De Ronde van Vlaanderen in het spoor van dichter Willie Verhegghe: ‘Ik ben graag hoekig, zoals de kasseien’
Wanneer de renners zondag tijdens de Ronde van Vlaanderen de Muur van Geraardsbergen opdraaien, rijden ze het leven en het werk van Willie Verhegghe binnen. Hij heeft er zeven gedichten hangen.
‘Renners sterven niet/ ze verdwijnen alleen maar uit het zicht.’ Aan het stadhuis van Geraardsbergen hangt het bekendste gedicht van Willie Verhegghe (70). Hij schreef het na de begrafenis van Remi van Vreckom, een renner uit de streek. ‘De kerk van Denderwindeke zat bomvol en buiten stonden nog een paar honderd mensen in de kou, Eddy Merckx op kop. Ik vond dat ongelooflijk, hoe de massa zo in vuur en vlam kon staan voor een simpele coureur.’
In Bar Gidon hangen geen gedichten aan de muren, wel oude wielerfoto’s en een truitje van Laurens De Plus, van wie dit het supporterslokaal is. Eind januari werd hij tijdens een training in Zuid-Afrika door een vrachtwagen van de weg gereden. Dubbele bekkenbreuk, enkele weken langs de kant. Verhegghe legt zijn nieuwste dichtbundel op tafel, Koers in Denderleeuw. Op een drafje bladert hij door de gedichten. Over opa Jan Baptist, die met tranen in de ogen naar de reportages op de radio luisterde, vooral tijdens de Tour. Over de vlucht uit Wachtebeke met de fiets van vader Maurice, in mei 1940 (‘hij is niet verder geraakt dan de Kemmelberg, de Duitsers waren er al’). Over de koersende Koreaveteraan Willy Van Isterdael. Over William Depoorter, ‘een begrafenisondernemer die zat te sterven op zijn fiets’. Verhegghe: ‘In alle bescheidenheid noem ik het kleine monumenten, standbeeldjes voor de mensen die ik bewonder. Ik schrijf tegen het vergeten.’
Highbrow kunstenaars kijken vaak neer op sport. Ten onrechte, sport is een bindmiddel in de samenleving.
Zopas verscheen er nog een nieuwe bundel. Dode paarden Dode dichters is de titel, onder meer over de gesneuvelde dichters tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de presentatie in het In Flanders Fields Museum in Ieper werd voor hen een krans neergelegd onder de Menenpoort.
Koers en tragiek, ze blijven terugkeren in het leven en het werk van Verhegghe. ‘Ik grap soms dat ik een product van Hitler ben. Mijn vader en moeder hebben elkaar op de kermis in Denderleeuw leren kennen, eind ’45. Mijn vader moest er tijdens zijn legerdienst het station bewaken, mijn moeder woonde er om de hoek. Zonder de oorlog was ik er dus nooit geweest. Wie weet ligt daar wel de kiem van mijn engagement. Ik heb een groot bakkes, ik duld geen bazen en ik kan niet tegen macht. Ik ben graag averechts. Hoekig, zoals de kasseien hier voor de deur.’
Dichter-coureur
Bar Gidon uit, de Grote Markt van Geraardsbergen op. Op de Vesten, de aanloop naar de Muur, is in een massieve steen Verhegghes gedicht De kasseien gegraveerd. ‘Ik ben blij dat de Muur in ere is hersteld’, zegt hij. ‘Toen ze hem in 2012 uit De Ronde schrapten, heb ik me behoorlijk kwaad gemaakt. Dit is de mooiste koersplek van Vlaanderen, en in ruil voor wat ordinaire poen uit Oudenaarde lieten ze hem zomaar links liggen.’
Op 1 april keert De Ronde van Vlaanderen hier voor het tweede jaar op rij terug, en in de hertekende finale van de Omloop kreeg de Muur zelfs een sleutelrol. ‘Mijn literaire nalatenschap laat me koud, maar ik ben er wel trots op dat enkele van mijn gedichten in het Vlaamse landschap ingeplant zijn’, zegt hij. ‘Zeven op de Muur, één aan de kerk in Meerbeke, in de geboortedorpen van Briek Schotte en Rik Van Steenbergen, en op het jaagpad langs de Schelde waar Wouter Weylandt op training altijd een spurtje trok. En voor ik het vergeet: in het Gentse Gravensteen hangt er ook één.’ Over de koers? ‘Over het Gravensteen zelf. Als mensen me vandaag al kennen, is het als wielerdichter. Maar álles wat me na aan het hart ligt, komt in mijn werk aan bod. Van de mijnwerkersramp in Marcinelle tot mijn sporthelden Ivo Van Damme, Diego Maradona en Cassius Clay.’
Op de Boekenbeurs liep hij ooit dichter Herman de Coninck tegen het lijf. ‘Ha!’ zei die. ‘De coureur is er ook.’ Verhegghe beschouwde het als een compliment. ‘Maar het blijft een feit dat highbrow kunstenaars vaak neerkijken op sport. Ten onrechte, sport is een bindmiddel in de samenleving.’
Een koppige einzelgänger, noemt hij zichzelf. Hij verafschuwt kliekjes, voor recepties past hij. ‘Het literaire milieu interesseert me niet. We hebben allemaal een ego, in meerdere of mindere mate, maar de jaloezie en de rivaliteit die daar heersen, laat ik graag aan mij voorbijgaan.’
Vlaamse guerrillero’s
We draaien de Oudebergstraat in. De weg wordt smaller en steiler, de kasseien schever. Hier begint de Muur pas echt. Verhegghe vertelt over zijn allereerste gedicht, Ons college, dat in het schoolblaadje werd gepubliceerd, en over zijn eerste publieke optreden, bij de paters van Affligem in de herfst van 1967. ‘Ik was twintig, Bert Decorte leidde de avond in en Johnnie the Selfkicker was er ook, een beruchte Hollandse collega. Een van zijn gedichten had als titel Kom toch eens klaar klootzak! Ik heb dat toen luid geroepen, tot chagrijn van de paters. Ze wisten niet wat ze hoorden.’
Na zijn studie journalistiek ging hij in Brussel aan de slag bij het ministerie van Cultuur. Hij wilde een rustig leven, met tijd voor een gezin. ‘Ik heb er hoofdzakelijk als redacteur van hun maandblad gewerkt. Zo kon ik blijven schrijven. Met Hugo Claus en Rik Van Looy heb ik mijn twee jeugdidolen mogen interviewen.’
In zijn vrije tijd recenseerde hij poëzie en proza voor Vooruit en Knack. Over Pieter Daens onder meer, van zijn kameraad Louis Paul Boon. ‘Aan de literatuur heb ik weinig vrienden overgehouden, maar met Louis Paul Boon ben ik goed bevriend geweest. We deelden een gevoel voor rechtvaardigheid en een medeleven met de gewone werkmens. In mijn tweede dichtbundel, De Vlaamse guerrillero’s, nam ik de rooms-katholieke kerk en de bekrompen Vlaamse mentaliteit op de korrel. Louis verzorgde met plezier de inleiding.’
In het begin van zijn loopbaan schreef Verhegghe drie bundels over en ten bate van mentaal gehandicapten. Het leverde hem de stempel ‘dichter van de mongooltjes’ op. ‘Naast mijn bewondering voor tragische sportfiguren heb ik altijd de verdrukten en minderbedeelden een duwtje in de rug willen geven.’
Eert uw helden
Verhegghe schrijft nog elke dag. Meestal ’s avonds, altijd met pen en inkt. Zijn schrijfhand is niet meer zo vast, maar in de keuze van zijn onderwerpen is hij onwankelbaar. ‘Voor mij is er maar één groot thema: de menselijke miserie en gruwel. Dichters hebben niet veel macht, maar met de kracht van het woord moeten we een tegenwicht proberen te vormen tegen de ellende in de wereld.’
Engagement is zijn brandstof. Met spijt ziet hij het socialisme spartelen, overal in Europa. ‘Wie komt er nog op voor de kleine man? Alle linkse toppolitici hebben een universitair diploma en verdienen geld als slijk. Ze zijn vervreemd van hun achterban. Een goede socialistische leider moet op tafel durven te slaan. Hij moet zijn stem kunnen verheffen en zich geloofwaardig kwaad kunnen maken. Het vingertje van Johan Vande Lanotte, of die softe John Crombez? Liever niet.’ Op zijn schrijftafel doet een portret van Che Guevara dienst als onderlegger. ‘Ik zie Che nog elke avond.’ Verhegghe is er de man niet naar zijn helden af te vallen.
Dat bewijst ook het Livestrong-bandje rond zijn pols, van de kankerstichting van Lance Armstrong. ‘Armstrong was een gedrogeerd smeerlapje, ik ben daar niet blind voor, maar hij was óók een fantastische coureur. Hij werd verraden door zijn ploegmaats, judassen die zelf boter op hun hoofd hadden. Iedereen heeft wel een mening over Armstrong, de ene al hypocrieter dan de andere. Nu ook weer, met zijn komst naar De Ronde van Vlaanderen. Mensenlief, wat zitten onze oordelen snel klaar.’ Op een dag speelde Verhegghe zijn gele bandje kwijt. Even was het paniek. ‘Met dat bandje rond mijn pols had ik Armstrong in 2005 de hand geschud, in de lobby van een hotel in Morzine, na een rit in Le Dauphiné Libéré. Hij was vriendelijk en geïnteresseerd. Maar toen ik hem over onze zoon Miguel vertelde, werd hij ineens heel stil.’
Naar het Hemelrijck
We zijn ondertussen voorbij nog drie van zijn gedichten gewandeld. Over Eddy Merckx, Briek Schotte en de Muur. Langs café Het Hemelrijck komen we op de Kapelmuur, het sluitstuk van de beklimming. Verhegghe duwt de poort van de kapel open. De binnenmuren zijn bekleed met dankbetuigingen. ‘Mooi toch, hoe mensen zo op hun geloof steunen? Ik wilde dat ik het nog kon.’
In zijn jeugd was hij enkele jaren misdienaar bij de paters kruisheren in Denderleeuw. ‘Maar na de dood van Miguel heb ik mijn laatste restje geloof van me afgeschud. Als er een god bestaat, en hij laat een kind zo afzien, dan is hij een echte klootzak.’
Miguel werd geboren op 18 april 1971, tijdens Parijs-Roubaix. Verhegghe keek samen met de gynaecoloog naar de aankomst, in een café tegenover de Aalsterse materniteit. Roger Rosiers won. Miguel groeide uit tot een sterke jongen. ‘Soms tilde hij drie kinderen tegelijk op, één op beide armen en nog één in zijn nek.’ Op zijn negende sloeg de bliksem in. De jongen zat in bad en riep: ‘Mama, kom eens kijken! Er zit een bobbeltje in mijn buik.’ Nog geen jaar later overleed hij in het UZ in Leuven aan lymfekanker. Dat Bernard Hinault die dag Parijs-Roubaix won, was volstrekt futiel. ‘Tot de laatste week hebben we samen gevochten, maar dat hele jaar was een martelgang. Kanker bij je kind is als Auschwitz in je eigen huis. We gaan allemaal dood, maar sterven door ziekte of oorlog is verschrikkelijk. Zeker wanneer het om kinderen gaat. Als ik beelden zie van jonge oorlogsslachtoffers in Syrië, Afghanistan of Centraal-Afrika word ik woest.’
Elk jaar op de sterfdag van Miguel komt Verhegghe hier met zijn vrouw naar de mis, voorgedragen door een Congolese priester. ‘Tja, waarom doe je zoiets? Je hoopt op troost, die je dan natuurlijk niet vindt. Het stemt ons wat rustiger, denk ik. We hebben het nodig. In dat kleine ritueel vinden we iets van onze vroegere, onschuldige behoefte aan verhevenheid terug.’
‘Wanneer ben je hier voor het laatst naar boven gefietst?’ vraag ik wanneer we weer buiten staan.
‘Een jaar geleden’, zegt Verhegghe. ‘Met mijn mountainbike, die heeft lichtere versnellingen. Op de koersfiets zou het niet meer lukken.’
‘Droom je nog van de beklimming van de Stelvio, in de Alpen?’
‘Ik vind het nog altijd een prachtige berg, maar ik vrees dat het er niet meer van zal komen. Het verval is bezig, ik kan het niet langer ontkennen. En mijn vrouw is bang dat ik op de fiets zal sterven.’
Info over Koers in Denderleeuw en Dode paarden Dode dichters: www.scriptomanen.org
Renners sterven niet
Renners sterven niet,
ze verdwijnen alleen maar uit het zicht
eens zij de laatste finish hebben overschreden
en de snelheid van het leven
hen met stijve spieren achterlaat.
Want koersen blijven ze,
ook al vallen hart en wielen stil,
zij gaan in duizend hoofden door
met duwen en nooit doodgaan,
hun zweet geeft blijvend glans
aan het asfalt.
Weet dat
wanneer de aarde hen dan toch
met tegenzin bedekt,
hun naam voor altijd
als een echo tussen bergen
zal weerklinken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier