Benno Barnard

Reactionaire katholieken

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Is Benno Barnard écht familie van auteur Joseph Roth?

Maandag

Een lezer werpt mij een ruiker toe: hoezeer bewondert hij mijn stijl. Maar hij verwijt mij ook dat mijn antipathie jegens de Vlaamse republiek een kenmerkend geval van landjonkerschap is. Och, antwoord ik hem, terwijl ik enkele druppels Keuls water op mijn zakdoek sprenkel en mijn slapen bet, zo lang u het maar met mijn stijl eens bent! Want de stijl is de mens, de vorm is de vent, de zwier is de landjonker. Op onze armzalige Parnassus moet iemand u toch bedwelmen? Laat mij er dan maar voor zorgen dat u niet eens meer toekomt aan de vraag of het wel waar is wat de schrijver beweert…

Dinsdag

U vraagt mij naar de politieke situatie in mijn land? De toestand laat zich beschrijven als een wespennest, gevat in een slangenkuil, omgeven door een riool, te midden van drijfzand. Dit alles wankelend op de rand van een vulkaan, vlak boven de afgrond (hangend aan een zijden draadje).

Woensdag

In de onvoorstelbaar geworden zomer van 1931 verbleef de permanent bij zijn vrienden schooierende Joseph Roth in Antibes. Hij werkte er aan ‘Radetzkymars’, het meesterwerk dat alle koffiehuisliteratuur zou ontstijgen. Hij zat zat in de plaatselijke cafés. En hij plukte een jonge blom uit de Brugse adel. Het liefje heette Maria Gillès de Pélichy en ze werd in de mondaine badplaats gechaperonneerd door een kapelaan, een erfstuk van Gezelle, aan wiens schaduw zij na het avondgebed wist te ontsnappen. ‘Ik ben een schoft, maar defloratie met een literaire omranding is mij iets waard,’ schreef Roth in een brief.

Woensdagavond

Ik lees het op de website van dit blad, en onmiddellijk schiet de cursor van de tijd naar de lente van het jaar 1974. Op het voormalige slot van de graven van Vlaanderen, even buiten Brugge, verblijft een negentienjarige dromer. Hij logeert er in een cel die hem ter beschikking is gesteld door de nonnen van Sint-Trudo: hun abdij is in het kasteel gevestigd. De jongeman studeert er Grieks en Latijn, ter voorbereiding op zijn eindexamen gymnasium. Het is avond. Hij leunt in de schemering uit zijn raam boven de slotgracht. In de slotkapel zingen de nonnen. Onduidelijke weemoed welt in zijn gemoed op en verandert in een zucht, die zich vermengt met de geuren van het voorjaar. In de slotgracht heft het mannenkoor van de kikkers zijn seriële muziek aan. Tegen de achtergrond van het celibaat smachten de prille romanticus en de potente amfibieën naar een en hetzelfde. Hij denkt aan het meisje dat hij die middag heeft ontmoet. Ze heet Catherine en woont in de villa naast de abdij. Ze is uit de klei geboetseerd die de bodem van de slotgracht, de bodem van heel Vlaanderen vormt. Aards, hemels, wild en ingetogen is Catherine. Haar voornaamste attribuut is de even zedige als geile gelaatsuitdrukking van een Vlaamse Madonna, zo’n zestienjarige Maagd die geen maagd meer is…

Woensdagnacht

Die jongeman ben ik. Was ik. Ben ik. In haar zie ik alle meisjes over wie ik gelezen heb. De literatuur sublimeert de overweldigende drift van de kikker in mij: zij is het, zij, Nausikaä, Lolita, Yvonne de Galais… zij, Catherine Gillès de Pélichy!

Donderdag

Ik wou maar zeggen, lezer, dat ik, blomme voor uw ogen, de betachterkutzwager van Joseph Roth ben. À propos, ik was enkele dagen in Wenen, de hoofdstad van het door Roth zo betreurde keizerrijk, dat in 1918 uit elkaar viel. De 56 miljoen onderdanen van keizer Frans Jozef werden toen verstrooid over sinistere republiekjes, onheilszwangere staatjes, gedoemd tot fascisme en communisme… Ik beweeg de cursor achterwaarts, naar links dus (wij leven van links naar rechts) en nu beland ik bij de dode Habsburgse keizers. Er hoort een ruimte bij hun tijdloze toestand: de Kapucijnercrypte. Daar worden ze geconserveerd in loden kisten, versierd met loden engeltjes, loden kransen en gekroonde loden doodshoofden. Regimenten loden kisten met hooggeplaatste botten, uitgestald onder gewelven. De vrouwelijke helft van de toeristen is op zoek naar het lijk van Sisi. Ze ligt links naast Frans Jozef. Rechts van hem ligt kroonpins Rudolf, die in 1889 zelfmoord heeft gepleegd. Bloemen en briefjes aan hun voeten. Op de briefjes voor Sisi hartenkreten in het Duits, Frans en Engels, geslaakt door sentimentele vrouwen, versierd met tekeningetjes van paarden en vergeet-me-nietjes. De briefjes voor Frans Jozef zijn complexer en verbazingwekkender. Ze zijn geschreven in alle talen van de verdwenen monarchie. De genade wordt mij deelachtig en ik kan in dit parallelle, onderaardse Oostenrijk-Hongarije al die talen lezen. Op een briefje in cyrillische letters beklaagt een Galiciër zich over de corruptie in het huidige Oekraïene; hij spreekt het vereerde lijk aan met ‘Goede koning!’

Donderdagavond

Maar wat betekenen deze briefjes? Ze betekenen dat er nu al drie, vier generaties lang verhalen worden doorverteld over de goeie ouwe tijd onder de Oostenrijkers. ‘Allemaal reactionaire katholieken, die Habsburgers!’ Mijn gastheer, de vervaarlijke Weense koffiehuisintellectueel Philip B., spuwt de zin als een fluim voor mijn voeten. Ik sta bij de loden kist van Otto von Habsburg, die hier nog geen jaar geleden is bijgezet. Bij zijn begrafenis trok er een leger van operette-uniformen door de stad om hem, de allerlaatste apostolische schim, uitgeleide te doen. De priester klopte op de poort van de Kapuzinergruft. In het onzichtbare Daarachter vroeg de stem van een kapucijner monnik: ‘Wer ist da?’ Otto’s titels werden opgesomd. Aartshertog. Kroonprins. Erfgenaam. ‘Ken ik niet,’ zei de monnik. Opnieuw klopte de priester. Dezelfde woorden werden uitgewisseld. En ten derden male – maar nu zei de priester, zoals de traditie het voorschreef: ‘Iemand van nederige afkomst.’ Pas toen draaide de hemelpoort open.

Vrijdag

Terug in mijn dorp. Ik wandel met de hond. Roxy volgt me. Roxy is zes jaar en woont een paar huizen verderop. Is je mama niet ongerust als je mee gaat wandelen, Roxy? ‘Mijn mama is er niet. Mijn mama woont niet meer bij ons.’ Waarom niet, arm schaap? ‘Mijn papa en mama zijn niet meer verliefd op elkaar.’ Ik draai me om en klop op de deur. Philip B. doet open. ‘Grüssgott,’ zeg ik. ‘Weet je nog dat we in de Kapucijnercrypte waren? Ik was toen te welopgevoed, of nee, te bescheten om je van repliek te dienen. Alsnog dan maar. Ik wou je zeggen dat ik, in het licht van ons sombere heden, bepaald een zwak heb voor reactionaire katholieken.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content