Guido Lauwaert
Miel Cools, eenzaam aan de top van de kleinkunst
Miel Cools, de meest geliefde kleinkunstzanger van de jaren zestig en zeventig is overleden. Zijn dood sluit een hoofdstuk af in de geschiedenis van het Vlaamse chanson.
Geen kleinkunstzanger heeft zoveel optredens gehad in Vlaanderen als Miel Cools. Hij trad op in parochiezalen, de voorlopers van de culturele centra, en in jeugdclubs. Ze waren in opmars. De roerige jeugd van de jaren zestig wilden hun eigen kampementen. Na heel wat gesoebat met de parochiale overheid kregen ze hun zin. Niet dat de pastoors er tegen waren, ze zagen ook in dat samen met de kerk de parochiezalen van hun glans verloren. Ze vreesden niet zozeer de drugs, die waren er ‘officieel’ in Vlaanderen niet, maar voor de seks. Vrije liefde was een gevaar voor een van de pijlers van het rijke Roomse leven.
De jeugdclubs kwamen er toch, het werd een vloedgolf. De voornaamste activiteiten waren fuiven. Met de opbrengst konden culturele avonden georganiseerd worden. Toneel of poëzie waren niet aan de orde, maar wel een fenomeen dat uit Amerika was overgewaaid, optredens van troubadours. En daar zagen de pastoors wel brood en heil in. Ze refereerden naar de bonte avonden en de kampvuren van de jeugdbewegingen, de Chiro voorop. En zo had elke parochie jaarlijks wel een paar kleinkunstavonden. Ze trokken jong volk, maar tevens ouders, mensen tot de leeftijd van veertig jaar. Hier en daar een oud koppel, waarvan de man, zoals Baden Powell, een jeugdleider bleef. Vaak ging dat soort mensen mee op kamp, om te koken en als assistent van de onderpastoor, die tien dagen lang aalmoezenier of proost was.
De eerste generatie van kleinkunstenaars had van een beperkt assortiment. Die mondde uit in een voorkeurlijst, want de plaatselijke pastoor moest zijn zegen geven. Zo waren Kor van der Groten en Hugo Raspoet minder in trek. Ze zongen liedjes waar braaf protest tegen het burgerlijk fatsoen in schuilde. Het trio Cassiman en vooral Miel Cools kregen de volle roomse zegen. Hun luisterliedjes waren gepolijste volksliedjes, niet zelden overgoten met een heimatsausje, of een ludieke suggestie van stout gedrag. Boer Bavo is daar het beste voorbeeld van. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de weekenddagen de kijkers / luisteraars een halve strofe kregen geserveerd, na de melding van Miels Cools’ overlijden.
De zangstonden werden vaak aangevuld met cursiefjesschrijvers. De belangrijkste waren Gaston Durnez, Jos Ghysen, Louis Verbeeck. Nederlanders kregen geen kans. Ze waren te duur en te kritisch. Een zeldzame keer lukte het om een meer sociale gerichte kerel te engageren. Het zat in de boeggolf van de tweede generatie kleinkunstenaars, waaronder de drie volkszangers Wannes Van de Velde, Walter De Buck en Willem Vermandere. Andere hielden het bij de lijn die de onlangs overleden J.C. Paardekoper, met in zijn zog de Leuvense professor Joos Florquin, met een verwrongen motoriek van de mondspieren het volk het ABN, Algemeen Beschaafd Nederlands, de strot had ingeduwd. Onder hen Jan de Wilde, [het trio] RUM, Zjef van Uytsel, Miek & Roel, Della Bossiers.
Maar eenzaam aan de top heerste Miel Cools. Tot hij eind van de jaren zestig de concurrentie moest aangaan met Nederlandse zangers. Het publiek wilde meer, het protest werd gecanoniseerd. Onder invloed van onder meer Ramses Shaffy [en Liesbeth List], Boudewijn de Groot, Dimitri van Toren, Herman van Veen, Jules de Corte, Elly & Rikkert, Drs P werd de tweede Vlaamse generatie ook maatschappijkritischer. De Nederlandse kleinkunstenaars waren niet zelden opgegroeid in de wereld van het Nederlandse cabaret, dat een genadeloze aanklager was van het burgerlijk fatsoen. Een cabaretcultuur binnen het hoger onderwijs zoals Nederland die kende in de jaren zestig heeft Vlaanderen nooit gekend.
Eind van de jaren zeventig liep de heerschappij van Miel Cools ten einde. Om de brode stak hij zijn energie in een wijnhandel. Optredens werden zeldzaam. Slechts bij ‘herdenkingen’ werd hij nog eens van stal gehaald. Een paar maal werkte hij aan een comeback, maar die liepen allemaal op een sisser af. Miel Cools heeft de kans gehad een leidersfiguur te worden. Iemand die vooraan in de geschiedenisboekjes staat. Maar daarvoor was zijn repertorium te zoet, te weinig gedurfd. Dat wist hij ook. Nooit waagde hij de sprong naar het protestlied. Mede door zijn tekstschrijvers, voorop Jaak Dreesen, bleef hij het katholieke kruis en de preutse kuisheid, de open haard en de volle baard getrouw.
Miel Cools was een markant man, een integer mens, een speelse muzikant. Jammer dat hij nooit eens het kabaal van de moraal zocht. Dan zou hij nog geen 24 uur na zijn dood al niet in het randnieuws zijn getuimeld. Nu blijft hij voortbestaan als de man die de kleinkunst geen gezicht gaf, maar wel mee boetseerde.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier