verkleint alleen de kans. De Gentse neuroloog Evert Thierry waarschuwt er wel voor leerstoornissen te herleiden tot een medisch-biologische component. ?Leerstoornis? is een verzamelnaam voor een moeilijkheid met vele aspecten.

De familiale (mede)bepaaldheid van specifieke leerstoornissen maakt het omgaan er mee er niet makkelijker om. Het kan aanleiding geven tot schuldgevoelens bij één of beide ouders, en mogelijke conflicten over de juiste aanpak versterken. Dit dient bekeken te worden in het licht van de geweldige hoeveelheid energie die een leerstoornis opeist van ouders. Eén of beide ouders spendeert vaak uren in het begeleiden van taken en motiveren van kinderen, vervoer van en naar speciale behandelingen, gesprekken met leerkrachten, enzovoort.

TE VEEL HOOFD ?

Behalve familiale zouden ook maatschappelijke invloeden een rol spelen. In een tijd waarin alles almaar sneller moet gaan, moeten kinderen zich inpassen in het soms jachtige ritme van hun ouders, en door het schaarser worden van vrije speelruimte in de buitenlucht, ontbreekt het vele jongeren aan voldoende beweging. Naar school fietsen wordt vervangen door een rit in de auto of bus, het contact met de buitenwereld door een excursie naar de supermarkt, het buiten spelen door tv- en computerspelletjes. Allemaal zaken die de harmonische motorische ontwikkeling van het jonge kind niet bepaald bevorderen. Kleuterleidsters staan bovendien onder druk staan om de kinderen voldoende cognitieve begrippen bij te brengen, en verwaarlozen de motorische basis die later mee bepaalt of er zich cognitieve problemen voordoen. Zijn wij te veel ?hoofd? geworden ?

De licentiaat lichamelijke opvoeding en kinesitherapie Mark Litiere is geschoold in psychomotoriek en systeemtherapie. Hij werkt in Leuven met motorisch achtergebleven kinderen. ?Ik zie in mijn praktijk nogal wat faalangstige kleuters. Ze zijn onhandig, hebben schrik van een bal en durven niet beginnen aan motorische activiteiten als hinkelen, stappen op een balk of klimmen in een sportraam. Ze kampen met een zwak zelfvertrouwen. Meestal hebben deze kinderen zelfs op zeer jonge leeftijd al een faalcarrière achter de rug ; thuis, op school en onder leeftijdsgenoten. Psychomotorische behandeling betekent : doelgericht gebruik maken van beweging en lichamelijkheid om de persoonlijkheid gunstig te beïnvloeden.

Binnen de mens is er een sterke samenhang tussen het bewegen, het denken en het gevoelsleven. Elke menselijke handeling bezit deze drie componenten. Als een kind, bijvoorbeeld, niet over een touw kan springen kan dit te wijten zijn aan motorisch onvermogen (te zwakke spieren of spasticiteit), aan angst om te falen (emotionele factor) of aan het onvoldoende inschatten van de afstand (cognitieve factor). Ik tracht vanuit een motorische invalshoek een invloed uit te oefenen op al deze componenten. Motorisch onhandig zijn kan, bijvoorbeeld, het zelfvertrouwen ondermijnen en het zelfbeeld aantasten. Dat kan dan weer gecompenseerd worden door, bijvoorbeeld, een agressief of bravouregedrag, of door een attitude te ontwikkelen zoals voetballen is een stomme sport. Jongens die niet mee kunnen met groepssporten, gaan op de speelplaats met jongere kinderen of met meisjes spelen, of ontwikkelen in hun fantasie grootse projecten.?

PREVENTIE.

Maar lang niet bij alle leerproblemen speelt een gebrekkige motoriek, en zelfs als het zo is, moet er niet altijd een professionele behandeling aan te pas komen. Ook Litiere waarschuwt voor het ?overtherapeutiseren? van kinderen. Maar : ?Ik onderzoek liever negen kinderen te veel en zeg de ouders dat behandeling niet nodig is, dan dat er bij één kind te lang gewacht wordt om na te gaan of er nu echt problemen zijn. Doorverwijzende huisartsen, leerkrachten en PMS-centra krijgen van mij een duidelijke diagnostiek na een grondig psychomotorisch onderzoek. Het advies kan drieledig zijn. Ofwel is er op mijn terrein niets aan de hand, maar heeft het kind wellicht baat bij een andere vorm van behandeling. Ofwel is er wel iets aan de hand dat wellicht door de ouders thuis en door de school via oefenschema’s of via bepaalde sporten gecorrigeerd kan worden. Ofwel heeft het kind zodanige problemen en achterstanden op psychomotorisch gebied, dat ze niet op te lossen zijn door de directe omgeving. Dan is speciale therapie aangewezen.

Maar voor er tot gelijk welke behandeling besloten wordt, moet de diagnostiek in al zijn geledingen voldoende aandacht krijgen. Ik heb het geluk om op dit vlak multidisciplinair te kunnen samenwerken met een heel netwerk van orthopedagogen, logopedisten, psychologen, remedial teachers en PMS-medewerkers. Een positieve aanpak (met het accent op de talenten van het kind in de plaats van op de gebreken), alle partijen betrekken bij de behandeling, de therapie plezierig houden voor het kind en geregeld kritisch evalueren, zijn volgens mij vier essentiële pijlers van behandeling.?

Litiere betreurt dat kleuterleiders en -leidsters in hun opleiding vaak weinig meekrijgen over detectie of preventie van leerproblemen. ?Tijdens de kleuterklassen zouden heel wat oefeningen kunnen gedaan worden die zwakkere kinderen stimuleren of detecteren, lang voor het PMS op het einde van de kleuterklas bepaalde zwakten vaststelt.?

Vlaams onderwijsminister Luc Van den Bossche (SP) hoopt kinderen met moeilijkheden vroeger te detecteren door extra leerkrachten ?zorgverbreding? in te zetten in het laatste kleuterjaar en de eerste leerjaren van het lager onderwijs, maar dat introduceert de materie nog altijd niet in de hogere pedagogische opleidingen (zie kader). Ouders kunnen preventief ook wat doen, meent Litiere. ?Een kind zou thuis een rustige knutselhoek moeten hebben, met papier, lijm en schaar. En voldoende beweging is uitermate belangrijk. Groepsporten zijn niet altijd aangewezen voor kinderen met een zwakkere motoriek, omdat het presteren onder sociale druk daar centraal staat, maar individuele sporten als atletiek en zwemmen kunnen zowel de coördinatie als het zelfvertrouwen verhogen.?

Ouders leggen ook vaak de lat (te) hoog voor hun kinderen, stelt Litiere vast. ?Ze moeten per se het algemeen secundair onderwijs of hogere studies volgen. Dat is soms te hoog gemikt.?

WATERVALSYSTEEM.

Twee of drie decennia geleden stootte slechts een beperkte groep jongeren door naar hogere studies. De rest werd bakker, technicus, verkoopster of huisvrouw. Nu lijkt hoger onderwijs bijna een must, en wordt handwerk maatschappelijk ondergewaardeerd. Dit houdt kinderen met leerproblemen wellicht langer binnen een theoretisch en taalkundig zwaar kader dan goed en nodig voor ze is.

Wordt het niet tijd om die lat opnieuw te verleggen ? Deze vraag is de inzet van een debat over het ?watervalsysteem? van algemeen onderwijs naar technisch of beroepsonderwijs, en over de doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs. Het onderwijs van het type 1 moet minder begaafde kinderen opvangen, type 8 richt zich naar kinderen met een normale begaafdheid maar ernstige leerproblemen. Brengt type 8 soelaas voor kinderen met leerstoornissen of isoleert en stigmatiseert ze hen ? De antwoorden zijn niet éénduidig. Vanuit het ministerie van Onderwijs klinkt de roep om kinderen met leerproblemen zoveel mogelijk op te vangen in het gewone circuit. Op het ministerieel kabinet klinkt het ?integratie?, ?multidisciplinair overleg?, ?differentiatie? en ?een individueel kindvolgsysteem.? Mooie slogans, maar in de praktijk blijken ze altijd even toepasbaar (zie kader).

Type 8 heeft zo zijn voor- en nadelen. Als voordeel vermelden deskundigen dat kinderen in kleine groepjes hun geschonden zelfvertrouwen herwinnen door de nadruk te leggen op wat ze kunnen, veeleer dan op wat ze niet kunnen. Daarenboven krijgen ze een gedegen begeleiding voor hun leerproblemen, individueel of alleszins in groepen die veel kleiner zijn dan in het gewoon onderwijs. Scholen hebben gewoonlijk ook een logopedist en/of kinesist opgenomen in hun staf. Het nadeel is dat kinderen uit hun gewone schoolomgeving gehaald worden en dat vooral waar type 8 en type 1 in één school gecombineerd worden het niveau een stuk lager ligt. Vaak botsen de kinderen van type 8 en hun ouders nog op vooroordelen uit hun omgeving. Dat leidt ertoe dat ouders in vele gevallen te lang aarzelen met de overstap naar type 8 of een speelleerklas. Kinderen blijven daardoor opboksen tegen moeilijkheden die hun zelfvertrouwen ondermijnen. Niet zelden blijken ouders aangenaam verrast door de positieve transformatie, die hun kind ondergaat wanneer ze dan toch opteren voor type 8.

EUREKA.

Anny Cooreman, pedagoge en coördinator van Eureka, een privéschool voor goedbegaafde kinderen tussen tien en veertien met leermoeilijkheden, plaatst een kanttekening bij deze positieve transformatie. ?Wanneer kinderen in type 8 terechtkomen, herademen ze vaak omdat ze na het vele falen kunnen terugkeren naar eenvoudige dingen en een tempo dat ze aankunnen. Het sterkt hun geknakte zelfvertrouwen. Maar zes maanden later hebben sommigen het gevoel : het is hier zo gemakkelijk. Op Eureka doen wij het omgekeerde : wij sparen kinderen helemaal geen moeilijke situaties. Die te leren overwinnen ondanks logistieke struikelblokken, heeft op lange termijn een veel groter positief impact op het zelfvertrouwen van leerlingen. Jongeren die voor de middenjury examen moeten afleggen, laten wij, bijvoorbeeld, mondeling oefenen in aanwezigheid van alle ouders. Kinderen van dertien of veertien jaar krijgen daarbij soms de leerstof van een heel jaar te herhalen. Dat vraagt een inzet van het kind en het thuisfront, en leidt bij ouders, broers of zussen tot een nieuwe waardering voor wat die leerling allemaal oppakt. Leerlingen gaan daarbij met onze hulp zelf op zoek naar de beste leermethoden.?

Cooreman ziet het als een zwakte van type 8, dat het te weinig compenserende methoden aanreikt die een kind moeten toelaten toch met de rest van een gewone klas mee te gaan.

Eureka probeert kinderen op één of maximaal twee jaar tijd leervaardigheden bij te brengen die de inpassing in het gewone onderwijs makkelijker moet maken. Veel aandacht gaat naar compenserende middelen en methoden, aan het klasseren van leermateriaal en het structureren van inhouden. Dat blijkt zowel bij leerlingen met lees-, reken- en schrijfmoeilijkheden als bij kinderen met aandachtsstoornissen van cruciaal belang te zijn. Aangezien Eureka een niet gesubsidieerd privé-initiatief is, lopen de kosten voor een schooljaar echter al gauw tegen de tweehonderdduizend frank. Maar ook als ouders opteren voor een naschoolse behandeling in Eureka of in een ander centrum voor leermoeilijkheden, kost die ondersteuning bij benadering duizend frank per uur. Alleen kinesitherapie, logopedie en gezinstherapie worden grotendeels door het Riziv terugbetaald. Veel goedkoper vallen andere vormen van begeleiding natuurlijk ook weer niet uit en voorts merkt Cooreman terecht op dat kinderen bij Eureka terecht komen, omdat de school of het PMS-centrum die kinderen en hun eigen problemen doorverwijzen naar buiten de school.

Op welke wijze kunnen kinderen met leermoeilijkheden best opgevangen worden ? Anny Cooreman : ?Vanuit het beleid moet er meer geld komen om onderwijzend personeel op te leiden op het vlak van leermoeilijkheden. Aanvullende omkadering en zorgverbreding in het onderwijs, het klinkt allemaal heel mooi. Maar dan moet je ook nog weten hoe een hyperactief of dyslectisch kind het meeste kans op slagen te bieden. Anders dan veel pedagogen, staan wij dagelijks voor de klas en weten hoe leerstoornissen zich in de praktijk voordoen. Leerkrachten realiseren zich wel dat iets extra uitleggen een kind met aandachtsstoornissen helpt, maar ze raken ontmoedigd als ze merken dat de uitleg een dag later al weer kwijt is. Een leerling met aandachtsstoornissen, al dan niet gecombineerd met hyperactiviteit kan dagelijks heel wat opmerkingen of straffen verzamelen. Heb je twee of drie van deze lieverds in de klas, dan vraagt het veel van de leerkracht om deze leerlingen positief te blijven benaderen.

Dan is het zaak dat hij zich in eerste instantie goed informeert de stoornissen, en goed communiceert met de ouders, bijvoorbeeld via duidelijke, tijdige, en niet oordelende informatie in het agenda. Een leerling rustig en individueel uitleggen wat je als leerkracht stoort, gaat altijd boven een klassikale preek. Taken herhaaldelijk en heel duidelijk uitleggen, veel structuur bieden en toezicht uitoefenen, zijn een noodzaak voor deze kinderen. Efficiënte interventies vormen ook het onmiddellijk preventief optreden wanneer de leerkracht voelt dat een gedrag uit de hand kan lopen, en het versterken van gewenst gedrag.?

Structuur aanbieden, blijft het motto voor alle leermoeilijkheden. Wat dat betreft, zijn de recente pedagogische tendensen in het onderwijs hoopvol.

Cooreman : ?Enkele decennia geleden was het onderwijs heel strikt en formeel : een boel regels moesten eerst uit het hoofd geleerd worden ; pas daarna werden ze toegepast en ingeoefend. Daarna kwam de methode van het associatief of intuïtief leren : door een aantal gevallen van hetzelfde te bekijken via afleiding tot het formuleren van regels komen. Dat was een ramp voor kinderen met leerstoornissen. Gelukkig is er in de onderwijsmethodiek nu een slingerbeweging in de andere richting aan de gang, en worden regels weer meer gewaardeerd.?

Ria Goris

Eén kind op vier geraakt niet zonder moeite door de lagere school.

Vele leermoeilijkheden hebben een motorische oorzaak.

Luc Van den Bossche vraagt van de leraren een aangepast gedrag, waarop ze niet voorbereid werden.

Kinderen met leermoeilijkheden hebben behoefte aan structuren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content