Het kokovorisme van Christian Kracht
Al weken is er in de Duitstalige pers herrie rond Christian Krachts nieuwe roman ‘Imperium’.
In ‘Der Spiegel’ werd de Zwitserse schrijver er door criticus Georg Diez van beschuldigd rechtse tendensen via de literatuur salonfähig te maken.Kracht was van de beschuldiging zo aangedaan, dat hij zijn lezingen in Duitsland afzegde.
Krachts uitgever (Kiepenheur & Witsch) Helge Malchow sprong in ‘Der Spiegel’ voor Kracht en zijn ‘Imperium’ in de bres, wat dan een week later weer zijn criticus op het plan riep. Er komt maar geen einde aan het welles-nietesspel.
Hoofdfiguur van Krachts roman is een zekere August Engelhardt, een historische figuur die in 1902 in Duits Nieuw-Guinea landde en op het eiland Kabakon een kokosnootplantage verwierf. De Duitse kolonist weigerde zich nog langer aan te kleden en stichtte een religieuze gemeenschap (zonne-orde) die zich kenmerkte door vegetarische voeding. Engelhardt was ervan overtuigd dat het vereren van de zon en het eten van kokosnoten ertoe leidde dat de mens een godgelijke toestand van onsterfelijkheid kon bereiken. Omdat alle energie van de zon komt, verbood hij het dragen van hoofddeksels. Aan het einde van al dat ‘kokovorisme’ stond de concurrentie van de koloniserende wereldrijken en het begin van de Eerste Wereldoorlog. De antisemiet Engelhardt zelf eindigde in waanzin.
Nu de discussie over de tendens van ‘Imperium’ is weggeëbd, staat plots de vraag centraal waar Kracht zijn mosterd haalde. Er is een klacht van de schrijver Marc Buhl die vorig jaar ‘Das Paradies des August Engelhardt’ bij Eichborn publiceerde. Aan het magazine ‘Focus’ maakte Buhl tien passages uit zijn boek over die hij in de roman van Kracht teruggevonden heeft. In een van die passages is sprake van een ritueel waarin de melk van een kokosnoot over de hoofden van een bruidspaar uitgegoten wordt. Maar zo’n gebruik bestond helemaal niet op Kabakon, zodat het uitgesloten is dat Kracht het ergens anders dan bij Buhl gevonden heeft. Is dat nu plagiaat?
Het is zeker legitiem dat een auteur met het werk van zijn bewonderde voorgangers speelt. Voor zijn eerder in het Nederlands vertaalde roman ‘Ik zal hier zijn bij zonneschijn en schaduw’ (Arbeiderspers) putte Kracht al vrolijk uit Ernst Jünger en Joseph Conrad. Het probleem is echter dat Kracht met die inspiratie slechts weinig weet te beginnen en dat zijn schoongeschreven verhalen waarin de arme lezer onder oudbakken adjectieven bedolven wordt, doorgaans slechts flauwe afgietsels van zijn illustere voorbeelden zijn. In ‘Imperium’ is dat niet anders.
Alles is herkauwd. De cover lijkt zo van Hergé te zijn overgenomen, ook al weten we intussen dat hij is gemaakt naar een prent van de Franse tekenaar Frank Le Gall, die met zijn stripreeks ‘Théodore Poussin’ naam heeft gemaakt. De prent op het titelblad van ‘Imperium’ is eigenlijk een kopie van Le Galls slotbeeld uit de strip ‘Marie Vérité’ (1988). Bij Le Gall zie je een galjoen uitvaren, terwijl het op de cover van Krachts ‘Imperium’ omgekeerd in een baai binnenvaart. De cover van Krachts boek is van de hand van de Hamburgse tekenaar Dominik Monheim.
De uitgever van Kracht is nu toch wat in het defensief geraakt door al dat gegraai. Maar waartoe al die herrie in de media eigenlijk? Dat vraagt ook criticus Georg Keuschnig zich in de digitale krant ‘Perlentaucher’ af. In plaats van aan literatuurkritiek te doen, bekritiseren de critici elkaar, terwijl de kwaliteiten of gebreken van de roman er kennelijk niet meer toe doen. Maar volgens Keuschnig is ‘Imperium’ een slecht boek en het ergert de criticus dat zijn collega’s zich op een goedkope manier aan de hand van deze middelmatige roman van een salon-avantgardist proberen te profileren. ‘Es ist zum Kotzen,’ besluit Keuschnig zijn betoog.
Piet de Moor
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier