Vrije Tribune
Is het niet egoïstisch om met filosofie bezig te zijn?
Is de filosofieprofessor die zich laat betalen voor zijn uren nadenken over schijnbaar nutteloze dingen een egoïstische profiteur?
Een gepensioneerde zakenman die na zijn professionele loopbaan de filosofie had ontdekt en met grote gedrevenheid naschoolse filosofie-workshops voor jongeren organiseerde, stelde mij een merkwaardige vraag. Sinds zijn pensioen spendeerde hij vele avonden aan de lectuur van filosofische werken, en besteedde hij veel energie aan het nadenken over de vrije wil, rechtvaardigheid, het bestaan van God, de rechten en plichten van mensen enzovoort.
Hij vond het allemaal bijster interessant en complimenteerde mij met mijn beroepskeuze, maar er knaagde toch iets, zeker aangezien zijn vrouw de passie niet deelde en soms met haar ogen draaide wanneer hij weer eens lectuur van een filosofieboek verkoos boven een avondje televisiekijken met het gezin.
Nut van geesteswetenschappen
Hij wist dat ik veel meer dan enkele avonden besteedde aan dergelijke lectuur, en legde mij zijn gewetensprobleem voor: “Is het niet egoïstisch om met filosofie bezig te zijn?” Deze vraag kwam van iemand die goed zijn brood verdiend had in de bedrijfswereld en zich tijdens die succesvolle lange carrière blijkbaar niet geplaagd had gevoeld door de vraag of het egoïstisch was om munt te slaan uit de implementatie van de liberale markteconomie.
De vraag typeert een samenleving waarin de geesteswetenschappen en kunsthuizen hun bestaansrecht moeten bevechten, en zich in het nauw gedreven voelen door de vraag om hun nut te bewijzen.
Zoals de filosofe Tinneke Beeckman vorige week in het radio 1 programma Joos vertelde kunnen situaties van tekort en dreiging de creativiteit stimuleren, en daarnaast kan het nooit kwaad om aan mensen te vragen zich te bezinnen en te positioneren. Ik vind de vraag van de sympathieke filosofie-liefhebber dan ook de moeite van het beantwoorden waard.
Bij wijze van antwoord zou ik eerst de vraag aan reflectie onderwerpen. Is het niet merkwaardig dat een vader ervan uitgaat dat zijn gezin het uiteindelijk wel zal begrijpen en goedkeuren dat hij avonden overwerkt om meer geld te verdienen, maar zich wel schuldig voelt over de avonden die hij besteedt aan boeken lezen?
Levert dat dan niets op voor de familie? Interessante gesprekken en reflectie op de opvoeding van de kinderen bijvoorbeeld? En wat voor een beeld van het familieleven schuilt er achter het idee dat de leden ervan elkaar individuele tijd en ruimte mogen of kunnen gunnen enkel wanneer dat iets oplevert voor de rest van het gezin?
Wanneer we uitzoomen en kijken naar de ruimte en de tijd die de geesteswetenschappen krijgen toebedeeld in de samenleving, springt er een belangrijk verschil in het oog: anders dan de filosofieminnende vader wordt de academische filosoof betaald, door de staat. Is de filosofieprofessor die zich laat betalen voor zijn uren nadenken over schijnbaar nutteloze dingen een egoïstische profiteur?
Nutteloos en toch waardevol
Als de filosofen die bij Joos over de vloer kwamen in de reeks ‘Tot nut van ’t algemeen’ één ding wisten aan te tonen, dan wel dat nutteloze dingen toch belangrijk kunnen zijn. Petra van Brabandt had het over vrije tijd, de tijd waarin men niet productief (en dus in zeker opzicht lui) is. Greg Houwer over de kunst. Alicja Gescinska over liefde. Thomas Decreus over vertrouwen schenken. Allemaal nutteloze en toch waardevolle dingen. En zo denken niet alleen filosofen erover.
We leven weliswaar in een materialistische wereld, maar slechts weinig mensen zijn alleen maar geïnteresseerd in geld verdienen en bezittingen verwerven. De meesten weten nog steeds een avondje uit met vrienden, een strandwandeling of een goed gesprek te waarderen. Deze immateriële dingen verheffen de geest, geven zin aan het leven en geven zin om te leven, of in een mooi beeld: ze voeden de ziel.
De ziel. Het is het onderwerp van de Maand van de Filosofie van 2012. In het essay geschreven voor de Maand stelt huisarts-filosoof Bert Keizer de vraag aan de gezondheidssector, maar ze is evengeod van toepassing op het onderwijs, het bankwezen, de wereld van het entertainment: waar blijft de ziel? Men zou kunnen zeggen dat de geesteswetenschappen zich bij uitstek bezighouden met zielszaken: met literatuur, kunst, film, cultuur en maatschappij, allemaal producten van de mens. Door deze dingen te bestuderen voeden geesteswetenschappers niet alleen hun eigen ziel, maar ook die van de samenleving en haar leden.
In meer prozaïsche taal kan je zeggen dat geesteswetenschappen zich buigen over finale doeleinden, dat wil zeggen dingen die niet in dienst staan van een verder doel. We leven in een maatschappij die efficiëntie en rendabiliteit heel hoog inschat, maar waar weinig tijd en energie gaat naar het nadenken over de doeleinden waartoe middelen worden ingezet. Is het nochtans niet logisch dat het gebruik van een middel pas echt rendeert wanneer het ingezet wordt voor een doel dat we belangrijk vinden? Nadenken over middelen is in zekere zin makkelijk omdat de standaard voor de hand ligt: een middel is goed wanneer het helpt om het vooropgestelde doel te bereiken. Nadenken over doelen is veel moeilijker omdat er waarden in het spel zijn – het is moeilijker maar het is evident belangrijk. Wie reflectie over het doel overslaat en enkel berekent hoe het bereikt kan worden, vergeet de essentie van de zaak. Ouders die hun kinderen bovenal materiële rijkdom willen meegeven, zijn iets belangrijks vergeten. Samenlevingen die de geesteswetenschappen niet meer willen steunen omdat ze niet zo veel opleveren als de toegepaste en biomedische wetenschappen, verwarren wat nuttig is met wat belangrijk is.
Paradoxaal genoeg is er ook iets nuttigs aan dingen hebben die men belangrijk vindt. Kunst, vriendschap, vertrouwen, vrije tijd zijn geen middel tot iets anders dan zichzelf, ze zijn doelen op zich. Maar het is nuttig om dergelijke doeleinden te hebben in het leven, ze geven al het andere wat je doet zin en betekenis. Er als samenleving op toezien dat er wordt nagedacht over de ziel en wat ze nodig heeft, strekt daarom tot nut van ’t algemeen.
Het toeval wil dat de gepensioneerde filosofieliefhebber uit het begin van mijn verhaal zijn carrière had gemaakt in de chocolade-industrie. Na 40 jaar van zijn leven gespendeerd te hebben aan het produceren en vermarkten van voeding voor het lichaam, verlegde hij zijn aandacht naar een ander deel van de mens dat gevoed wil worden. Of dat egoïstisch is? Wie de vraag stelt, heeft alles in huis om haar te beantwoorden: gedachten, argumenten en belang bij het nadenken over wat ertoe doet in het leven.
Katrien Schaubroeck
Docent filosofie aan de Universiteit Utrecht
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier